ECLI:NL:RBUTR:2008:BD1516

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604076-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid van vrachtwagenchauffeur

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 29 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 30 januari 2007. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, reed tegen de verplichte rijrichting in en botste met zijn vrachtwagen tegen een fietser, de heer [aangever 1], die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende zicht had door onjuist afgestelde spiegels en dat hij niet de nodige voorzichtigheid in acht nam bij het afslaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend had gereden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, die voorwaardelijk werd opgelegd, en een werkstraf van 150 uur, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet had geleerd van het ongeval en dat de kans op herhaling aanzienlijk was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van weggebruikers om zich te vergewissen van de verkeerssituatie en de noodzaak om spiegels goed af te stellen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van het letsel van het slachtoffer en de impact op zijn leven en dat van zijn gezin.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604076-07
Datum uitspraak: 29 april 2008
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats].
Raadsman: mr. C.S. Demirtas.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 april 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank spreekt verdachte -overeenkomstig het daartoe strekkende requisitoir van de officier van justitie- met name ook vrij van het deel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op het achteruitrijden door verdachte, nu dit naar het oordeel van de rechtbank een schrikreactie van verdachte is geweest. Dat achteruitrijden kan daarom in dit geval niet gekwalificeerd worden als “roekeloos of zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag”.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft het originele proces-verbaal met nr. PL0912/07-004157 zelf doorgenummerd vanaf pagina 16. De rechtbank verwijst hieronder naar het in het proces-verbaal opgenomen originele proces-verbaal verkeersongeval analyse
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte en [aangever 1] op 30 januari 2007 over de Nagtegaalstraat te Utrecht reden. Verdachte als bestuurder van een vrachtauto en de heer [aangever 1] als fietser. Beiden kwamen uit de richting van het centrum en gingen in de richting van het kruispunt, gevormd door deze weg en de Maliebaan (hoofdrijbaan). Op het kruispunt reed verdachte, tegen de verplichte rijrichting in , met een bocht naar rechts de hoofdrijbaan van de Maliebaan op, op het moment dat de heer [aangever 1] zich op zijn fiets rechts naast de door verdachte bestuurde vrachtauto bevond. Het gevolg was dat verdachte met de rechtervoorzijde van de vrachtauto tegen de linkervoorzijde van de fiets van [aangever 1] reed. Ten gevolge van deze aanrijding liep [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel op.
Blijkens het Proces-verbaal Verkeersongeval Analyse was op de vrachtauto als gezichtsverbeterende voorziening een Doblispiegel aangebracht en was de spiegelhouder van deze spiegel in het geheel naar binnen geklapt. Hierdoor had verdachte, zoals de politie heeft vastgesteld, in het geheel geen zicht door deze spiegel. De Doblispiegel was niet ten gevolge van de aanrijding naar binnen geslagen . De politie stelde daarnaast vast dat de trottoirspiegel, de breedtespiegel en de rechterbuitenspiegel niet voldeden aan de in het Voertuigreglement (regeling Permanente eisen) gestelde eisen. Door het wegklappen van de Doblispiegel, het onjuist afgesteld hebben van de trottoirspiegel en de breedtespiegel en het zogenaamde hoog ophalen van de vrachtauto door verdachte, was het zicht op het rechts gelegen fietspad nabij de cabine van de vrachtauto nihil. Hierdoor kon verdachte het fietspad niet overzien over een lengte van 3,50 meter, in welke ruimte een fietser geheel kon opgaan.
De rechtbank hecht geloof aan deze bevindingen van de politie. De politie heeft immers de feitelijke situatie vastgesteld, terwijl verdachte alleen heeft verklaard dat hij dacht dat de spiegels goed stonden.
Uit de medische verklaring d.d. 5 februari 2007 volgt dat het slachtoffer door de aanrijding een gebroken heup, een gebroken bovenbeen, een bekkenbreuk, een enkelbreuk en ernstig huid- en spierletsel aan het bovenbeen heeft opgelopen. De heer [aangever 1] verklaarde op 10 juni 2007 aan verbalisant dat hij nog steeds in het ziekenhuis lag en dat hij niet kon lopen. In beide benen en heupen had [aangever 1] diverse gebroken en verbrijzelde botten. Het spierweefsel was door het gewicht van de vrachtwagen op diverse plaatsen losgescheurd. In het ziekenhuis had de heer [aangever 1] een infectie opgelopen waarbij een groot deel van het gewonde weefsel was afgestorven en hij negen weken op het randje van de dood had gelegen.
Verdachte heeft bij de politie en terechtzitting bekend de aanrijding te hebben veroorzaakt. Verdachte verklaarde dat hij in zijn spiegels heeft gekeken, vervolgens rechtsaf is geslagen en daarbij [aangever 1] niet heeft gezien. Verdachte verklaarde voorts de pijl op het wegdek, welke als verplichte rijrichting rechtdoor aangaf, niet te hebben opgemerkt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zich niet schuldig te voelen, omdat hij de heer [aangever 1] niet heeft gezien, ondanks het feit dat hij in de spiegels heeft gekeken.
De rechtbank deelt de visie van verdachte in het geheel niet.
In de eerste plaats niet, omdat verdachte ter plaatse niet mocht afslaan. De rechtdoorwijzende pijl was blijkens de in het dossier aanwezige foto’s duidelijk zichtbaar . En dus had verdachte deze moeten waarnemen, te meer daar hij naar eigen zeggen vaker op dit kruispunt had gereden.
In de tweede plaats niet, omdat de spiegels onjuist waren afgesteld. Blijkens het onderzoek van de politie had verdachte immers (veel) meer zicht kunnen hebben op de hem van achteren naderende heer [aangever 1] als de spiegels juist waren ingesteld. Dat is de verantwoordelijkheid van iedere weggebruiker.
In de derde plaats niet, omdat verdachte als beroepschauffeur wist dat sprake was (of kon zijn) van een zogenaamde dode hoek. Hij had dus zijn bijrijder kunnen en moeten vragen of hij zonder andere weggebruikers te hinderen kon afslaan. Een bijrijder kan immers simpel zijn hoofd door het geopende portierraam naar buiten steken en verdachte aanwijzingen geven.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en zich daarmee schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk lestel wordt toegebracht.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zijn cliënt moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, naar de rechtbank begrijpt wegens afwezigheid van alle schuld.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman, nu de raadsman naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die een beslissing tot ontslag van alle rechtsvervolging zouden kunnen dragen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is met zijn vrachtauto rechtsaf geslagen en heeft daarbij een fietser niet opgemerkt, met een aanrijding tot gevolg. Naar links of rechts afslaan is pas geoorloofd, indien degene die afslaat zich tevoren ervan heeft vergewist, dat zulks kan zonder andere weggebruikers in gevaar te brengen, in het bijzonder weggebruikers die achter hem naderen. Het gaat immers in het verkeer om mensenlevens. Verdachte had zijn spiegels niet goed afgesteld en hij heeft nagelaten de ogen van zijn bijrijder te gebruiken. Verdachte heeft er dus niet alles aan gedaan om er zeker van te zijn dat hij veilig kon afslaan. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Het ongeval en het daardoor veroorzaakte letsel van waarschijnlijk blijvende aard, heeft ingrijpende en dramatische veranderingen aangericht in het leven van het slachtoffer en dat van zijn gezin. Het toegebrachte leed aan het slachtoffer en zijn familie is niet te kwantificeren.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 maart 2008, waaruit blijkt dat de verdachte op 20 augustus 2007 een transactie heeft gehad voor een overtreding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom, gepleegd op
29 juni 2007 en dus nà het onderhavige zware ongeval, en op 18 augustus 2005 een transactie heeft gehad voor het negeren van een rood verkeerslicht en het daardoor veroorzaken van een aanrijding, gepleegd op 24 juli 2005.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
- een werkstraf voor de duur van 150 uur subsidiair 75 dagen hechtenis;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de gevorderde gevangenisstraf en de gevorderde werkstraf in dit geval passende sancties zijn.
Ten aanzien van de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen overweegt de rechtbank als volgt:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vindt dat hij juist gehandeld heeft en dat hem daarom geen verwijt van de aanrijding kan worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee heeft laten zien niets te hebben geleerd van het ongeval. De rechtbank vreest daarom dat verdachte een volgende keer niet anders zal handelen dan hij thans heeft gedaan.
De rechtbank acht de kans op herhaling dan ook in aanzienlijke mate aanwezig.
Daarom èn omdat verdachte als beginnend bestuurder een aanrijding heeft veroorzaakt en na het onderhavige ernstige ongeluk een transactie heeft gehad voor een flinke overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom, acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een langere duur dan een jaar geïndiceerd.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 2 (TWEE) WEKEN.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 150 UREN, te vervangen door hechtenis voor de duur van
75 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (ÉÉN) JAAR en 6 (ZES) MAANDEN.
Dit vonnis is gewezen door mrs E.F. Bueno, J.F. Dekking en A.G. Bakker, bijgestaan door
mr. K.F. van Dam als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2008.