ECLI:NL:RBUTR:2008:BD1352

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600073-08; 16/506246-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord bij café met voorbedachte rade en tbs met dwangverpleging

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 9 mei 2008 uitspraak gedaan in een moordzaak waarbij de verdachte op 13 januari 2008 in Utrecht het slachtoffer met een mes heeft neergestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na door het slachtoffer uit een café te zijn verwijderd, met voorbedachte rade terugkeerde met een mes en het slachtoffer doodstak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade handelde, wat blijkt uit zijn gedrag voorafgaand aan de daad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de psychiatrische problematiek van de verdachte en het hoge recidiverisico. De rechtbank baseerde haar beslissing op deskundigenrapporten die de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte bevestigden, maar ook de ernst van het delict en de impact op de samenleving in overweging namen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen, maar de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen goedgekeurd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/600073-08; 16/506246-06 (vordering na voorw. veroordeling)
Datum uitspraak: 9 mei 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [..].
Raadsvrouwe: mr. F.A.M. Engels.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2008.
1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 13 januari 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en al dan niet na kalm
beraad en rustig overleg, [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens lichaam gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
2. De beoordeling van het bewijs
2.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.
2.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft betoogd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer met een mes in diens lichaam heeft gestoken ten gevolge waarvan deze is overleden. Dat verdachte eerst na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld kan volgens de raadsvrouwe niet wettig en overtuigend worden bewezen.
2.3. Het oordeel van de rechtbank
(De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende - motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL0918/08-000746C. Daar waar wordt verwezen naar het proces-verbaal van forensische opsporing en/of andere bewijsmiddelen zal dit worden aangegeven.)
Vast staat dat [slachtoffer] in de vroege ochtend van 13 januari 2008 voor café [ X ] te Utrecht is overleden. Uit het sectierapport volgt dat de oorzaak van het intreden van de dood was gelegen in door een messteek (met een steekkanaal van circa 13 cm) in de borst teweeggebrachte functionele hartschade en bloedverlies. De verdachte heeft bekend het slachtoffer met een mes te hebben gestoken. Op de kleding van de verdachte en op een in zijn woning aangetroffen mes (met een lemmetlengte van ruim 20 cm) zijn bloedsporen aangetroffen die hoogstwaarschijnlijk van het slachtoffer afkomstig zijn. Een getuige heeft gezien dat de verdachte het slachtoffer een messteek in de borst heeft toegebracht.
Op grond van deze bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de overtuiging dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
De vraag of dit met voorbedachten rade is gebeurd, moet bevestigend worden beantwoord. Daarbij wordt uitgegaan van de volgende feitelijke gang van zaken. De verdachte is door het latere slachtoffer uit café [ X ] verwijderd. Dit is gepaard gegaan met enig fysiek geweld. De verdachte heeft daarop kenbaar gemaakt te zullen terugkomen. Hij was kwaad en voelde zich respectloos behandeld. De verdachte is naar zijn op een afstand van ruim 100 meter van het café, op de vierde etage gelegen woning gelopen, heeft daar een mes gepakt en is teruggegaan naar het café. Bij het café aangekomen heeft hij een meegebrachte steen tegen de ruit gegooid opdat ‘ze’ naar buiten zouden komen. Toen het slachtoffer daarop naar buiten kwam is de verdachte met hem in gevecht geraakt en heeft de verdachte het slachtoffer doodgestoken. Tussen verdachte’s vertrek van en zijn terugkeer naar het café zijn enkele minuten verstreken.
Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat de verdachte het slachtoffer anders dan in een opwelling, na kalm beraad en rustig overleg, heeft doodgestoken. Hij heeft bewust (opnieuw) de confrontatie gezocht en zich daartoe bewapend met een mes. De bewustheid van zijn handelwijze wordt nog eens onderstreept door het meenemen van een steen ten einde deze te gebruiken als instrument om degenen die hem hadden gekrenkt te bewegen naar buiten te komen. Dit is berekenend gedrag. Aldus heeft de verdachte met voorbedachten rade gehandeld.
2.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 13 januari 2008 te Utrecht, opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] eenmaal met een mes in diens lichaam gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hiervoor is vermeld.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
3. De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Moord
4. De strafbaarheid van de verdachte
Er is een tweetal gedragskundige rapportages uitgebracht over de verdachte.
Ten eerste de rapportage van drs. F.C.P. Zuidhof, justitieel forensisch GZ-psycholoog
d.d. 25 maart 2008, inhoudende – zakelijk weergegeven – als conclusie:
“Ten tijde van het hem ten laste gelegde was er sprake van cannabisafhankelijkheid, cocaïne- en alcoholmisbruik. Op het moment van onderhavig onderzoek (naar door de deskundige ter terechtzitting is verklaard dient hier te worden gelezen, hetgeen de rechtbank ook doet: “op het moment van het feit”) was onderzochte onder invloed van met name alcohol en cannabis, in mindere mate van cocaïne. Psychodiagnostisch kan verder gesproken worden van schizofrenie, overwegend gedesorganiseerde type. Voorts zijn er aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis NAO met met name schizotypische, antisociale en narcistische kenmerken. De aangegeven factoren waren geheel aanwezig ten tijde van het hem ten laste gelegde”.
De vraag of de eventuele ziekelijke stoornis/gebrekkig ontwikkeling van de geestvermogens verdachtes gedragskeuzes, c.q. gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde heeft drs. Zuidhof bevestigend beantwoord.
“Onderzochte kan vanuit zijn stoornissen en zeker onder invloed van middelen, met name alcohol, bij krenking van zijn pathologisch overwaardig zelfgevoel plotseling sterk geëxalteerd en buitenzinnig agressief geweld laten zien, waarbij in het verlengde hiervan sprake is van oordeel- en kritiekstoornissen. Met betrekking tot de hem thans ten laste gelegde delictvorming is deze beschrijving van onderzochte’s geestestoestand en het daaraan gekoppelde gedrag goed herkenbaar. Zover valt te overzien werden zijn beleving en gedrag echter niet primair en geheel beïnvloed door een psychotische inhoud. Onderzochte blikt verder op het delict zonder enig schuldgevoel terug, hij legt de volle verantwoording bij het slachtoffer en voor zijn feitelijke gedrag (het steken met het mes) verwijst hij naar de hand van God.
Gelet op de beschreven psychiatrische stoornis en de persoonlijkheidsstoornis (zijn middelenafhankelijkheid c.q. – misbruik buiten beschouwing latend), dan kan vanuit gedragskundig optiek onderzochte beschouwd worden als zijnde geweest verminderd toerekeningsvatbaar”.
Ter zitting is door de deskundige Zuidhof nog nader toegelicht dat het gedrag van verdachte niet volledig werd beïnvloed door de stemmen van psychotische inhoud die hem buiten zijn vrije wil om hebben bevolen dat te doen wat hij gedaan heeft. De stemmen die verdachte zou hebben gehoord houden qua inhoud en beleving niet een bevel in om aldus te handelen, aldus Zuidhof. Zijn handelen werd volgens Zuidhof ook bepaald door woede, de intentie om wraak te nemen en om antwoord te geven op de krenking die hij had beleefd.
Voorts heeft Zuidhof verklaard dat hij uit zijn onderzoek voldoende gegevens heeft verkregen om tot de conclusie te komen dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Ten tweede de rapportage van F.R. Kruisdijk, psychiater d.d. 6 april 2008, inhoudende
- zakelijk weergegeven – als conclusie:
“Er is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een schizofrenie van het paranoïde type waarmee betrokkene al jaren bekend is, alsmede polidrugsverslaving, gokverslaving en een antisociale verruwing van betrokkene die door het ACT-team beschreven wordt als een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze ziekelijke stoornissen en gebrekkige opbouw van de persoonlijkheid bestonden al jaren en waren dus aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Te concluderen valt dat de stoornis direct en in een bepalende mate heeft doorgewerkt in het delict. Betrokkene is verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het ten laste gelegde, mede omdat er ook elementen van planning en organisatie zijn aan te wijzen die voortkomen uit antisociale kenmerken binnen de persoonlijkheid, lijkt niet al het gedrag door de wanen te zijn gestuurd”.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Dat sprake is geweest van noodweer dan wel van noodweerexces is niet aannemelijk geworden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
5. Motivering van de op te leggen sancties
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Voorts heeft de officier van justitie verzocht de tenuitvoerlegging te gelasten van de bij vonnis d.d. 7 maart 2007 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er aanleiding bestaat om de persoon van de verdachte nader te onderzoeken, omdat het testpsychologisch onderzoek niet betrouwbaar heeft kunnen plaatsvinden.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De moord op [slachtoffer] heeft een enorme schok in de lokale samenleving en veel verdriet teweeg gebracht bij zijn nabestaanden, voor wie het bijzonder moeilijk moet zijn een dergelijk zwaar verlies te dragen. Dit blijkt wel uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de weduwe van het slachtoffer. Het is bijzonder wrang dat verdachte geen enkel respect heeft getoond voor het leven van [slachtoffer], terwijl juist ook deze zich zijn lot aan trok. De verdachte en het slachtoffer kenden elkaar immers al jarenlang. Ook de beide families kenden elkaar goed en gingen goed met elkaar om. De verdachte wist dus ook dat het slachtoffer gehuwd was en vader van drie kinderen. Dit alles heeft de verdachte kennelijk er niet van kunnen weerhouden zijn laffe daad te plegen. Ter terechtzitting heeft verdachte geen blijk gegeven van enig berouw over zijn daad. Een gewelddadig feit als het onderhavige brengt bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Het rapport van de deskundige Zuidhof houdt, naast hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen, als advies het volgende in.
“Geredeneerd vanuit zijn stoornissen en het daaruit voortvloeiende maatschappelijk onaangepast gedrag, dan zijn conflicten met personen waarschijnlijk. Bij krenking kan dit leiden tot plotselinge exaltaties, waarbij agressief gedrag met een maatschappelijk onaanvaardbaar risico voor personen niet is uit te sluiten. Gelet op het voorgaande, dan wordt geadviseerd onderzochte op te leggen de maatregel van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege”.
De deskundige Kruisdijk adviseert de rechtbank als volgt.
“Bij de historische items valt bij eerder gewelddadig gedrag op dat betrokkene eerder zeer ernstig geweld heeft gebruikt (steken van een medepatiënt). Betrokkene zou volgens de informatie van Altrecht ook gedetineerd zijn geweest in Turkije wegens steken. De leeftijd waarop dit zou hebben plaatsgevonden is echter niet bekend. Verder worden ernstig instabiele relaties met anderen (niet met een partner) beschreven, problemen in het arbeidsverleden (mede voortkomend uit de stoornis), ernstige problemen met middelengebruik en (een) ernstige psychische stoornis(sen). Op het item psychopathie, gemeten met de PCL-R, onderdeel van de historische items van de HCR-20 scoort betrokkene 24 punten, wat vooral zijn antisociale aspecten weerspiegelt. Bij deze score moet aangetekend worden dat een aantal aspecten overlappen met zijn waanideeën en stoornis zoals bijvoorbeeld het ontbreken van emotionele diepgang en zijn opgeblazen gevoel van eigenwaarde. De score is echter als hoog op te vatten doch niet voldoend aan de normscore voor psychopathie. Hierbij moet in acht worden genomen dat de PCL-R ook niet genormeerd is voor de gewone psychiatrische populatie. Bij het item ‘eerdere onttrekking aan toezicht’ kan de informatie van Altrecht gekoppeld worden: betrokkene is ondanks een RM kader lastig te begeleiden. Concluderend scoort betrokkene hoog op de historische items van de HCR-20.
Op de klinische items vervolgens scoort betrokkene op gebrek aan zelfinzicht, negatieve opvattingen over anderen, actieve psychotische symptomen, ernstige impulsiviteit en een matige reactie op behandeling. Ook op de klinische items scoort betrokkene dus hoog. Als laatste scoort betrokkenen op de risicohanteringsitems van de HCR-20 op de geringe kans dat zijn plannen zullen slagen, een hoge kans op blootstelling aan destabiliserende factoren: zeker na dit delict, heeft zijn eigen familie hem ook laten vallen, de Turkse gemeenschap zal hem niet zo welwillend en tolerant opnemen als hiervoor, betrokkenes leefstijl met drugsverslaving was zeker ook al destabiliserend te noemen. Een gebrek aan persoonlijke steun vloeit hieruit voort. De berichten over deelname aan een behandeling van de kant van Altrecht zijn somber, dit lukt alleen met grote moeite en betrokkene weigert geregeld medicatie. Als laatste item wordt een hoge mate van stress verwacht bij betrokkene, in de P.I. vertelt hij al verhalen over afrekening binnen de Turkse gemeenschap en volgens zijn zeggen is dit de reden waarom hij van het Wolvenplein overgeplaatst is. Concluderend wordt het recidiverisico op een ernstig feit hoog en op korte termijn ingeschat bij betrokkene volgens de risicotaxatiemethode zoals boven beschreven.
Ondergetekende raad uw college aan betrokkene terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege op te leggen wegens de doorwerking van zijn stoornis in het ten laste gelegde in combinatie met het hoge recidiverisico en de zo goed als onmogelijke begeleidbaarheid van betrokkene binnen andere kaders”.
De rechtbank stelt voorop dat zij zich op grond van de deskundigenrapporten van Zuidhof en Kruisdijk en op grond van de door Zuidhof ter terechtzitting op zijn rapport gegeven toelichting, voor zover hier van belang inhoudende dat voor hem in de twee gesprekken die hij met verdachte heeft gehad diens psychiatrische problematiek zichtbaar en diagnosticeerbaar was, voldoende voorgelicht acht over de persoon van de verdachte.
De rechtbank zal de raadsvrouwe dan ook niet volgen in haar suggestie om verdachte – in een setting zoals het Pieter Baan Centrum – nader te laten onderzoeken.
De rechtbank overweegt dat met een lichtere gevangenisstraf als door de officier van justitie is geëist niet kan worden volstaan.
De rechtbank overweegt voorts dat de ernst van het onderhavige feit met zich brengt dat een maatregel wordt opgelegd die voldoende waarborgen biedt dat verdachte, gegeven diens persoonlijkheidsstoornissen, niet in herhaling zal vallen. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank, met inachtneming van de adviezen van de deskundigen Zuidhof en Kruisdijk en de inhoud van het rapport van Reclassering Nederland d.d. 11 april 2008, enkel het geval bij het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De rechtbank zal dan ook de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen, nu het bewezen verklaarde feit behoort tot een misdrijf genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder sub1 van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank van oordeel is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank hierbij gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende strafblad d.d. 16 januari 2008, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf.
5.4. De in beslag genomen goederen
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen die aan verdachte toebehoren, genoemd onder de nummers 2, 11 en 15 op de aan dit vonnis als bijlage gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan.
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, genoemd onder de nummers 1, 3-10, 12-14, 16-22 op de aan dit vonnis als bijlage gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, evenals de onder verdachte in beslag genomen 10 messen die zijn aangetroffen in een afdruiprek in de keuken in de woning van verdachte en 6 messen die zijn aangetroffen in een lade in de keuken in de woning van verdachte zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
5.5. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Ofschoon verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een (ernstig) misdrijf acht de rechtbank toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling opgelegd bij vonnis d.d. 7 maart 2007 in het licht van de sancties die in de onderhavige zaak zullen worden opgelegd niet opportuun. De rechtbank zal deze vordering daarom afwijzen.
6. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
7. DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 8 (ACHT) jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart verbeurd de voorwerpen genoemd onder de nummers 2, 11 en 15 op de aan dit vonnis als bijlage gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Gelast de teruggave van de voorwerpen genoemd onder de nummers 1, 3-10, 12-14, 16-22 op de aan dit vonnis als bijlage gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, evenals de onder verdachte in beslag genomen 10 messen die zijn aangetroffen in een afdruiprek in de keuken in de woning van verdachte en 6 messen die zijn aangetroffen in een lade in de keuken in de woning van verdachte.
Ten aanzien van parketnummer 16/506246-06:
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis d.d. 7 maart 2007.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W. Foppen, A.J.P. Schotman en J. Ozinga, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2008.
Mr. Ozinga is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.