RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604024-08
Datum uitspraak: 6 mei 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats].
Raadsman: mr. J.S. Dallinga, advocaat te Alkmaar.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
22 april 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 26 januari 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
waaraan een twee-assige aanhangwagen was bevestigd op de weg, de Rijksweg A2,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
(terwijl hij niet tevens in het bezit was van het voor deze combinatie
verplichte rijbewijs van de categorie E)
aldaar met de door hem bestuurde motorrijtuig-combinatie te rijden terwijl
- hij, alvorens deel te gaan nemen aan het verkeer,
- de aanhangwagen niet op de juiste wijze had gekoppeld/verbonden met het
trekkende motorrijtuig, althans niet (voldoende) had gecontroleerd of de
aanhangwagen op de juist wijze was gekoppeld/verbonden met het trekkende
motorrijtuig en/of
- de losbreekreminrichting niet op deugdelijke wijze aan het trekkende
motorrijtuig had gekoppeld/verbonden, althans niet (voldoende) had
gecontroleerd of de losbreekreminrichting op deugdelijke wijze aan het
trekkende motorrijtuig was gekoppeld/verbonden en/of (waardoor)
- tijdens het rijden met die motorrijtuig-combinatie
de aanhangwagen is losgeraakt van het trekkende motorrijtuig en de
bestuurder van een achterop komend motorrijtuig op de rijbaan met die
aanhangwagen in botsing/aanrijding is gekomen,
waardoor de bestuurder van dat achterop komende motorrijtuig (genaamd slachtoffer) werd gedood;
hij, op of omstreeks 26 januari 2008, te Utrecht, als bestuurder van een
motorrijtuig (bedrijfsauto) met daarachter gekoppeld een (twee-assige)
aanhangwagen heeft gereden op de weg, de Rijksweg A2, zonder dat aan hem door
de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de
Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van de
aanhangwagen, waartoe die aanhangwagen in combinatie met genoemde bedrijfsauto
behoorde;
hij, op of omstreeks 26 januari 2008, te Utrecht, althans in het
arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig-combinatie
(bedrijfsauto waarachter een (twee-assige aanhangwagen was gekoppeld), heeft
gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A2,
en alvorens deel te gaan nemen aan het verkeerde aanhangwagen niet op de juiste wijze heeft gekoppeld/verbonden met het
trekkende motorrijtuig, althans niet (voldoende) heeft gecontroleerd of de
aanhangwagen op de juist wijze was gekoppeld/verbonden met het trekkende
motorrijtuig en/of
de losbreekreminrichting niet op deugdelijke wijze aan het trekkende
motorrijtuig heeft gekoppeld/verbonden, althans niet (voldoende) heeft
gecontroleerd of de losbreekreminrichting op deugdelijke wijze met het
trekkende motorrijtuig was gekoppeld/verbonden,
waardoor, terwijl hij, verdachte, met die motorrijtuig-combinatie reed,
de aanhangwagen is losgeraakt van het trekkende motorrijtuig en de bestuurder
van een achterop komend motorrijtuig daarmee op de rijbaan in
botsing/aanrijding is gekomen met genoemde aanhangwagen,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hierna onder bewezenverklaring vermeld. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en overweegt daartoe als volgt.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2008 wordt uiteengezet dat op 26 januari 2008 op de Rijksweg A2 ter hoogte van verkeersplein Hooggelegen te Utrecht een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Gerelateerd wordt - zakelijk weergegeven - dat ter plaatse op de vluchtstrook een bestelbus is aangetroffen. Op rijstrook twee bevonden zich de restanten van een twee-assige aanhangwagen. Ongeveer 100 meter verderop is bovendien een stilstaande personenauto gesignaleerd, waarin de bestuurder zwaar gewond werd aangetroffen. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de aanhangwagen is losgeraakt van het trekkend voertuig, te weten de bestelbus, waarna hij op de rijbaan tot stilstand is gekomen. De personenauto is vervolgens tegen de stilstaande aanhangwagen aangereden.
Bij de bestelbus werden verdachte en zijn bijrijder [getuige 1] aangetroffen, aldus voornoemd proces-verbaal.
Het proces-verbaal d.d. 27 januari 2008 vermeldt dat het slachtoffer uit de personenauto is overgebracht naar het Universitair Medisch Centrum Utrecht. In het Universitair Medisch Centrum Utrecht is het slachtoffer ten gevolge van de verwondingen overleden.
In het proces-verbaal d.d. 18 februari 2008 wordt als conclusie van het voorlopig onderzoek vermeld dat de aanhangwagen onjuist aangekoppeld en verbonden is geweest, waardoor de aanhangwagen los kon raken. De kop van de koppeling van de aanhangwagen heeft op de kogel van het trekkend voertuig gelegen en heeft niet om de kogel gesloten. De losbreekreminrichting was niet met een vast deel van het trekkend voertuig verbonden, waardoor de reminrichting van de aanhangwagen niet in werking trad na het losraken van de aanhangwagen. De breekring, de musketonhaak en de kabel van de losbreekreminrichting waren niet beschadigd, hetgeen wel gebeurt als de losbreekreminrichting is bevestigd en wordt aangetrokken bij het losraken.
In het proces-verbaal Verkeersongeval Analyse d.d. 25 februari 2008 is hieraan toegevoegd dat de aanhangwagen, een zogenaamde autoambulance, rijtechnisch in voldoende staat van onderhoud verkeerde en geen gebreken vertoonde die eventueel de oorzaak van, of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ongeval.
In het proces-verbaal d.d. 18 februari 2008 is vastgesteld dat verdachte niet over een rijbewijs B met E beschikte. Een dergelijk rijbewijs is echter voor het rijden met deze aanhangwagen wel vereist . Zijn bijrijder, [getuige 1], had daarentegen wel de beschikking over een rijbewijs B met E .
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij degene is geweest die de bestelbus, waarvan de aanhangwagen is losgeraakt, heeft bestuurd. Hij was zich niet bewust van het feit dat hij niet bevoegd was met deze aanhangwagen te rijden. Met betrekking tot de aankoppeling van de aanhangwagen aan de bestelbus heeft hij - zakelijk weergegeven - verklaard dat zijn bijrijder, [getuige 1], daarmee bezig is geweest. Hij heeft het niet gecontroleerd. [getuige 1] heeft de ambulance op de kogel gezet. De losbreekreminrichting en de stroomvoorziening heeft hij wel zelf aangebracht. Aangezien hij met grote regelmaat met aanhangers rijdt, heeft hij wel veel ervaring met het aankoppelen van aanhangwagens aan auto’s, aldus verdachte. Ook met het koppelmechanisme van deze aanhangwagen was de verdachte in zoverre bekend, dat hij wist dat dit voorzien was van een zogenaamde controlestift aan de hand waarvan kon worden vastgesteld of de lepel goed over (en niet op) de kogel was aangebracht, zo heeft hij verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het aan de schuld van verdachte is te wijten, dat de aanhangwagen van de bestelbus is losgeraakt en dat het fatale verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn twee aspecten van belang. Het eerste betreft de gevaarzetting. Een aanhangwagen van ruim 500 kg die losraakt van het trekkend voertuig en vervolgens bij duisternis, onverlicht, op de meest linker rijstrook van een autosnelweg stilstaand achterblijft, levert letterlijk levensgevaar op voor het achteropkomend verkeer. Dat verkeer immers, zal volstrekt niet bedacht zijn op een dergelijk object op die plaats op de weg. Dit aspect van gevaarzetting legt een grote verantwoordelijkheid op de eerstverantwoordelijke voor het trekkend voertuig, de bestuurder. Het tweede aspect betreft de mogelijkheden van die bestuurder om het in het eerste aspect besloten liggend potentieel gevaar te keren. De verdachte wist hoe de aanhangwagen op een veilige wijze moest worden aangekoppeld. Met name was hij ook bekend met het de functie en werking van de zogenaamde controlestift. Een controlestift moet worden gecontroleerd. De verdachte heeft verzuimd dit te doen. Aldus heeft de verdachte een belangrijke mogelijkheid om het hiervoor bedoeld potentieel gevaar te keren onbenut gelaten. Het feit dat de bijrijder van de verdachte de aanhangwagen heeft aangekoppeld, ontslaat de verdachte niet van zijn verantwoordelijkheid in deze. Zulks te minder nu de verdachte ‘slechts’ heeft verondersteld dat die bijrijder het wel goed zou hebben gedaan en hij bij de bijrijder - bijvoorbeeld - geen navraag heeft gedaan of deze de controlestift heeft gecontroleerd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in aanmerkelijke mate zijn verantwoordelijkheden heeft veronachtzaamd hetgeen in de omstandigheden van het geval meebrengt dat hem grove schuld aan het ongeval moet worden verweten. Verdachte’s onoplettendheid wordt nog eens onderstreept door het feit dat de door hemzelf bevestigde losbreekreminrichting niet c.q. onjuist bleek te zijn bevestigd.
De verweren van de raadsman vinden hun weerlegging in het voorgaande. De suggestie van de raadsman dat het koppelingssysteem mogelijk niet zou hebben gewerkt, wordt weerlegd door de verkeersongeval analyse .
Verdachte heeft op 26 januari 2008 te Utrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig waaraan een twee-assige aanhangwagen was bevestigd
op de weg, de Rijksweg A2, zich zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend,
terwijl hij niet tevens in het bezit was van het voor deze combinatie
verplichte rijbewijs van de categorie E,
aldaar met de door hem bestuurde motorrijtuig-combinatie te rijden terwijl
hij, alvorens deel te gaan nemen aan het verkeer,
- niet voldoende had gecontroleerd of de aanhangwagen op de juist wijze
was gekoppeld aan en verbonden met het trekkende motorrijtuig en
- de losbreekreminrichting niet op deugdelijke wijze aan het trekkende
motorrijtuig had gekoppeld,
-tijdens het rijden met die motorrijtuig-combinatie de aanhangwagen is
losgeraakt van het trekkende motorrijtuig en de bestuurder van een achterop
komend motorrijtuig op de rijbaan met die aanhangwagen in aanrijding is gekomen,
waardoor de bestuurder van dat achterop komende motorrijtuig (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf is rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij is voor de persoon van verdachte met name gelet op het uittreksel justitiële documentatie van
10 april 2008, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Daarnaast is acht geslagen op de vordering ter terechtzitting van de officier van justitie, inhoudende dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank zal, conform de vordering van de officier van justitie, een werkstraf opleggen en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. Bij de keuze van deze strafsoort en de duur daarvan is met name gelet op de navolgende feiten en omstandigheden.
Door toedoen van verdachte is een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Het ongeval was van dien aard, dat het slachtoffer is komen te overlijden. De nabestaanden zullen hier levenslang verdriet van ondervinden. Verdachte heeft zowel ter terechtzitting, als in een brief gericht aan de weduwe van het slachtoffer, zijn medeleven aan de nabestaanden getoond. Hij was zichtbaar aangedaan en heeft duidelijk te kennen gegeven schuld te voelen voor wat hij heeft aangericht.
De onvoorzichtigheid en onoplettendheid van verdachte en de gevolgen die dit heeft gehad kunnen echter niet meer worden teruggedraaid. Geen enkele straf kan daarvoor zorgen. Wel zal verdachte het schuldgevoel en het besef van het fatale gevolg van zijn onoplettendheid altijd bij zich dragen, zodat hij alleen al op die wijze ernstig is gestraft. Alhoewel de pijn van de nabestaanden nog vele malen groter zal zijn, is de rechtbank van oordeel dat hiermee bij de strafoplegging wel rekening dient te worden gehouden. Gelet hierop, alsmede gelet op de aard van de fout van verdachte, komt zij tot het oordeel dat met na te noemen straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, kan worden volstaan.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.P.G.L.M. Verbunt, W. Foppen en L.M.G. de Weerd, bijgestaan door mr. C.W.M. Maase-Raedts als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 mei 2008.
Mr. Verbunt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.