beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummers/rekestnummers:
231478 / FA RK 07-3130 (ontzetting voogdij)
245307 / JE RK 08-545 (ondertoezichtstelling)
246390 / FA RK 08-1849 (omgang)
Beschikking van 7 mei 2008
in de zaak op het verzoek tot ontzetting uit de voogdij en tot vaststelling van een omgangsregeling van:
[verzoeker]
en
[verzoekster],
beiden wonende te [woonplaats], België,
hierna te noemen: verzoekers,
procureur mr. C.A. Jonkers,
en op het verzoek tot ondertoezichtstelling van:
de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen: de Raad,
waarin belanghebbenden zijn:
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegvader,
procureur voorheen mr. M.I. van Meel, nu mr. F.S. van Nierop,
wonende te [woonplaats], België,
hierna te noemen: de draagmoeder,
wonende te [woonplaats], België,
hierna te noemen: de juridische vader,
samen ook te noemen: de ouders,
procureur: mr. M.C. Franken-Schoemaker.
1. Verloop van de procedure
1.1. In de procedure met nummer 231478 / FA RK 07-3130 heeft de rechtbank op 1 augustus 2007 en 24 oktober 2007 eerdere beschikkingen gegeven. Daarbij is de behandeling van het verzoek tot ontzetting van de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij aangehouden, met verzoek aan de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek in te stellen. Bovendien is in de beschikking van 24 oktober 2007 een eindbeslissing gegeven op het verzoek van verzoekers om een omgangsregeling vast te stellen (zaaknummer 231480 / FA RK 07-3132) en op het verzoek om de tijdelijke voogdij op te heffen; verzoekers zijn in die twee verzoeken niet-ontvankelijk verklaard.
1.2. De Raad heeft op 29 februari 2008 gerapporteerd en geadviseerd over het verzoek tot ontzetting en daarbij zelf een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend (zaaknummer 245307 / JE RK 08-545).
1.3. Verzoekers hebben tenslotte aanvullend een nieuw verzoek ingediend tot vaststelling van een omgangsregeling (zaaknummer 246390 / FA RK 08-1849 (omgang).
1.4. De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 31 maart 2008.
1.5. De Raad heeft op de zitting zijn standpunt gewijzigd en primair zelf de ontzetting van de pleegmoeder gevraagd, met subsidiair ondertoezichtstelling.
2. Vaststaande feiten
2.1. Voor de vaststaande feiten wordt verwezen naar de beschikking van 1 augustus 2007, die – kort weergegeven – op het volgende neerkomen:
Uit het huwelijk van de draagmoeder en de juridische vader is geboren:
[D.], op [ 2005] te [geboorteplaats], België.
2.2. [D.] is verwekt op basis van afspraken tussen verzoekers en de ouders over draagmoederschap, die inhielden dat de ouders het kind zouden afstaan aan verzoekers om door hen te worden geadopteerd. Tijdens de zwangerschap zijn de verhoudingen tussen verzoekers en de ouders verstoord geraakt en is uiteindelijk het contact verbroken. De ouders hebben vervolgens afspraken gemaakt met de pleegouders om het kind aan hen af te staan.
2.3. [D.] verblijft sinds enkele dagen na haar geboorte bij de pleegouders in [woonplaats]. Zij wordt sindsdien door hen verzorgd en opgevoed.
2.4. De pleegmoeder is bij beschikking van de kantonrechter in deze rechtbank (locatie Amersfoort) van 13 februari 2006 belast met de tijdelijke voogdij.
2.5. Verzoekers, de ouders en [D.] hebben de Belgische nationaliteit. De pleegouders hebben de Nederlandse nationaliteit.
3. Beoordeling
3.1. Bij de beoordeling van het verzoek tot ontzetting bouwt de rechtbank voort op hetgeen al is overwogen in de beschikking van 24 oktober 2007. Voor die overwegingen wordt verwezen naar die beschikking.
3.2. De ouders hebben opnieuw de bevoegdheid van deze rechtbank aan de orde gesteld om te oordelen over het ontzettingsverzoek. De rechtbank heeft daarover al beslist in de beschikking van 24 oktober 2007, en ziet geen aanleiding om daarop nu terug te komen.
De nieuwe argumenten hebben overigens alle betrekking op een procedure over de (juridische) afstamming van [D.]. Aangezien een dergelijk verzoek hier niet voorligt, hoeft de rechtbank ook daarom niet opnieuw in te gaan op de bevoegdheidskwestie.
3.3. De ouders stellen voorts dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat verzoeker de biologische vader van [D.] is, nu dit vaderschap nimmer op een rechtens juiste wijze is vastgesteld. Bij de stukken bevindt zich echter een mededeling van de Belgische onderzoeksrechter Anne François van 30 mei 2007. Deze bevestigt dat het in België uitgevoerde DNA-onderzoek verzoeker aanduidt als de biologische vader. Dat dit onderzoek is uitgevoerd als onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek doet niet ter zake, evenmin als het feit dat het DNA-onderzoek niet geleid heeft tot ontkenning van het wettelijk vaderschap of tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap (daargelaten overigens of een dergelijk verzoek toewijsbaar zou kunnen zijn). De ouders hebben weliswaar formele bezwaren tegen de gevolgde procedure naar voren gebracht, maar zij hebben de juistheid van het DNA-onderzoek en het biologische vaderschap van verzoeker feitelijk niet betwist. De rechtbank zal er daarom als vaststaand van (blijven) uitgaan dat verzoeker de biologische vader van [D.] is.
3.4. Op dit moment zijn aan de orde het verzoek tot ontzetting van de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij, het verzoek tot ondertoezichtstelling van [D.] en een nieuw verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen [D.] en verzoekers.
3.5. Grond voor ondertoezichtstelling bestaat wanneer een kind zodanig opgroeit, dat zijn of haar zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen (artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek).
3.6. De rechtbank heeft in de beschikking van 24 oktober 2007 al een aantal factoren genoemd die een bedreiging kunnen vormen voor de ontwikkeling van [D.]. Kort samengevat zijn dat de volgende. [D.] is geboren uit een draagmoeder, die aanvankelijk zwanger was geworden voor andere wensouders. Biologisch gezien stamt [D.] af van deze oorspronkelijke wensvader. Zij is vervolgens afgestaan aan de pleegouders, die biologisch niet met haar verwant zijn. Alle contacten zijn tot stand gekomen via internet. Van deze ontstaansgeschiedenis weet [D.] zelf nog niets. De biologische vader en zijn vrouw (verzoekers) voeren nog steeds een verbitterde strijd met de pleegouders om de toewijzing van [D.]. In deze strijd spelen ook de ouders inmiddels een rol. Bij deze strijd (zijn en) worden ook de media betrokken. Hoewel de ouders ontkennen dat er voor [D.] betaald zou zijn, en hoewel zowel de pleegouders als verzoekers ontkennen dat zij voor [D.] betaald hebben, komt de suggestie van commercieel draagmoederschap in veel van die publicaties terug. Tenslotte bestaat nog steeds de mogelijkheid van strafvervolging (als gevolg van de verdenking van commercieel draagmoederschap) van de juridische ouders en/of van de pleegouders.
3.7. De Raad heeft over het verzoek geadviseerd en daarbij ook verzocht [D.] onder toezicht te stellen. Op dit rapport hebben de betrokkenen veel kritiek. In een deel van die bezwaren kan de rechtbank zich vinden. Het valt inderdaad te betreuren dat de ouders pas in een laat stadium bij het onderzoek betrokken zouden worden en dat dit uiteindelijk door praktische problemen zelfs helemaal niet gebeurd is. Een tweede bezwaar betreft de consultatie van deskundigen. In het rapport wordt onvoldoende inzichtelijk gemaakt op basis van welke gegevens deze deskundigen tot hun advies gekomen zijn. Tenslotte worden de twijfels over de opvoedkundige mogelijkheden van de pleegouders onvoldoende concreet onderbouwd. Aan sommige van de aangehaalde waarnemingen lijkt meer gewicht te worden gehecht dan op basis van de beschrijving daarvan begrijpelijk is.
Met dit alles wil overigens niet gezegd zijn dat de conclusies niet juist zouden zijn. De onderbouwing daarvan in het rapport is echter niet op alle punten overtuigend.
3.8. De rechtbank ziet echter onvoldoende reden voor nader onderzoek, zoals ter zitting gevraagd. Dat zou namelijk leiden tot een langer voortbestaan van de spanningen rond [D.] die een gevolg zijn van deze procedure, met het gevaar dat zij daarvan meer merkt dan goed voor haar is. Aangezien het rapport van de Raad (bij behoedzaam gebruik) in samenhang met de overige informatie en de behandeling op de zitting van 31 maart 2008 voldoende aanknopingspunten biedt voor een beslissing, zal de rechtbank de behandeling niet nogmaals aanhouden maar nu een eindbeslissing geven.
3.9. Ook bij behoedzame lezing, rekening houdend met de onder 3.7 genoemde bezwaren, bevestigt het rapport van de Raad dat de onder 3.6 genoemde omstandigheden reden tot zorg zijn. Hoewel de rechtbank uit het rapport niet de conclusie kan trekken dat de pleegouders blijvend niet in staat zullen zijn dit alles te hanteren, maakt de rechtbank zich daarover wel ernstige zorgen. In de eerste plaats is de druk op dit gezin – vanuit verzoekers, maar zeker ook vanwege de media-aandacht – zo groot, dat geen enkel gezin die zonder hulp aan zou kunnen. Ook de verklaringen van de pleegouders in het rapport roepen op dit punt twijfel op, die wordt bevestigd door hun standpunt zoals hun advocaat dat op de zitting verwoord heeft. Zij zeggen de problemen te onderkennen, maar dat blijkt verder uit niets. Volgens het rapport hebben zij bij het onderzoek gezegd dat zij als een gewoon gezin willen leven, dat zij alleen behoefte hebben aan rust en niet aan hulp. Zij zijn echter geen gewoon gezin. Zij voeden een kind op dat zowel juridisch als biologisch andere ouders heeft en dat een zeer ongebruikelijke ontstaansgeschiedenis heeft. Rust valt bovendien hoe dan ook niet te verwachten, gezien de voortdurende strijd van de biologische vader en de belangstelling van de media, waardoor [D.] naam zowel in Nederland als in België breed bekend is.
In de tweede plaats bestaat op grond van het rapport en het verhandelde ter terechtzitting de indruk dat de pleegouders zich onvoldoende bewust zijn van de eisen die de bijzondere ontstaansgeschiedenis van [D.] aan hen als opvoeders stelt. Hoewel het begrijpelijk is dat zij de problemen die met die geschiedenis samenhangen liever uit de weg gaan, is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat die houding uiteindelijk niet in het belang van [D.] is. Alle betrokkenen rondom [D.] hebben een rol gespeeld in het ontstaan van de huidige problemen; op hen allen, en op de opvoeders van [D.] in het bijzonder, rust dan ook de verantwoordelijkheid om op een goede manier met die problemen om te gaan. Gedwongen hulpverlening van een onafhankelijke instantie – die zelf geen rol speelt in de strijd rondom [D.] en daarom uitsluitend haar belang in het oog kan houden – acht de rechtbank daarbij noodzakelijk.
3.10. Op de zitting is verder gebleken dat de genoemde zorgen alleen maar dringender geworden zijn. De standpunten zijn verhard en de strijd is verbitterd. Onder de druk van hun eigen wensen en verlangens lijken de betrokkenen het belang van [D.] uit het oog te verliezen. Door alle voornoemde omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank een situatie ontstaan die een zo reële bedreiging vormt voor de ontwikkeling van [D.], dat het nu noodzakelijk is nadere maatregelen te nemen ter bescherming van [D.]’s belangen en haar ontwikkeling. Er is daarom in ieder geval voldoende grond voor een ondertoezichtstelling.
3.11. Van de gronden voor de verdergaande maatregel van ontzetting uit de tijdelijke voogdij is er nog slechts één aan de orde: “misbruik van zijn bevoegdheid, verwaarlozing van zijn verplichtingen, of de omstandigheid dat hij niet in staat is tot een behoorlijke uitoefening van zijn voogdij” (artikel 1:327 lid 1 sub b BW). Over de andere gronden heeft de rechtbank al beslist in de beschikking van 24 oktober 2007.
De Raad ziet op deze grond reden voor ontzetting wanneer blijkt dat de pleegouders niet meewerken aan de hulpverlening en therapie die de Raad voor [D.] noodzakelijk acht. Bovendien ziet de Raad de weigering (in het verleden) van de pleegouders om mee te werken aan DNA-onderzoek om vast te stellen wie [D.]’s biologische vader is als verwaarlozing van hun verplichtingen. Verzoekers zien ook het weigeren van contact met hen, althans met verzoeker, als zodanig.
Bij ontzetting acht de Raad plaatsing van [D.] in een neutraal pleeggezin wenselijk. Verzoekers wensen dat [D.] op korte termijn bij hen geplaatst wordt.
3.12. Ook bij deze beoordeling moet het belang van [D.] voorop staan. Hiervoor dient niet het gezichtspunt van de volwassen betrokkenen bij de zaak centraal te staan, maar dat van het kind. [D.] is een klein kind, dat voor een goede ontwikkeling bescherming nodig heeft. Voor [D.] is de belangrijkste relatie in haar leven die met haar opvoeders, de pleegouders. Zij heeft nooit andere ouders gekend dan hen, en zij heeft zich (zoals ook blijkt uit het rapport) aan hen veilig gehecht. Zij heeft recht op bescherming van haar gezinsleven met de mensen die zij als haar ouders beleeft. Ook als het voor [D.] mogelijk zou zijn om zich opnieuw te hechten aan andere opvoeders (zoals verzoekers aanvoeren), dan neemt dat niet weg dat het juist door die hechtingsrelatie voor haar traumatisch zou zijn om haar weg te halen bij de pleegouders. Een dergelijke maatregel is soms noodzakelijk, wanneer de situatie in het gezin onaanvaardbaar is, maar in dit geval is dat nog onvoldoende gebleken. De Raad stelt zelf al vast dat aan de pleegouders nooit eerder structurele hulp geboden is, en de opstelling van de pleegouders in deze procedure kan ingegeven zijn door de grote spanningen die met de procedure gepaard gaan.
3.13. De rechtbank ziet daarom op dit moment bij de afweging van het belang van [D.] onvoldoende reden om de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij te ontzetten. Er is echter ruim voldoende reden om [D.] onder toezicht van Bureau Jeugdzorg te stellen. De ondertoezichtstelling zal worden uitgesproken voor de gebruikelijke termijn, een jaar. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering berust bij Bureau Jeugdzorg. Wanneer tussentijds aanleiding bestaat voor een evaluatie of voor het inzetten van ander beleid, gaat de rechtbank ervan uit dat de gezinsvoogd daarvoor de noodzakelijke initiatieven zal nemen.
3.14. De rechtbank gaat er verder van uit dat de pleegouders in het belang van [D.] loyaal zullen meewerken aan de aangeboden hulpverlening. Zij zullen ruimte moeten creëren voor [D.] om binnen hun gezin te leren omgaan met haar afkomst en achtergrond, die een andere is dan die van de pleegouders. De rechtbank begrijpt dat dit voor hen moeilijk zal zijn, omdat zij [D.] zo graag als eigen kind gehad hadden. Juist daarom zullen zij in het belang van [D.] hulp moeten aanvaarden om goed met de situatie om te gaan.
3.15. Verzoekers hebben verder een nieuw verzoek gedaan tot vaststelling van een omgangsregeling. Zij wijzen daarvoor op een recente beschikking van de Hoge Raad (30 november 2007, LJN BB9094, RvdW 2007, 1023), waarin een ruime uitleg is gegeven aan het begrip ‘nauwe persoonlijke betrekking’. Zij voeren aan dat met die uitleg ook tussen verzoeker en [D.] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, waardoor hij ontvangen zou kunnen worden in het verzoek om een omgangsregeling vast te stellen. De pleegouders en de juridische ouders hebben deze visie bestreden.
3.16. In de beschikking van 24 oktober 2007 heeft de rechtbank verzoekers in een dergelijk verzoek al niet-ontvankelijk verklaard. De overwegingen daarvoor kwamen (voor wat betreft verzoeker) kort gezegd neer op het volgende. Tussen verzoeker en [D.] bestaat wel een biologische maar geen enkele feitelijke band: er is nooit enig contact tussen hen geweest. Dat tijdens de zwangerschap een intensief en langdurig contact bestaan heeft tussen verzoekers en de draagmoeder staat niet vast. De ouders betwisten dit, en verzoekers hebben het onvoldoende aannemelijk gemaakt. Aan de draagmoederovereenkomst tenslotte kan verzoeker geen rechten ontlenen, omdat deze nietig is. Aan deze omstandigheden is sinds de beschikking van 24 oktober 2007 niets veranderd. In de casus van de Hoge Raad stond bovendien vast dat tussen de moeder en de donor een hechte vriendschap bestaan had, hetgeen een wezenlijk verschil vormt met deze situatie. De rechtbank ziet daarom nog steeds geen grond om verzoeker(s) in dit verzoek te ontvangen.
3.17. Dat neemt niet weg dat het in beginsel in [D.]’s belang zou zijn om kennis te kunnen maken met haar biologische vader. In het kader van de ondertoezichtstelling zou de gezinsvoogd daarom kunnen besluiten dat zij enig contact met hem moet hebben. Dat verzoekers niet ontvankelijk zijn verklaard in hun verzoek een omgangsregeling vast te stellen staat aan dit contact niet in de weg. De rechtbank gaat ervan uit dat de pleegouders daaraan zullen meewerken. Zonodig kan de gezinsvoogd hun een aanwijzing geven.
Voorwaarde daarvoor is wel dat de biologische vader de bestaanswerkelijkheid van [D.] erkent, haar plaats in het pleeggezin en haar banden met degenen die haar tot nu hebben opgevoed. Daarover bestaan op dit moment grote zorgen. In het rapport heeft hij zelfs verklaard haar een andere naam te zullen geven wanneer zij bij hem zou mogen wonen. Daarmee ontkent hij [D.]’s identiteit en de eerste drie jaren van haar leven. Ook de Raad stelt als voorwaarde voor contact tussen [D.] en de biologische vader dat de strijd stopt.
3.18. De pleegouders vragen tenslotte om verzoekers in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank ziet daarvoor onvoldoende reden. Gelet op het familierechtelijke karakter van de zaak is voor een proceskostenveroordeling alleen aanleiding bij, kort gezegd, misbruik van procesrecht. Daarvoor zijn onvoldoende argumenten aangevoerd. Door de gevoegde behandeling hebben de andere betrokkenen verder geen extra kosten hoeven maken en is de procedure niet vertraagd. De kosten zullen daarom op de gebruikelijke manier gecompenseerd worden.
4. Beslissing
De rechtbank
stelt [D.] onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht met ingang van heden voor de duur van een jaar;
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer verzochte;
bepaalt dat partijen elk de eigen proceskosten moeten betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. Gerritse, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. M.C. Oostendorp, allen kinderrechter, in aanwezigheid van mr. N.I. Ganzevoort, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2008.?