ECLI:NL:RBUTR:2008:BD0549
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van een verdachte in een incestzaak wegens onvoldoende bewijs
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 25 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van incest. De verdachte, geboren in 1953, werd aangeklaagd op basis van de aangifte van een aangeefster die stelde dat zij van haar achtste tot haar tweeëntwintigste jaar seksueel misbruikt was door de verdachte. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere terechtzittingen, waarbij de verdediging primair een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek aanvoerde, en subsidiair betoogde dat de resultaten van het onderzoek niet als bewijs mochten dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte op een ongebruikelijke manier tot stand is gekomen, maar dat dit op zichzelf geen vormverzuim opleverde. De rechtbank heeft de audioregistraties van de verhoren beluisterd en geconcludeerd dat er geen onjuistheden in de processen-verbaal waren. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de aangeefster kritisch beoordeeld, waarbij werd opgemerkt dat er inconsistenties en onwaarschijnlijkheden in haar verklaringen waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.