RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/711917-07
Datum uitspraak: 23 april 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Raadsman: mr. W.C. den Daas.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 april 2008.
Aan de verdachte is oorspronkelijk ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Op vordering van de officier van justitie is een nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting van 9 april 2008 toegestaan.
Volgens die nadere omschrijving luidt het tenlastegelegde thans als volgt:
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2007 tot en met 4 december 2007
te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten
rade [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft / hebben
verdachte en / of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm
beraad en rustig overleg
op of omstreeks 4 november 2007 te Utrecht (na zich van een vuurwapen te
hebben voorzien)
- zich begeven naar de plaats waar die [slachtoffer] zich bevond en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] uit café [cafe] gehaald / gewenkt;
- (vervolgens) van korte afstand en/of gericht met genoemd vuurwapen één of
meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor
die [slachtoffer] door (één of meerdere van) die kogel(s) in zijn borst, althans
in zijn lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 4 december 2007 te Utrecht is
overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2007 tot en met 4 december 2007
te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer]van
het leven heeft beroofd, immers heeft / hebben verdachte en / of (een of meer
van) zijn mededader(s) opzettelijk
op of omstreeks 4 november 2007 te Utrecht (na zich van een vuurwapen te
hebben voorzien)
- zich begeven naar de plaats waar die [slachtoffer] zich bevond
en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] uit café [cafe] gehaald / gewenkt;
- (vervolgens) van korte afstand en/of gericht met genoemd vuurwapen één of
meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor
die [slachtoffer] door (één of meerdere van) die kogel(s) in zijn borst, althans
in zijn lichaam werd getroffen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 4 december 2007 te Utrecht is
overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 4 november 2007
te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten
rade [slachtoffer]van het leven te beroven, immers heeft / hebben
verdachte en / of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm
beraad en rustig overleg
- zich begeven naar de plaats waar die [slachtoffer] zich bevond
en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] uit café [cafe] gehaald / gewenkt;
- (vervolgens) van korte afstand en/of gericht met genoemd vuurwapen één of
meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor
die [slachtoffer] door (één of meerdere van) die kogel(s) in zijn borst, althans
in zijn lichaam werd getroffen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 4 november 2007
te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer]van
het leven te beroven, immers heeft / hebben verdachte en / of (een of meer
van) zijn mededader(s) opzettelijk
- zich begeven naar de plaats waar die [slachtoffer] zich bevond
en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] uit café [cafe] gehaald / gewenkt;
- (vervolgens) van korte afstand en/of gericht met genoemd vuurwapen één of
meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor
die [slachtoffer] door (één of meerdere van) die kogel(s) in zijn borst, althans
in zijn lichaam werd getroffen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Door de raadsman is ter terechtzitting betoogd, dat, zo er sprake zou kunnen zijn van bewezenverklaring, slechts het meer en meest subsidiair tenlastegelegde zou kunnen worden bewezenverklaard. Volgens de raadsman is het slachtoffer overleden door een actief medisch ingrijpen doordat op 4 december 2007 door de behandelend artsen in het UMC de beademing van het slachtoffer is gestaakt, waarna het slachtoffer zeer kort daarna is overleden, en niet als gevolg van het schietincident op 4 november 2007. Volgens de raadsman ontbreekt derhalve het causaal verband tussen het overlijden van het slachtoffer en het tenlastegelegde handelen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar haar oordeel is uit het onderzoek, waaronder de verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting (behandelend arts van het slachtoffer en de obductie-patholoog), komen vast te staan dat het slachtoffer [slachtoffer] op 4 december 2007 is overleden aan de gevolgen van de verwondingen die het slachtoffer op 4 november 2007 als gevolg van het alstoen plaatsgehad hebbende schietincident heeft opgelopen. Door de behandelend artsen is gerapporteerd en door één van hen, Dr. De Lange, ter terechtzitting toegelicht dat op 4 december 2007, toen was gebleken dat als gevolg van de opgelopen verwondingen de gezondheidssituatie van het slachtoffer zeer slecht was en herstel van het slachtoffer was uitgesloten en leven buiten de intensive care van het slachtoffer niet mogelijk zou zijn, in overleg met de familie van het slachtoffer de beademingsondersteuning van het slachtoffer gestaakt, waarna het slachtoffer kort daarna is overleden . Door de patholoog Dr. Visser is in zijn rapportage en ook ter terechtzitting verklaard dat het slachtoffer is overleden door letsel als gevolg van schotwonden, opgelopen bij het schietincident op 4
Naar het oordeel van de rechtbank dient de dood van het slachtoffer [slachtoffer] aan de handelwijze van verdachte te worden toegerekend.
Door de raadsman is voorts ter terechtzitting betoogd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu uit de beschrijving van de beelden van bewakingscamera’s die zich bevonden nabij de plaats van het schietincident onvoldoende blijkt dat verdachte
degene zou zijn die met een vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten. Met name zou dit volgens de raadsman blijken uit de beschrijving van de camerabeelden met betrekking tot de kleding van de schutter, waarbij volgens de raadsman discrepantie bestaat tussen hetgeen op de camerabeelden als kleding van de schutter zichtbaar is en de omschrijving die door getuigen van de kleding van de schutter is gegeven, welke getuigen verdachte als de schutter aanwijzen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij bezigt bij het bewijs niet mede de door de raadsman aangehaalde beschrijving van de camerabeelden maar hecht met name waarde aan de verklaringen van een aantal getuigen, die van korte afstand – zowel vanuit het café als vanaf de overkant van de straat – zicht hadden op de schutter en van welker verdere inhoud van hun verklaring blijkt uit de hierna weergegeven bewijsmiddelen en van wie met name de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] uitdrukkelijk verdachte als de schutter aanwijzen.
De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat meerdere van de getuigen in hun beschrijving van de dader ook verklaren dat deze een tatoeage in zijn nek had, terwijl de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij inderdaad een tatoeage in zijn nek heeft .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 4 november 2007 tot en met 4 december 2007
te Utrecht, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
op 4 november 2007 te Utrecht zich begeven naar de plaats waar die [slachtoffer] zich bevond en vervolgens die [slachtoffer] uit café [cafe] gehaald / gewenkt en vervolgens van korte afstand en gericht met een vuurwapen een kogel afgevuurd op die [slachtoffer], waardoor
die [slachtoffer] door een kogel in zijn borst werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 4 december 2007 te Utrecht is overleden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het bewezenverklaarde overweegt de rechtbank dat zij de voorbedachten raad bewezen acht op grond van het gebleken handelen van verdachte. Verdachte is geruime tijd voor het schietincident in het café aanwezig geweest. Verdachte heeft daarna het café verlaten en is met een auto weggereden. Enige tijd daarna is verdachte met die auto teruggekeerd en heeft deze vlak bij het café geparkeerd, volgens twee getuigen met draaiende motor . Verdachte is daarna het café binnengegaan en heeft aan de bar een consumptie besteld. Direct daarna heeft hij het slachtoffer gewenkt naar buiten te komen . Verdachte en het slachtoffer hebben daarna het café verlaten. Direct daarna heeft verdachte zich omgekeerd en heeft het slachtoffer, die nauwelijks het café had verlaten, met één schot neergeschoten .
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het hiervoor omschreven handelen van verdachte van kalm beraad en rustig overleg, hetgeen mede tot het bewijs van het primair tenlastegelegde leidt.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het onder primair bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank bezigt de navolgende bewijsmiddelen tot het bewijs:
1. Het relaas van de verbalisant [...], vermeld op bladzijde 19 en volgende van het proces-verbaal nummer PL0911/0-7-018068 van de Politie Regio Utrecht, onder meer inhoudende dat hij zich op 4 november 2007 samen met een collega begaf naar de Leidsekade te Utrecht, naar het aldaar gevestigde café [cafe], omdat daar een schietpartij zou hebben plaatsgevonden, dat bij aankomst verbalisant half in de deuropening van het café een gewonde man zag liggen, waarbij verbalisant constateerde dat in de rechter borstholte van deze man een zogenaamd inschot zichtbaar was en dat ambulancepersoneel zich over deze man ontfermde.
2. De verklaring van [werknemer café], vermeld op bladzijde 43 en volgende van voormeld proces-verbaal, onder meer inhoudende dat hij op 4 november 2007 werkzaam was in het café [cafe] te Utrecht, dat hij zag dat er in de bar een Marokkaanse man aanwezig was, dat hij daarop zag dat een Nederlandse man in het café kwam die hij kent als [benaming verdachte] of [benaming verdachte], dat hij zag dat deze man een zwaaibeweging van: “kom” maakte in de richting van de Marokkaanse man, dat de Nederlandse man het café verliet en daarop de Marokkaanse man eveneens het café verliet, dat hij daarop een harde knal hoorde en dat hij daarop hoorde dat er is geschoten, dat hij, toen hem een politiefoto werd getoond van verdachte, verdachte herkende als de man als zijnde de [benaming verdachte] over wie hij sprak.
3. De verklaring van [getuige 3] [getuige 1], vermeld op bladzijde 59 en volgende van voormeld proces-verbaal, onder meer inhoudende dat hij op 4 november 2007 aanwezig was in het café [cafe] te Utrecht, dat hij zag dat daar onder meer aanwezig waren een Marokkaanse man en een Nederlanse man met een tatoeage in zijn nek, dat hij na enige tijd naar buiten keek, dat hij toen een lichtflits of vuurflits zag en dat hij tegelijk een knal hoorde, dat hij ervan uit ging dat het een vuurwapen was, dat hij zag dat degene die het vuurwapen in zijn handen had de man was met de tatoeage in zijn nek, dat hij zag dat de Marokkaanse man die hij eerder in het café had gezien, begon te wankelen en enkele seconden later op de grond viel, dat de afstand tussen slachtoffer en schutter ongeveer anderhalve mater bedroeg, dat de dader zijn arm goed naar voren strekte wijzend in de richting van het slachtoffer. De getuige heeft deze feiten ter zitting herhaald en bevestigd.
4. De verklaring van [getuige 2], vermeld op bladzijde 158 en volgende van voormeld proces-verbaal, onder meer inhoudende dat hij zich op 4 november 2007 bevond in café [cafe] te Utrecht, dat de hem bekende [slachtoffer] het café binnenkwam, dat hij daarna zag dat een Nederlandse man het café binnen kwam lopen, dat [getuige 2] hierop een kennis buiten zag waarna hij naar buiten is gegaan, dat hij toen hij buiten met die kennis stond te praten het geluid hoorde van ijzer op ijzer, dat hij zich omdraaide en buiten de Nederlandse man zag staan, dat hij zag dat die Nederlandse man met gestrekte armen en met het pistool in zijn handen stond, dat hij zag dat die man het pistool richtte op [slachtoffer], dat [slachtoffer] op ongeveer anderhalve meter van die Nederlandse man vandaan stond, dat hij vervolgens een harde knal hoorde en dat hij zag dat er rook uit het pistool kwam, dat hij, nadat hij het schot had gehoord zag dat [slachtoffer] met een van zijn handen naar zijn borst greep en dat [slachtoffer] op de grond viel, dat direct nadat de man geschoten had hij zag dat de man wegliep naar een auto welke vlakbij de ingang van [cafe] geparkeerd stond, dat hij plaats nam achter het stuur van een auto en wegreed, dat hij weet dat de auto van de man met draaiende motor geparkeerd stond.
5. Het proces-verbaal/relaas van een meervoudige foto-confrontatie, opgemaakt door verbalisant [...] van de Politie Utrecht, vermeld op bladzijde 134 en volgende van voormeld proces-verbaal, onder meer inhoudende dat verbalisant beschikte over een politiefoto van de verdachte [verdachte], nr. PL0911:07:1611, dat [getuige 3] en [getuige 2] naar aanleiding van een op 4 november 2007 gepleegde poging doodslag/moord met gebruikmaking van een vuurwapen te Utrecht in het bureau van politie te Utrecht zijn geconfronteerd met een aantal foto’s van personen, waaronder de foto van verdachte, dat de confrontatie is uitgevoerd overeenkomstig de daarvoor gestelde regels en dat [getuige 3] en [getuige 2] voornoemd de verdachte van de foto’s herkenden.
6. De verklaring van [getuige 4], vermeld op bladzijde 266 en volgende van voormeld proces-verbaal, onder meer inhoudende dat hij op 4 november 2007 in het café [cafe] is aangekomen, dat een kamper met een tatouage in zijn nek zenuwachtig was en aan hem vroeg of hij met hem mee wilde lopen naar zijn auto, dat hij de kamper naar zijn auto heeft gebracht, dat hij daarna terug is gegaan naar het café, dat hij daarna zag dat de kamper weer terugkwam met de auto die hij vlak bij de voordeur van het café parkeerde, dat de auto voor het café stond met draaiende motor, dat hij zag dat de kamper aan het rondlopen was in de buurt van het café, dat hij de kamper niet meer heeft gezien totdat hij een schot hoorde, dat [getuige 4] toen in de deuropening van het café stond, dat hij een persoon met zijn hand voor zijn borst zag voorover lopen en vallen, dat de kamper met zijn auto wegreed, dat hij zag dat degene die was neergeschoten een Marokkaanse jongen was.
7. De verklaring van [getuige 4], vermeld op bladzijde 270 en volgende van voormeld proces-verbaal, onder meer inhoudende dat hem een politiefoto wordt getoond,
voorzien het nummer PL:0911:07:1611, dat hij heeft gesproken over een Nederlandse man,
een kamper met een tatoeage in zijn nek, dat deze kamper [verdachte] wordt genoemd, dat hij voor
1 miljoen procent kan verklaren dat dit de man is waar hij over heeft gesproken.
8. Het relaas van de verbalisant [...] van de Politie Utrecht, Technische Recherche, vermeld op bladzijde 80 en volgende van voormeld proces-verbaal, onder meer inhoudende dat naar aanleiding van een schietincident op 4 november 2007, waarbij een slachtoffer genaamd [slachtoffer], geboren te [geboorteplaats] op [1978], ernstig gewond raakte, ter plaatse een onderzoek heeft ingesteld bij het café [cafe] te Utrecht, dat door hem ter plaatse een loden projectiel van een revolverpatroon werd aangetroffen.
9. Het rapport dd. 15 februari 2008 van het Ministerie van Justitie, Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, opgemaakt op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige door dr. W.M. Aarts, van voormeld instituut, onder meer inhoudende dat hij heeft onderzocht onder DNA-identiteitszegel EAA837 een bemonstering van een kogel, en een referentiemonster wangslijmvlies van het slachtoffer [slachtoffer], geboren op [...][ 1978, dat de bemonstering van de kogel is onderzocht op de aanwezigheid van bloed, dat bij dit onderzoek bloed is aangetroffen, dat de bemonstering is veiliggesteld voor DNA-onderzoek, dat van het referentiemonster van het slachtoffer [slachtoffer] en van het DNA in de bemonstering (EAA837) van de kogel DNA-profielen zijn verkregen die met elkaar zijn vergeleken, dat van het bloed in de bemonstering van de kogel een DNA-profiel is verkregen dat matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer], dat dit betekent dat het bloed in de bemonstering van de kogel afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer] en dat de kans dat een willekeurig gekozen man hetzelfde DNA-profiel heeft als dat van het bloed in de bemonstering kleiner is dan 1 op 1 miljard.
10. De medische verklaring, vermeld op bladzijde 130 van het proces-verbaal dossiernummer PL0911/0-7-018068 A betreffende [slachtoffer], geboren op [...] 1978, vermeldende als omschrijving van bij [slachtoffer] voornoemd op 4 november 2007 aangetroffen letsel dat deze een schotwond had in de borstkas naast het borstbeen, met daarbij een klaplong en een forse verbloeding en dat bij een spoedoperatie 2/3 van de long was verwijderd, dat hij nog in kritieke toestand in ziekenhuis lag op de I.C. aan de beademing en dat de omvang van de hersenschade nog onbekend was.
11. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een brief d.d. 8 februari 2008 betreffende [slachtoffer], geboortedatum [...] 1978, opgemaakt door Drs. Schellaars, anesthesioloog, fellow intensive care en Dr. D.W. de Lange, internist-intensivist, medisch hoofd intensive care unit I, beiden werkzaam bij het Universitair Medisch Centrum te Utrecht, als bladzijde 544 en volgende gevoegd in het proces-verbaal dossiernummer PL0911/07-018068C van de Politie Regio Utrecht, onder meer inhoudende dat ten behoeve van het onderzoek naar het overlijden van [slachtoffer] voornoemd, dat vanaf binnenkomst het slachtoffer niet bij kennis is geweest als gevolg van penetrerend letsel, dat op 26 november geen verder herstel van de longfunctie te verwachten viel en het bereikte herstel niet verenigbaar met leven buiten de intensive care was, zodat werd besloten tot het staken van de behandeling, dat dit met de familie werd besproken, waarna op 4 december 2007 de behandeling werd gestaakt en patiënt snel hierna overleed, dat de oorzaak van het overlijden het toebrengen was van een penetrerend letsel hetgeen geresulteerd heeft in een ernstige pneumonie, ARDS en een inoperabele bronchopleuralefistel.
12. Het obductieverslag van 6 maart 2008 van het Ministerie van Justitie, Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, opgemaakt op de door hem afgelegde algemene eed/belofte als vast gerechtelijk deskundige door dr. R. Visser, arts-patholoog van voormeld instituut, onder meer inhoudende dat hij op 6 december 2007 de uit-en inwendige schouwing heeft verricht op het lijk van [slachtoffer], geboren op [...] 1978, en overleden te Utrecht op 4 december 2007, met als conclusie: dat bij [slachtoffer] bij sectie een situatie werd aangetroffen na uitgebreide medische behandeling en ernstige afwijkingen aan vitale organen als hersenen en longen en dat mede gelet op de gegevens van de behandelend arts deze afwijkingen verwikkelingen zijn van een (volgens informatie) doorschotletsel door de borst.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar met aftrek van de preventieve hechtenis, en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen de hoogst ernstige aard van het bewezenverklaarde. Verdachte heeft op 4 november 2007 voor café [cafe] te Utrecht in koelen bloede, weloverwogen en zonder duidelijke aanleiding met een vuurwapen een schot afgevuurd op het slachtoffer [slachtoffer]. Als gevolg daarvan is het slachtoffer zeer ernstig gewond geraakt in de borst. Het slachtoffer is daarop naar het ziekenhuis vervoerd en heeft in dit ziekenhuis gedurende een maand in zorgwekkende toestand in coma gelegen.
Op 4 december 2007 bleek dat de toestand van het slachtoffer dusdanig verergerd en hopeloos was dat in overleg met de familie van het slachtoffer werd besloten de beademingsondersteuning van het slachtoffer te beëindigen, waarna deze kort daarop is overleden.
Door het handelen van verdachte is groot verdriet toegebracht aan de familie van het slachtoffer. Voorts – nu het feit in het openbaar is gepleegd - zijn ernstige gevoelens van schrik en angst toegebracht aan de omstanders en worden de gevoelens van angst en van onveiligheid in de maatschappij ernstig aangewakkerd. De rechtsorde is door dit feit – een levensdelict – in hoge mate geschokt.
Verdachte heeft bewust gekozen tijdens het onderzoek en ook op de terechtzitting een beroep te doen op zijn recht om te zwijgen. Door die houding heeft verdachte de rechtbank en de nabestaanden de mogelijkheid onthouden inzicht te krijgen in de mogelijke motieven waardoor verdachte tot deze afschuwelijke daad is gekomen en tevens heeft verdachte daardoor geen informatie gegeven over zijn persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn daad.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 november 2007, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk wegens overtreding van de Opiumwet en vermogensdelicten is veroordeeld.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 7687,55 wegens materiële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder primair bewezenverklaarde feit.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten, die welke zijn vermeld in de aan dit vonnis als bijlage II gehechte lijst, zal de rechtbank gelasten dat deze voorwerpen
zullen worden teruggegeven aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht .
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan
hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van VIJFTIEN JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 7687,55 (zegge zeven duizend zes honderd en zeven en tachtig euro en vijf en vijftig eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 7687,55 (zegge zeven duizend zes honderd en zeven en tachtig euro en vijf en vijftig eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 68 dagen, met dien verstande dat de toepassing van
de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de
Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen goederen, welke zijn vermeld in de aan dit vonnis als bijlage II gehechte lijst.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A. Wassing, voorzitter, A. Muller en R.S.B. Kool, rechters, bijgestaan door F.P.L. van der Lee, als griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2008.
Mr. Kool voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.