ECLI:NL:RBUTR:2008:BD0120

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600966-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan seksuele handelingen met minderjarige meisjes en mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 22 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan het plegen van seksuele handelingen met minderjarige meisjes, alsook mensenhandel. De verdachte, geboren in 1981 en woonachtig in Utrecht, werd ervan beschuldigd meisjes te hebben geronseld die tegen betaling seksuele handelingen verrichtten met een medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2005 tot en met 30 augustus 2007, samen met de medeverdachte, meerdere minderjarige meisjes heeft aangezet tot het verrichten van seksuele handelingen. De slachtoffers waren tussen de 12 en 15 jaar oud en de verdachte heeft hen op verschillende manieren benaderd en overgehaald om deze handelingen te verrichten.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de medeverdachte in overweging genomen, evenals het proces-verbaal van de politie. De verdachte heeft haar woning ter beschikking gesteld voor deze handelingen en heeft de meisjes aangemoedigd om geld te verdienen door seksuele diensten te verlenen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft voor deze misdrijven en dat zij zich niet heeft bekommerd om het geestelijk welzijn van de slachtoffers.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die ook slachtoffers van de mensenhandel zijn. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600966-07
Datum uitspraak: 22 april 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1981] te Utrecht,
wonende te [adres]
Raadsman: mr. B. van Nimwegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 april 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
Het door de raadsman gevoerde verweer wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat zij
1.
[medeverdachte] in de periode van 01 september 2005 tot en met 30 augustus 2007 te Utrecht, met [slachtoffer 4] (geboren [1994]) en [slachtoffer 1] (geboren [1993]) en [slachtoffer 2] (geboren [1991]) en
[slachtoffer 3] (geboren [1992]), die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die
van zestien jaren hadden bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige
handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, door telkens
- die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] zijn, verdachtes, penis te laten betasten en vervolgens te laten aftrekken
en
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] te brengen en vervolgens die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] hem, verdachte, te laten pijpen en
- het wrijven over en betasten van en aanraken van de borsten (over en onder de kleding) en de billen (over de kleding), van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3]
tot het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van 1 september 2005 tot en met 30 augustus 2007 te Utrecht, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en opzettelijk
behulpzaam is geweest door haar flat/woning aan de [adres] te Utrecht
ter beschikking te stellen als plaats waar de hierboven omschreven misdrijven
konden worden gepleegd;
2.
zij in de periode van 01 september 2005 tot en met 29 augustus 2007 te Utrecht en Den Haag, een ander, genaamd [slachtoffer 3] (geboren [1992]), meermalen ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer
seksuele handeling(en) met een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer 3] enige handeling heeft ondernomen waarvan zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 3] zich daardoor beschikbaar heeft gesteld, terwijl die [slachtoffer 3] de leeftijd van achtien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft zij, verdachte,
- meermalen die [slachtoffer 3] opgebeld en gevraagd bij haar te komen, terwijl [medeverdachte] bij haar, verdachte aanwezig was en
- tegen die [slachtoffer 3] gezegd dat zij [medeverdachte] moest aftrekken, en
- eerst zelf die [medeverdachte] heeft afgetrokken en vervolgens tegen die [slachtoffer 3]
gezegd: "[slachtoffer 3] zo moet je doen" en "Jij bent nu", en
- die [slachtoffer 3] in het Arabisch de woorden toegevoegd: "Zet me niet voor schut"
en "Je krijgt er ook geld voor", en
- meermalen die [slachtoffer 3] verplicht een deel van het door [slachtoffer 3], van [medeverdachte]
ontvangen geld af te dragen aan haar, verdachte;
3.
zij in de periode van 01 september 2005 tot en met 29 augustus 2007 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, anderen, genaamd [slachtoffer 4] (geboren [1994]) en [slachtoffer 1] (geboren [1993]) en [slachtoffer 2] (geboren op [1991]) meermalen ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] enige handeling heeft
ondernomen, waarvan zij verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat
voornoemde personen zich daardoor beschikbaar zouden stellen tot het
verrichten van die handelingen, terwijl die anderen de leeftijd van achttien jaren nog niet hadden bereikt, immers heeft zij, verdachte en/of haar medeverdachte
- die [slachtoffer 4] opgebeld en gevraagd naar haar, verdachte [verdachte], te komen
en
- die [slachtoffer 4] gerust gesteld en
- die [slachtoffer 4] gevraagd naar haar, verdachte [verdachte] te komen omdat daar een
man was waar je handelingen mee moest en/of kon doen voor geld en dat die man
heel aardig was en
- die [slachtoffer 4] meegenomen naar de woning aan de [adres], zijnde de woning
van verdachte [verdachte] en die [slachtoffer 4] in die woning ontvangen en
- tegen die [slachtoffer 4] gezegd: "Doe het nou maar, je kunt het gewoon, het is niks.
Het stelt niks voor", en
- die [slachtoffer 4] een deel van het door haar ([slachtoffer 4]) ontvangen geld aan
verdachte [verdachte] laten betalen en daarbij gezegd: "Je moet 15 euro onder
de deurmat stoppen, dat is voor [verdachte]. Doe je dat niet, dan gaat [verdachte] naar
je ouders",
- die [slachtoffer 1] gevraagd mee te gaan naar de woning van verdachte [verdachte] en
gezegd dat in die woning een man komt waar je dingen mee moet en/of kan doen
voor geld en/of
- die [slachtoffer 1] een deel van het door haar ([slachtoffer 1]) ontvangen geld aan verdachte
[verdachte] laten betalen en
- die [slachtoffer 2] verteld dat je [medeverdachte] kon aftrekken voor geld en
- die [slachtoffer 2] meegenomen naar Den Haag en
- die [slachtoffer 2] verteld dat [medeverdachte] naar de woning aan de [adres] zou komen
en
- die [slachtoffer 2] een deel van het door haar ([slachtoffer 2]) ontvangen geld aan
verdachte [verdachte] laten betalen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op het navolgende.
Daar waar gesproken wordt over het proces-verbaal van politie, betreft het steeds het proces-verbaal met nr. PL 0914/07-014036 D.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3:
Met betrekking tot de bewezenverklaarde periode:
[slachtoffer 3] heeft op 12 maart 2008 bij de rechter-commissaris (RC) een verklaring afgelegd. Op dat moment is ze 15 jaar en zit in de derde klas. Zij verklaart dat zij in de eerste klas van de middelbare school, enkele maanden na de zomervakantie, in contact is gekomen met verdachte.
De rechtbank concludeert hieruit dat dit 2,5 jaar geleden is en begrijpt dat [slachtoffer 3] spreekt over het najaar 2005.
De periode wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 2], zoals zij deze heeft afgelegd bij de RC op 11 maart 2008. Zij verklaart dat zij ongeveer twee jaar geleden in contact kwam met [medeverdachte] via [slachtoffer 3]. Op de vraag of dat in september 2005 kan zijn antwoord zij: “ja, dat kan wel.”
[slachtoffer 5] verklaart op 11 maart 2008 hierover bij de RC:”volgens mij ben ik begin november 2006 voor het eerst mee gegaan en de tweede keer in december 2006.”
Een uitdraai van het chat-verkeer van 15 augustus 2007 (proces-verbaal p. 100) waarin [slachtoffer 4] op MSN verklaart dat zij en [slachtoffer 3] de dag daarvoor [medeverdachte] hebben gepijpt.
Met betrekking tot de leeftijd van de slachtoffers:
Uittreksels van het geboorteregister, in het proces-verbaal genummerd:
p. 274: [slachtoffer 3]: [1992];
p. 299: [slachtoffer 2]: [1991];
p. 137: [slachtoffer 4]: [1994];
p. 192: [slachtoffer 5]: [1992] en
p. 164: [slachtoffer 1]: [1993].
Ten aanzien van de handelingen, plaats van handelingen en geld:
[slachtoffer 3] heeft bij de RC op 12 maart 2008 hierover als volgt verklaard:
p. 2: Ik heb [medeverdachte] leren kennen via [verdachte] en Ikram. Een tijdje later belde [verdachte] mij op. Ze zei: “Kom langs bij mij thuis”. Ik ging langs. [verdachte] zei toen dat [medeverdachte] zo kwam. Ze zei: “Je moet het snel, snel doen, hem aftrekken”. Ze ging het voordoen met haar handen. Toen belde [medeverdachte] aan en kwam binnen. [verdachte] heeft [medeverdachte] toen afgetrokken. [medeverdachte] had mij gevraagd of ik hem wilde aftrekken. Voor het aftrekken ging hij aan mij zitten. Hij raakte mij aan bij mijn kont, borsten en buik. Boven mijn kleren, maar mijn borsten en buik raakte hij ook onder mijn kleren aan. Ik heb toen geld gekregen van [medeverdachte], € 150, =.
p. 3: Ik heb het daarna nog vaker gedaan. Ik ging denk ik twee keer per week naar [medeverdachte], tot het moment dat [slachtoffer 4] aangifte deed. Vaak was het bij [verdachte] thuis, maar soms ook bij [medeverdachte] thuis in Den Haag.
p. 3: u vraagt mij hoeveel meiden ik heb meegenomen naar [medeverdachte]. [slachtoffer 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1]. Later deed ik het ook voor het geld.
[slachtoffer 2] heeft op 11 maart 2008 bij de RC het volgende hierover verklaard:
p. 17: ik ben eerst in Utrecht geweest en daarna met [slachtoffer 5] in Den Haag.
p. 14: ik heb [medeverdachte] in Utrecht ontmoet. Dat was in huis van de nicht van [slachtoffer 3]. Ik dacht dat zij [verdachte] heette. Ik wist dat [medeverdachte] daar zou zijn, dat was afgesproken. [verdachte], [medeverdachte], [slachtoffer 3] en ik waren in dat huis. Daar gebeurde hetzelfde als in Den Haag, alleen het dansen niet.
Ik heb hem die keren afgetrokken, gepijpt en ik moest voor hem dansen. [medeverdachte] zat ook aan mij, hij raakte mijn borsten, mijn kont en mijn benen aan, onder mijn kleren.
U zegt mij dat als ik één keer in de maand daar kwam, ik daar ongeveer 18 keer ben geweest in die anderhalf jaar en dat dit klopt met hetgeen ik hierover bij de politie heb verklaard. Wat ik de laatste keer bij de politie heb verklaard is de waarheid.
(Ook ten aanzien van feit 3:)
[slachtoffer 1] heeft op 11 maart 2008 bij de RC het volgende verklaard:
p.1: Ik weet wie [medeverdachte] is. Ik heb hem via een vriendin, [slachtoffer 3], leren kennen. Ik hoorde dat je dingen kon doen voor geld, dingen met [medeverdachte].
p. 2: Het ging om aftrekken dat soort dingen.
p.3: [slachtoffer 4] sliep bij mij en zij belde met [slachtoffer 3]. Toen had [slachtoffer 4] het aan mij verteld. Ze gaf mij de telefoon.
p. 4: [slachtoffer 3] vertelde tijdens dat telefoongesprek dat zij dingen bij hem deed voor geld. Ze sprak er alleen maar positief over dus ik dacht: het valt wel mee.
p. 3: [slachtoffer 3] zei toen tegen mij: “Kom ook”. Toen zei ik: “Ja, dat is goed”.
p. 2: ik ben toen gegaan met [slachtoffer 3], naar een huis in Overvecht. Daar woonde haar nicht, [verdachte]. Daar waren [medeverdachte], [verdachte], [slachtoffer 3] en ik. Ik moest toen seksuele dingen doen voor geld. Aftrekken? Ja. Pijpen? Ja. Ook heeft hij aan mij gezeten, ook onder mijn kleren aan mijn borsten. Ik heb daar ongeveer € 90,= of € 100,= voor gekregen van [medeverdachte].
(Ook ten aanzien van feit 3):
[slachtoffer 4] verklaart hierover bij de RC op 12 maart 2008:
p. 1: Ik heb [medeverdachte] leren kennen via [slachtoffer 3]. Zij is een goede vriendin van mij.
p. 2: In augustus 2007 bij [verdachte] thuis leerde ik hem kennen. Ik hoorde verhalen dat jonge meisjes bij hem langs gingen om dingen bij hem te doen. Ik hoorde dat van [betrokkene 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2]. Volgens mij hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] alleen gedanst en hebben [slachtoffer 3], [slachtoffer 5] ook seksuele handelingen bij hem gedaan. Dat hebben zij mij zelf verteld. Ik wist dus al best een tijdje van de verhalen over [medeverdachte].
p. 3: In de avond, toen ik bij [slachtoffer 1] was, belde [slachtoffer 3] nog. Ze heeft verteld over hoe zij het had ervaren bij [medeverdachte] en hoe [slachtoffer 1] het had ervaren. [slachtoffer 3] wist dat ik mijn telefoon kwijt was. Ik heb toen gezegd dat ik wel een keertje naar [medeverdachte] toe wilde. [slachtoffer 3] zei dat we moesten gaan.
U vraagt mij of [slachtoffer 3] mij ook heeft geholpen om de beslissing te nemen om het te doen. Ja, dat klopt. Ik wilde zelf wel gaan voor mijn telefoon, maar iets hield mij tegen. Toen heeft [slachtoffer 3] gezegd: we zijn samen, hij doet geen dingen die je niet wilt. Toen heb ik het ook gedaan.
p. 2: Toen we in de lift waren was ik heel bang geworden en ik wilde niet meer. [verdachte] ging uit de kamer met haar kindje. Ik was daar nog alleen met [medeverdachte] en [slachtoffer 3]. Hij raakte mijn schouders aan. Hij zei: “Je hoeft niet bang te zijn, we zijn vrienden en vrienden doen dingen bij elkaar omdat ze van elkaar houden”. Uiteindelijk heb ik het gedaan. Ik moest hem pijpen en aftrekken. [slachtoffer 3] deed hetzelfde. Hij heeft mij verder niet aangeraakt. Ik kreeg € 135, = en [slachtoffer 3] volgens mij € 25, = meer.
Ten aanzien van feit 1:
Voorts wordt uit de volgende verklaringen van verdachte duidelijk dat verdachte haar flat ter beschikking stelde ten behoeve van de seks die de man met de meisjes had.
Op p. 475 van het proces-verbaal van politie verklaart verdachte hierover:
“De meisjes bellen aan en komen dan naar boven. We zitten dan in de huiskamer, ik, [medeverdachte] en [slachtoffer 3] met een vriendinnetje. Als de meisjes voor de eerste keer komen, dan praat ik eerst met ze. Daarna zegt [medeverdachte] tegen me: “Ga je daarheen [verdachte]”. Ik weet dat hij daarmee bedoelt dat ik uit de woonkamer weg moet. Ik ga dan naar de keuken of zo. Als ze klaar zijn, zeggen [medeverdachte] en de meisjes tegen mij dat ik weer kan komen”.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
In haar verklaring, zoals zij deze heeft afgelegd bij de RC op 25 maart 2008 (p. 4), verklaart verdachte: “U vraagt mij hoe vaak het gebeurd is dat er meisjes bij mij thuis kwamen om seksuele handeling bij [medeverdachte] te verrichten. Het waren 5 meisjes, [slachtoffer 2], [slachtoffer 4], [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en nog een meisje waar ik de naam niet meer van weet. [slachtoffer 3] kwam steeds met een vriendinnetje”.
Ten aanzien van feit 2:
Op pagina 474 van het proces-verbaal van politie verklaart verdachte hierover het volgende:
“Ik heb [slachtoffer 3] gebeld en vroeg haar of zij gewoon gezellig langs zou komen. Toen [slachtoffer 3] bij mij thuis kwam, was zij samen met een vriendinnetje. [medeverdachte] was in de keuken toen ik de meisjes sprak. Ik vertelde hen dat [medeverdachte] een aardige man was en zei tegen hen dat zij geld zouden krijgen als zij hem af zouden gaan trekken”.
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 3], p. 236+237 van het proces-verbaal van politie, waarin zij als volgt verklaard heeft:
“Ik zag dat [verdachte] [medeverdachte] ging aftrekken. Ze ging het voordoen. [verdachte] zei tegen mij: “[slachtoffer 3], zo moet je doen”. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “jij bent nu”. In het Arabisch zei [verdachte] tegen mij: “zet me niet voor schut”en “je krijgt er ook geld voor”.
Deze verklaring wordt door [slachtoffer 3] bij de RC op 12 maart 2008 bevestigd (p. 2 +3):
“Een tijdje later belde [verdachte] mij op. Ze zei: kom langs bij mij thuis. Ik ben toen gegaan. Toen zei [verdachte] dat hij zo kwam. Ze zei je moet het snel, snel doen, hem aftrekken. Ze ging het voordoen met haar handen. Toen belde [medeverdachte] aan. Hij kwam naar binnen. [verdachte] heeft [medeverdachte] toen afgetrokken. Daar was ik bij. Ik heb toen geld gekregen van [medeverdachte]. Ik kreeg € 150,=Ik heb [verdachte] € 75,= gegeven. [verdachte] zei tegen mij dat ik haar dat geld moest geven. Ze zei iedereen die naar mij toekomt, moet de eerste keer de helft neerleggen. Daarna moest ik steeds € 15,= euro onder het tapijt neerleggen. Ik heb het daarna nog vaker gedaan, Ik ging denk ik twee keer per week naar [medeverdachte]. Het was vaak bij [verdachte] thuis”.
Ten aanzien van feit 3:
Op pagina 475+476 van het proces-verbaal van politie verklaart verdachte als volgt:
“Ik had de afspraak met [slachtoffer 3] dat zij € 15,= onder de mat neer zou leggen. Ik kreeg € 15,= per meisje. U vraagt mij hoe die meisjes bij mij terecht kwamen. Ik belde dan [slachtoffer 3] op om te vertellen dat [medeverdachte] er was en vroeg haar dan naar mij toe te komen. [slachtoffer 3] kwam dan naar mij toe en nam dan den vriendinnetje mee. De eerste keer wisten de meisjes niet dat [medeverdachte] er was, maar de tweede keer zei ik dat wel van tevoren”.
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 3] die zij heeft afgelegd bij de RC op 12 maart 2008, waar zij als volgt heeft verklaard (p. 3+4):
“Het klopt wel dat [verdachte] aan mij vroeg of ik vriendinnen mee wilde nemen. Ze zei dat het leuk was voor [medeverdachte]. De meisjes moesten wel jong zijn, 15 jaar ofzo. [medeverdachte] vond dat leuker, jongere meiden. Dat zei [verdachte]. U vraagt mij hoeveel meiden ik heb meegenomen naar [medeverdachte]. [slachtoffer 2], [slachtoffer 4], [slachtoffer 1] (…). Ik moest steeds € 15,= onder het tapijt neerleggen”.
Voorts verklaart [slachtoffer 4] hierover bij de RC op 12 maart 2008:
Ik heb [medeverdachte] leren kennen via [slachtoffer 3]. Zij vroeg of ik een keer meeging naar haar nicht, [verdachte]. In augustus 2007 leerde ik hem bij [verdachte] thuis kennen. Ik hoorde verhalen dat jonge meisjes bij hem langs gingen om dingen tij hem te doen. Dat hoorde ik van [betrokkene 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2]. Ik wist al best een tijdje van de verhalen over [medeverdachte]. We kwamen daar en [verdachte] vertelde dat [medeverdachte] daar ook was. Omdat ik heel bang was zei [slachtoffer 3] dat ik niet iets hoefde te doen. [slachtoffer 3] heeft gezegd: “We zijn samen, hij doet geen dingen die je niet wilt”. Toen heb ik het ook gedaan. Ik heb ook nog € 15,= onder de mat gelegd. [slachtoffer 3] heeft dat ook gedaan. [verdachte] had tegen [slachtoffer 3] gezegd dat ze niet moest vergeten de € 15,= onder de mat te leggen. Ik heb haar gevraagd waarom dat moest. Ze zei: “Anders gaan ze naar je ouders”.
Op p. 115 van het proces-verbaal van politie verklaart [slachtoffer 4] tevens: Ik hoorde dat [slachtoffer 3] zei: “Het is niks, doe het nou maar gewoon, het stelt niks voor”.
[slachtoffer 1] heeft op 11 maart 2008 bij de RC het volgende verklaard hierover:
We moesten € 15,= voor haar onder de mat leggen. Dat had [slachtoffer 3] tegen mij gezegd. [slachtoffer 3] zei dat [verdachte] dat wilde. We hebben toen allebei €10,= onder de mat gelegd.
Bij de RC heeft [slachtoffer 2] op 11 maart 2008 hierover voorts verklaard:
Ongeveer twee jaar geleden kwam ik via [slachtoffer 3] in contact met [medeverdachte]. [slachtoffer 3] vertelde over die man. Ze vertelde wat je allemaal kon doen bij hem om geld te krijgen. Dat je hem moest aftrekken en pijpen. [slachtoffer 3] deed dat zelf ook bij hem. Dat vertelde ze. Ze vroeg of ik meeging. Ik ben meegegaan naar Den Haag toe [medeverdachte] woont daar. Ook heb ik [medeverdachte] in Utrecht ontmoet. Dat was in het huis van de nicht van [slachtoffer 3]. Ik dacht dat zij [verdachte] heette. Ik kwam daar via [slachtoffer 3] terecht. Ik wist dat [medeverdachte] daar zou zijn, dat was afgesproken. [verdachte], [medeverdachte], [slachtoffer 3] en ik waren in dat huis. Daar gebeurde dezelfde dingen als in Den Haag, alleen het dansen niet. Ik ontving hier geld voor. De keer in Utrecht heb ik € 150,= ontvangen. Ik heb [verdachte] € 20,= gegeven. Ze vroeg dit aan mij, toen ik het geld van [medeverdachte] had gekregen.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 primair weergegeven en bewezenverklaarde feit:
Medeplichtigheid aan met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 weergegeven en bewezenverklaarde feit:
Mensenhandel jegens een persoon van beneden de zestien jaren, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 weergegeven en bewezenverklaarde feit:
Mensenhandel in vereniging jegens een persoon van beneden de zestien jaren , meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte heeft verklaard dat zij ongeveer 10 jaar geleden is verkracht door [medeverdachte]. Sindsdien zou hij haar gedwongen hebben twee keer in de week bij hem te komen voor seksuele ontmoetingen. Hij dreigde daarbij dat hij haar familie wat zou aandoen als zij niet zou komen. Op een gegeven moment heeft [medeverdachte], aldus verdachte, haar gedwongen om jongere meisjes uit te nodigen om seks mee te hebben. Ook hierbij zou hij haar weer bedreigd hebben. De raadsman heeft in dit verband ter zitting betoogd dat er ten gevolge van de bedreigingen bij verdachte sprake is geweest van psychische overmacht en dat hiermee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank vat het verzoek van de raadsman op als een verzoek tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat de gestelde verkrachting en de daarop volgende dreigementen op geen enkele manier aannemelijk zijn geworden. Verdacht heeft voor haar tweede verhoor bij de politie nooit met iemand over de gestelde verkrachting gesproken. Verdachte heeft ook geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat zij na de gestelde verkrachting steeds weer teruggekomen is bij [medeverdachte], ondanks het feit dat hij haar adres en eigen telefoonnummer niet kende en haar alleen kon bereiken via een mobiele telefoon die hij haar speciaal daarvoor gegeven zou hebben. Het dossier bevat ook verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte bang was voor [medeverdachte] of zich door hem bedreigd voelde. Integendeel, meerdere verklaringen lijken er juist op te wijzen dat verdachte en [medeverdachte] goed bevriend waren.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een lange tijd van bijna twee jaren schuldig gemaakt aan het regelen van meisjes om seks te hebben met een derde in haar flat. Zij wist wat er in haar flat gebeurde, omdat zij sinds jaren zelf ook die handelingen verrichtte. Die derde, [medeverdachte], gaf de meisjes geld voor hun bewezen diensten en zij droegen daarvan elke keer € 15,= af aan verdachte.
De leeftijd van de betreffende meisjes varieerde tussen 13 en 15 jaar. De aanlokkelijkheid van het geld maakte ook dat sommigen van die meisjes meermalen terugkwamen om dezelfde handelingen te verrichten. Deze handelingen passen bij een volwassen manier van seks hebben. De slachtoffers hebben onder andere de man die hen betaalde oraal bevredigd. Gelet op de jeugdige leeftijd van de slachtoffers en het grote leeftijdsverschil tussen hem en die slachtoffers, had [medeverdachte] zich moeten onthouden van het aangaan van dergelijke intieme contacten met de slachtoffers en verdachte had zich niet voor zijn karretje moeten laten spannen om die meisjes te regelen, danwel te laten regelen. Zonder haar tussenkomst was het voor de man aanzienlijk moeilijker geweest om in contact te treden met jonge meisjes. Mede door haar handelen wordt het de aangeefsters onmogelijk gemaakt zich op een onbekommerde en normale wijze seksueel te ontwikkelen. Verdachte heeft zich ten tijde van het plegen van het delict niet bekommerd om het geestelijk welzijn van de jeugdige slachtoffers, aangezien zij uitsluitend aan haar eigen gewin heeft gedacht. Dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang hinder in hun dagelijks functioneren kunnen ervaren is een feit van algemene bekendheid. De gevolgen van de daden van verdachte zijn verwoord in de verschillende slachtofferverklaringen, waaruit het verdriet blijkt van de slachtoffers, die op jonge leeftijd in een volwassen seksuele wereld verzeild zijn geraakt, waarbij zij onvoldoende weerstand hebben kunnen bieden aan de ongepaste verlangens van een volwassen man, mede doordat hen geld werd geboden.
Dit rekent de rechtbank verdachte dan ook zwaar aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
31 augustus 2007, waaruit blijkt dat de verdachte nooit eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d.
14 december 2007, opgemaakt door F. van der Kruk, reclasseringswerker. De reclassering acht gelet op de persoon van verdachte een behandeling bij De Waag geïndiceerd;
- een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 27 november 2007 van drs. W.C.J. Kramer, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens, zodat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen haar te geven door de Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag;
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 15,= wegens materiële schade en een bedrag van € 25.000,= wegens immateriële schade, bestaande uit smartengeld en studievertraging.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 2000,=.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op onder andere de eventuele studievertraging en telefoonkosten is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij ([slachtoffer 2])
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 2.525,= wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1.500,=. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd, zal niet-ontvankelijk worden verklaard, nu het overige deel niet van zo eenvoudige aard is, dat dit onderdeel zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Dit onderdeel kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij ([slachtoffer 5] R.P. Kooijman)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 2.525,= wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1000,=. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd, zal niet-ontvankelijk worden verklaard, nu het overige deel niet van zo eenvoudige aard is, dat dit onderdeel zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Dit onderdeel kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil,
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij ([slachtoffer 4])
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 699,19 wegens materiële schade en een bedrag van € 6000,= wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de buskaarten is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1000,= en de materiële schade wordt begroot op € 455,29 (zijnde de schoolboeken).
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 1455,29 bedrag worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd onder de post immateriële kosten, (waaronder het eventuele schoolverzuim), zal ook niet-ontvankelijk verklaard worden, nu de kosten hiervan nog niet zichtbaar zijn. Ook dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij ([slachtoffer 1])
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 535,15 wegens materiële schade en een bedrag van € 6000,= wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de buskaarten is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1000,= en de materiële schade wordt begroot op € 460,= (zijnde de schoolboeken).
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 1460,= worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd onder de post immateriële schade (waaronder de kosten van therapie), zal eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze kosten hiervan nog niet zichtbaar zijn.
Ook dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 48, 57, 245, 273a (oud) en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te Utrecht, ten dele toe tot een bedrag van € 2000,= (zegge tweeduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2000,= (zegge tweeduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te Utrecht ten dele toe tot een bedrag van € 1500,= (zegge vijftienhonderd euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1500,= (zegge vijftienhonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5], wonende te Utrecht ten dele toe tot een bedrag van € 1000,= (zegge duizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1000,= (zegge duizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen , met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te Utrecht ten dele toe tot een bedrag van € 1460,= (zegge veertienhonderdenzestig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1460,= (zegge veertienhonderdenzestig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 29 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4], wonende te Utrecht ten dele toe tot een bedrag van € 1455,29 (zegge veertienhonderdvijfenvijftig euro en negenentwintig centen).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1455,29 (zegge veertienhonderdvijfenvijftig euro en negenentwintig centen) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 29 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.K.J. van den Boom, L.M.G. de Weerd en W.P.H. Pronk, bijgestaan door C. Lith-van den Brink als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2008.
Mr. W.P.H. Pronk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.