ECLI:NL:RBUTR:2008:BD0114

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600978-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontuchtige handelingen met minderjarigen en het uitlokken van seksuele handelingen

Op 22 april 2008 heeft de Rechtbank Utrecht een 51-jarige man uit Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor het plegen van ontuchtige handelingen met meerdere minderjarige slachtoffers. De feiten vonden plaats tussen 1 september 2005 en 30 augustus 2007 in Utrecht en Den Haag. De verdachte heeft meermalen seksuele handelingen gepleegd met meisjes die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren hadden bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op geraffineerde wijze te werk ging en gebruik maakte van zijn relatie met een medeverdachte om jonge meisjes te ronselen voor seksuele handelingen. De slachtoffers, die kwetsbaar waren, werden door de verdachte en de medeverdachte benaderd en kregen geld of beltegoed aangeboden in ruil voor seksuele handelingen. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de lange periode waarin de misdrijven zijn gepleegd, zwaar laten meewegen. De verdachte heeft zich niet bekommerd om het geestelijk welzijn van de slachtoffers, wat de rechtbank als zeer ernstig heeft aangemerkt. De vordering van de benadeelde partijen, die schadevergoeding eisten voor de geleden schade, is deels toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om aan de benadeelde partijen schadevergoeding te betalen, met inachtneming van de mogelijkheid dat deze verplichting vervalt indien de medeverdachte het bedrag heeft betaald. De rechtbank heeft de verdachte ook een proeftijd van twee jaar opgelegd, met de bepaling dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600978-07
Datum uitspraak: 22 april 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Raadsman: mr. M.A.W. Nillesen, uitdrukkelijk gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 september 2005 tot en met 30 augustus 2007 te Utrecht en/of te 's-Gravenhage, met [slachtoffer A] (geboren [geboortedatum] 1994) en [slachtoffer B] (geboren [geboortedatum] 1993) en [slachtoffer C] (geboren [geboortedatum] 1992) en [slachtoffer D] (geboren [geboortedatum] 1991) en [slachtoffer E] (geboren [geboortedatum] 1992), die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren hadden bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, door telkens
- die [slachtoffer A] en die [slachtoffer B] en die [slachtoffer C] en die [slachtoffer D] en die
[slachtoffer E] zijn, verdachtes, penis te laten betasten en vervolgens te laten
aftrekken en
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer A] en die [slachtoffer B] en
die [slachtoffer C] en die [slachtoffer D] en die [slachtoffer E] te brengen en
vervolgens die [slachtoffer A] en die [slachtoffer B] en die [slachtoffer C] en die [slachtoffer D] en die [slachtoffer E] hem, verdachte, te laten pijpen en
- het wrijven over en betasten van en aanraken (over de kleding) van de
borsten en de billen, van die [slachtoffer B] en die [slachtoffer C] en die [slachtoffer D] en die [slachtoffer E].
2.
[Medeverdachte] in de periode van 01 september 2005 tot en met 29 augustus 2007 te Utrecht en Den Haag, een ander, genaamd [slachtoffer E] (geboren op [geboortedatum]
1992), meermalen ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van één of meer seksuele handelingen met een derde tegen
betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer E] enige handeling heeft
ondernomen waarvan zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die
[slachtoffer E] zich daardoor beschikbaar heeft gesteld tot het verrichten van
die seksuele handelingen, terwijl die [slachtoffer E] de leeftijd van achtien
jaren nog niet had bereikt,
immers heeft zij, [medeverdachte],
- meermalen die [slachtoffer E] opgebeld en gevraagd bij haar te komen, terwijl [verdachte] bij haar, [medeverdachte] was en
- tegen die [slachtoffer E] gezegd dat zij [verdachte] moest aftrekken, en
- eerst zelf die [verdachte] afgetrokken en vervolgens tegen die [slachtoffer E] gezegd:
"[slachtoffer E] zo moet je doen" en "Jij bent nu", en
- die [slachtoffer E] in het Arabisch de woorden toegevoegd: "Zet me niet voor schut"
en "Je krijgt er ook geld voor", en
- meermalen die [slachtoffer E] verplicht een deel van het door haar, [slachtoffer E], van [verdachte] ontvangen geld af te dragen aan haar, [medeverdachte],
welk feit hij, verdachte, in de periode van 1 september 2005 tot en
met 29 augustus 2007 te Utrecht en/of Den Haag, in elk geval in Nederland,
opzettelijk heeft uitgelokt door middel van giften en beloften,
immers heeft hij, verdachte,
- aan die [medeverdachte] gevraagd of zij jonge nichtjes had en kon uitnodigen
en
- tegen die [medeverdachte] gezegd dat zij [slachtoffer E] moest bellen en
- aan die [medeverdachte] een mobiele telefoon gegeven;
3.
[slachtoffer E] en [medeverdachte] in de periode van 01 september 2005 tot en met 29 augustus 2007 te Utrecht, tezamen en in vereniging, anderen, genaamd [slachtoffer A] (geboren op [geboortedatum] 1994) en [slachtoffer B] (geboren op [geboortedatum] 1993) en [slachtoffer D] (geboren op [geboortedatum] 1991) meermalen
ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of
meer seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten
aanzien van die [slachtoffer A] en [slachtoffer B] en [slachtoffer D] enige handeling
heeft/hebben ondernomen, waarvan zij wist(en) of redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat voornoemde personen zich daardoor beschikbaar zouden
stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl die anderen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt,
immers heeft/ hebben zij, die [medeverdachte] en die [slachtoffer E]
- die [slachtoffer A] opgebeld en gevraagd naar verdachte [medeverdachte] te komen
en
- die [slachtoffer A] gerust gesteld en
- die [slachtoffer A] gevraagd naar [medeverdachte] te komen omdat daar een man was
waar je handelingen mee moest en/of kon doen voor geld en dat die man heel
aardig was en
- die [slachtoffer A] meegenomen naar de woning aan de [woonadres], zijnde de woning
van [medeverdachte] en die [slachtoffer A] in die woning ontvangen en
- tegen die [slachtoffer A] gezegd: "Doe het nou maar, je kunt het gewoon, het is niks.
Het stelt niks voor", en
- die [slachtoffer A] een deel van het door haar ([slachtoffer A]) ontvangen geld aan
[medeverdachte] laten betalen en (daarbij) gezegd: "Je moet 15 euro onder
de deurmat stoppen, dat is voor [medeverdachte]. Doe je dat niet, dan gaat [medeverdachte] naar je ouders", en
- die [slachtoffer B] gevraagd mee te gaan naar de woning van [medeverdachte] en
gezegd dat in die woning een man komt waar je dingen mee moet en/of kan doen
voor geld en
- die [slachtoffer B] gerustgesteld en
- die [slachtoffer B] een deel van het door haar ([slachtoffer B]) ontvangen geld aan [medeverdachte] laten betalen en
- die [slachtoffer D] verteld dat je [verdachte] kon aftrekken voor geld en
- die [slachtoffer D] meegenomen naar Den Haag en
- die [slachtoffer D] verteld dat [verdachte] naar de woning aan de [woonadres medeverdachte] zou komen en
- die [slachtoffer D] een deel van het door haar ([slachtoffer D]) ontvangen geld aan
verdachte [medeverdachte] laten betalen
welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 01 september 2005 tot
en met 29 augustus 2007 te Utrecht en Den Haag, opzettelijk heeft uitgelokt door middel van giften en beloften immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer E] en [medeverdachte] meermalen geld beloofd en/of
gegeven zodra zij een extra meisje zou meenemen en
- tegen die [medeverdachte] gezegd dat zij de meisjes moest bellen en moest
vertellen dat hij een aardige man was en vervolgens die meisjes moest
uitnodigen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op het navolgende. Daar waar gesproken wordt over het proces-verbaal van politie, betreft het steeds het proces-verbaal met nr. PL 0914/07-014036 D.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3:
Met betrekking tot de bewezenverklaarde periode:
[Slachtoffer E] heeft op 12 maart 2008 bij de rechter-commissaris (RC) een verklaring afgelegd. Op dat moment is ze 15 jaar en zit in de derde klas. Zij verklaart dat zij in de eerste klas van de middelbare school, enkele maanden na de zomervakantie, in contact is gekomen met verdachte.
De rechtbank concludeert hieruit dat dit 2,5 jaar geleden is en begrijpt dat [slachtoffer E] spreekt over het najaar 2005.
De periode wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer D], zoals zij deze heeft afgelegd bij de RC op 11 maart 2008. Zij verklaart dat zij ongeveer twee jaar geleden in contact kwam met [verdachte] via [slachtoffer E]. Op de vraag of dat in september 2005 kan zijn antwoordt zij: “ja, dat kan wel.”
[Slachtoffer C] verklaart op 11 maart 2008 hierover bij de RC:”volgens mij ben ik begin november 2006 voor het eerst mee gegaan en de tweede keer in december 2006.”
Een uitdraai van het chat-verkeer van 15 augustus 2007 (proces-verbaal p. 100) waarin [slachtoffer A] op MSN verklaart dat zij en [slachtoffer E] de dag daarvoor [verdachte] hebben gepijpt.
Met betrekking tot de leeftijd van de slachtoffers:
Uittreksels van het geboorteregister, in het proces-verbaal genummerd:
p. 274: [slachtoffer E]: [geboortedatum] 1992;
p. 299: [slachtoffer D]: [geboortedatum] 1991;
p. 137: [slachtoffer A]: [geboortedatum] 1994;
p. 192: [slachtoffer C]: [geboortedatum] 1992 en
p. 164: [slachtoffer B]: [geboortedatum] 1993.
Ten aanzien van de handelingen, plaats van handelingen en geld:
[Slachtoffer E] heeft bij de RC op 12 maart 2008 hierover als volgt verklaard:
p. 2: Ik heb [verdachte] leren kennen via [medeverdachte] en [I]. Een tijdje later belde [medeverdachte] mij op. Ze zei: kom langs bij mij thuis. Ik ging langs. [Medeverdachte] zei toen dat [verdachte] zo kwam. Ze zei je moet het snel, snel doen, hem aftrekken. Ze ging het voordoen met haar handen. Toen belde [verdachte] aan en kwam binnen. [Medeverdachte] heeft [verdachte] toen afgetrokken. [Verdachte] had mij gevraagd of ik hem wilde aftrekken. Voor het aftrekken ging hij aan mij zitten. Hij raakte mij aan bij mijn kont, borsten en buik. Boven mijn kleren, maar mijn borsten en buik raakte hij ook onder mijn kleren aan. Ik heb toen geld gekregen van [verdachte], € 150, =.
Ik heb het daarna nog vaker gedaan. Ik ging denk ik twee keer per week naar [verdachte], tot het moment dat [slachtoffer A] aangifte deed. Vaak was het bij [medeverdachte] thuis, maar soms ook bij [verdachte] thuis in Den Haag.
p. 3: u vraagt mij hoeveel meiden ik heb meegenomen naar [verdachte]. [slachtoffer D], [L] en [S], [slachtoffer A] en [slachtoffer B].
[Slachtoffer D] heeft op 11 maart 2008 bij de RC het volgende hierover verklaard:
p. 17: ik ben eerst in Utrecht geweest en daarna met [slachtoffer C] in Den Haag.
p. 14: ik heb [verdachte] in Utrecht ontmoet. Dat was in huis van de nicht van [slachtoffer E]. Ik dacht dat zij [medeverdachte] heette. Ik wist dat [verdachte] daar zou zijn, dat was afgesproken. [Medeverdachte], [verdachte], [slachtoffer E] en ik waren in dat huis. Daar gebeurde hetzelfde als in Den Haag, alleen het dansen niet.
Ik heb hem die keren afgetrokken, gepijpt en ik moest voor hem dansen. [Verdachte] zat ook aan mij, hij raakte mijn borsten, mijn kont en mijn benen aan, onder mijn kleren.
U zegt mij dat als ik één keer in de maand daar kwam, ik daar ongeveer 18 keer ben geweest in die anderhalf jaar en dat dit klopt met hetgeen ik hierover bij de politie heb verklaard. Wat ik de laatste keer bij de politie heb verklaard is de waarheid.
[Slachtoffer C] heeft op 11 maart 2008 bij de RC het volgende verklaard:
p. 6: Ik heb bij de politie verzegen dat ik [verdachte] ook heb gepijpt. Ik ben naar zijn huis gegaan in Den Haag, samen met [slachtoffer D]. Zij heeft hem afgetrokken en gepijpt. Ik hem hem toen ook afgetrokken en gepijpt. Hij bleef maar vragen en ik ben een meisje dat gemakkelijk overgehaald kan worden. Ook heeft hij mijn borsten onder mijn kleren aangeraakt, maar bij mijn kont was dat over mijn kleren.
p.7: ik heb hem gevraagd hoe oud hij was. Hij zei dat hij 39 jaar was. Hij vroeg daarna hoe oud ik was. Ik zei dat ik 14 jaar was. De eerste keer kreeg ik € 50, = en € 20, = voor de trein.
De tweede keer kreeg ik €100, =. [Slachtoffer D] kreeg steeds hetzelfde bedrag.
Ook heb ik hem vaker om beltegoed gevraagd. Ik hoorde dat meer meiden van school beltegoed kregen.
p. 9: Misschien ben ik wel om het geld een tweede keer gegaan. Ik had het niet hard nodig, maar dan kon ik kleren halen. Het was wel belangrijk in de klas om mooie kleren aan te hebben. Iedereen wilde er perfect uitzien in onze klas.
[Slachtoffer B] heeft op 11 maart 2008 bij de RC het volgende verklaard:
p.1: Ik weet wie [verdachte] is. Ik heb hem via een vriendin, [slachtoffer E], leren kennen. Ik hoorde dat je dingen kon doen voor geld, dingen met [verdachte].
p. 2: Het ging om aftrekken dat soort dingen.
p.3: [Slachtoffer A] sliep bij mij en zij belde met [slachtoffer E]. Toen had [slachtoffer A] het aan mij verteld. Ze gaf mij de telefoon.
p. 4: [Slachtoffer E] vertelde tijdens dat telefoongesprek dat zij dingen bij hem deed voor geld. Ze sprak er alleen maar positief over dus ik dacht: het valt wel mee.
p. 3: [Slachtoffer E] zei toen tegen mij: kom ook. Toen zei ik: ja, dat is goed.
p. 2: ik ben toen gegaan met [slachtoffer E], naar een huis in Overvecht. Daar woonde haar nicht, [medeverdachte]. Daar waren [verdachte], [medeverdachte], [slachtoffer E] en ik. Ik moest toen seksuele dingen doen voor geld. Aftrekken? Ja. Pijpen? Ja. Ook heeft hij aan mij gezeten, ook onder mijn kleren aan mijn borsten. Ik heb daar ongeveer € 90,= of € 100,= voor gekregen van [verdachte].
[Slachtoffer A] verklaart hierover bij de RC op 12 maart 2008:
p. 1: Ik heb [verdachte] leren kennen via [slachtoffer E]. Zij is een goede vriendin van mij.
p. 2: In augustus 2007 bij [medeverdachte] thuis leerde ik hem kennen. Ik hoorde verhalen dat jonge meisjes bij hem langs gingen om dingen bij hem te doen. Ik hoorde dat van [L], [slachtoffer E], [slachtoffer C] en [slachtoffer D]. Volgens mij hebben [L] en [S] alleen gedanst en hebben [slachtoffer E], [slachtoffer C] en [slachtoffer D] ook seksuele handelingen bij hem gedaan. Dat hebben zij mij zelf verteld. Ik wist dus al best een tijdje van de verhalen over [verdachte].
p. 3: In de avond, toen ik bij [slachtoffer B] was, belde [slachtoffer E] nog. Ze heeft verteld over hoe zij het had ervaren bij [verdachte] en hoe [slachtoffer B] het had ervaren. [Slachtoffer E] wist dat ik mijn telefoon kwijt was. Ik heb toen gezegd dat ik wel een keertje naar [verdachte] toe wilde. [Slachtoffer E] zei dat we moesten gaan.
U vraagt mij of [slachtoffer E] mij ook heeft geholpen om de beslissing te nemen om het te doen. Ja, dat klopt. Ik wilde zelf wel gaan voor mijn telefoon, maar iets hield mij tegen. Toen heeft [slachtoffer E] gezegd: we zijn samen, hij doet geen dingen die je niet wilt. Toen heb ik het ook gedaan.
p. 2: toen we in de lift waren was ik heel bang geworden en ik wilde niet meer. [Medeverdachte] ging uit de kamer met haar kindje. Ik was daar nog alleen met [verdachte] en [slachtoffer E]. Hij raakte mijn schouders aan. Hij zei: “Je hoeft niet bang te zijn, we zijn vrienden en vrienden doen dingen bij elkaar omdat ze van elkaar houden”. Uiteindelijk heb ik het gedaan. Ik moest hem pijpen en aftrekken. [Slachtoffer E] deed hetzelfde. Hij heeft mij verder niet aangeraakt. Ik kreeg € 135, = en [slachtoffer E] volgens mij € 25, = meer.
(Ook ten aanzien van feit 3:)
[Slachtoffer B] heeft op 11 maart 2008 bij de RC het volgende verklaard:
p.1: Ik weet wie [verdachte] is. Ik heb hem via een vriendin, [slachtoffer E], leren kennen. Ik hoorde dat je dingen kon doen voor geld, dingen met [verdachte].
p. 2: Het ging om aftrekken dat soort dingen.
p.3: [Slachtoffer A] sliep bij mij en zij belde met [slachtoffer E]. Toen had [slachtoffer A] het aan mij verteld. Ze gaf mij de telefoon.
p. 4: [Slachtoffer E] vertelde tijdens dat telefoongesprek dat zij dingen bij hem deed voor geld. Ze sprak er alleen maar positief over dus ik dacht: het valt wel mee.
p. 3: [Slachtoffer E] zei toen tegen mij: “Kom ook”. Toen zei ik: “Ja, dat is goed”.
p. 2: ik ben toen gegaan met [slachtoffer E], naar een huis in Overvecht. Daar woonde haar nicht, [medeverdachte]. Daar waren [verdachte], [medeverdachte], [slachtoffer E] en ik. Ik moest toen seksuele dingen doen voor geld. Aftrekken? Ja. Pijpen? Ja. Ook heeft hij aan mij gezeten, ook onder mijn kleren aan mijn borsten. Ik heb daar ongeveer € 90,= of € 100,= voor gekregen van [verdachte].
(Ook ten aanzien van feit 3):
[Slachtoffer A] verklaart hierover bij de RC op 12 maart 2008:
p. 1: Ik heb [verdachte] leren kennen via [slachtoffer E]. Zij is een goede vriendin van mij.
p. 2: In augustus 2007 bij [medeverdachte] thuis leerde ik hem kennen. Ik hoorde verhalen dat jonge meisjes bij hem langs gingen om dingen bij hem te doen. Ik hoorde dat van [L], [slachtoffer E], [slachtoffer C] en [slachtoffer D]. Volgens mij hebben [L] en [S] alleen gedanst en hebben [slachtoffer E], [slachtoffer C] ook seksuele handelingen bij hem gedaan. Dat hebben zij mij zelf verteld. Ik wist dus al best een tijdje van de verhalen over [verdachte].
p. 3: In de avond, toen ik bij [slachtoffer B] was, belde [slachtoffer E] nog. Ze heeft verteld over hoe zij het had ervaren bij [verdachte] en hoe [slachtoffer B] het had ervaren. [Slachtoffer E] wist dat ik mijn telefoon kwijt was. Ik heb toen gezegd dat ik wel een keertje naar [verdachte] toe wilde. [Slachtoffer E] zei dat we moesten gaan.
U vraagt mij of [slachtoffer E] mij ook heeft geholpen om de beslissing te nemen om het te doen. Ja, dat klopt. Ik wilde zelf wel gaan voor mijn telefoon, maar iets hield mij tegen. Toen heeft [slachtoffer E] gezegd: we zijn samen, hij doet geen dingen die je niet wilt. Toen heb ik het ook gedaan.
p. 2: Toen we in de lift waren was ik heel bang geworden en ik wilde niet meer. [medeverdachte] ging uit de kamer met haar kindje. Ik was daar nog alleen met [verdachte] en [slachtoffer E]. Hij raakte mijn schouders aan. Hij zei: “Je hoeft niet bang te zijn, we zijn vrienden en vrienden doen dingen bij elkaar omdat ze van elkaar houden”. Uiteindelijk heb ik het gedaan. Ik moest hem pijpen en aftrekken. [slachtoffer E] deed hetzelfde. Hij heeft mij verder niet aangeraakt. Ik kreeg € 135, = en [slachtoffer E] volgens mij € 25, = meer.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
In haar verklaring, zoals zij deze heeft afgelegd bij de RC op 25 maart 2008 (p. 4), verklaart [medeverdachte]: “U vraagt mij hoe vaak het gebeurd is dat er meisjes bij mij thuis kwamen om seksuele handeling bij [verdachte] te verrichten. Het waren 5 meisjes, [slachtoffer D], [slachtoffer A], [slachtoffer B], [slachtoffer E] en nog een meisje waar ik de naam niet meer van weet. [Slachtoffer E] kwam steeds met een vriendinnetje”.
Ten aanzien van feit 2:
Op pagina 474 van het proces-verbaal van politie verklaart [medeverdachte] [medeverdachte] hierover het volgende:
“Ik heb [slachtoffer E] gebeld en vroeg haar of zij gewoon gezellig langs zou komen. Toen [slachtoffer E] bij mij thuis kwam, was zij samen met een vriendinnetje. [Verdachte] was in de keuken toen ik de meisjes sprak. Ik vertelde hen dat [verdachte] een aardige man was en zei tegen hen dat zij geld zouden krijgen als zij hem af zouden gaan trekken”.
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer E], p. 236+237 van het proces-verbaal van politie, waarin zij als volgt verklaard heeft:
“Ik zag dat [medeverdachte] [verdachte] ging aftrekken. Ze ging het voordoen. [Medeverdachte] zei tegen mij: “[Slachtoffer E], zo moet je doen”. Ik hoorde dat [medeverdachte] zei: “jij bent nu”. In het Arabisch zei [medeverdachte] tegen mij: “zet me niet voor schut”en “je krijgt er ook geld voor”.
Deze verklaring wordt door [slachtoffer E] bij de RC op 12 maart 2008 bevestigd (p. 2 +3):
“Een tijdje later belde [medeverdachte] mij op. Ze zei: kom langs bij mij thuis. Ik ben toen gegaan. Toen zei [medeverdachte] dat hij zo kwam. Ze zei je moet het snel, snel doen, hem aftrekken. Ze ging het voordoen met haar handen. Toen belde [verdachte] aan. Hij kwam naar binnen. [medeverdachte] heeft [verdachte] toen afgetrokken. Daar was ik bij. Ik heb toen geld gekregen van [verdachte]. Ik kreeg € 150,=. Ik heb [medeverdachte] € 75,= gegeven. [Medeverdachte] zei tegen mij dat ik haar dat geld moest geven. Ze zei iedereen die naar mij toekomt, moet de eerste keer de helft neerleggen. Daarna moest ik steeds € 15,= euro onder het tapijt neerleggen. Ik heb het daarna nog vaker gedaan, Ik ging denk ik twee keer per week naar [verdachte]. Het was vaak bij [medeverdachte] thuis”.
Ten aanzien van de uitlokkingshandelingen van belang voor feit 2:
Op pagina 473 en 474 van het proces-verbaal van politie verklaart [medeverdachte] hierover het volgende:
“[Verdachte] vroeg een keer of ik jonge nichtjes had. Ik moest bellen naar die meisjes en moest vertellen tegen die meisjes dat hij een aardige man was. Als het dan wat zou worden, zouden de meisjes hem kunnen aftrekken als zij dat wilden doen bij hem. Hij geeft mij geld als de meisjes erbij zijn. Hij geeft mij dan € 50,=”.
p. 476: “Ik heb ze voor [verdachte] naar mijn huis laten komen. Als [verdachte] dan bij mij was, dan zei hij tegen mij dat ik [slachtoffer E] moest bellen om te vragen of zij wilde komen voor geld en zo. Ik begreep dat hij daarmee bedoelde dat zij hem voor geld af moest trekken.
[verdachte] gaf mij dan zijn telefoon, waarmee ik dan naar [slachtoffer E] belde”.
Ten aanzien van feit 3:
Op pagina 475+476 van het proces-verbaal van politie verklaart [medeverdachte] [medeverdachte] als volgt:
“Ik had de afspraak met [slachtoffer E] dat zij € 15,= onder de mat neer zou leggen. Ik kreeg € 15,= per meisje. U vraagt mij hoe die meisjes bij mij terecht kwamen. Ik belde dan [slachtoffer E] op om te vertellen dat [verdachte] er was en vroeg haar dan naar mij toe te komen. [slachtoffer E] kwam dan naar mij toe en nam dan den vriendinnetje mee. De eerste keer wisten de meisjes niet dat [verdachte] er was, maar de tweede keer zei ik dat wel van tevoren”.
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer E] die zij heeft afgelegd bij de RC op 12 maart 2008, waar zij als volgt heeft verklaard (p. 3+4):
“Het klopt wel dat [medeverdachte] aan mij vroeg of ik vriendinnen mee wilde nemen. Ze zei dat het leuk was voor [verdachte]. De meisjes moesten wel jong zijn, 15 jaar ofzo. [Verdachte] vond dat leuker, jongere meiden. Dat zei [medeverdachte]. U vraagt mij hoeveel meiden ik heb meegenomen naar [verdachte]. [slachtoffer D], [slachtoffer A], [slachtoffer B] (…). Ik moest steeds € 15,= onder het tapijt neerleggen”.
Voorts verklaart [slachtoffer A] hierover bij de RC op 12 maart 2008:
Ik heb [verdachte] leren kennen via [slachtoffer E]. Zij vroeg of ik een keer meeging naar haar nicht, [medeverdachte]. In augustus 2007 leerde ik hem bij [medeverdachte] thuis kennen. Ik hoorde verhalen dat jonge meisjes bij hem langs gingen om dingen tij hem te doen. Dat hoorde ik van [L], [slachtoffer E], [slachtoffer C] en [slachtoffer D]. Ik wist al best een tijdje van de verhalen over [verdachte]. We kwamen daar en [medeverdachte] vertelde dat [verdachte] daar ook was. Omdat ik heel bang was zei [slachtoffer E] dat ik niet iets hoefde te doen. [slachtoffer E] heeft gezegd: “We zijn samen, hij doet geen dingen die je niet wilt”. Toen heb ik het ook gedaan. Ik heb ook nog € 15,= onder de mat gelegd. [slachtoffer E] heeft dat ook gedaan. [Medeverdachte] had tegen [slachtoffer E] gezegd dat ze niet moest vergeten de € 15,= onder de mat te leggen. Ik heb haar gevraagd waarom dat moest. Ze zei: “Anders gaan ze naar je ouders”.
Op p. 115 van het proces-verbaal van politie verklaart [slachtoffer A] tevens: Ik hoorde dat [slachtoffer E] zei: “Het is niks, doe het nou maar gewoon, het stelt niks voor”.
[Slachtoffer B] heeft op 11 maart 2008 bij de RC het volgende verklaard hierover:
We moesten € 15,= voor haar onder de mat leggen. Dat had [slachtoffer E] tegen mij gezegd. [Slachtoffer E] zei dat [medeverdachte] dat wilde. We hebben toen allebei €10,= onder de mat gelegd.
Bij de RC heeft [slachtoffer D] op 11 maart 2008 hierover voorts verklaard:
Ongeveer twee jaar geleden kwam ik via [slachtoffer E] in contact met [verdachte]. [slachtoffer E] vertelde over die man. Ze vertelde wat je allemaal kon doen bij hem om geld te krijgen. Dat je hem moest aftrekken en pijpen. [slachtoffer E] deed dat zelf ook bij hem. Dat vertelde ze. Ze vroeg of ik meeging. Ik ben meegegaan naar Den Haag toe [Verdachte] woont daar. Ook heb ik [verdachte] in Utrecht ontmoet. Dat was in het huis van de nicht van [slachtoffer E]. Ik dacht dat zij [medeverdachte] heette. Ik kwam daar via [slachtoffer E] terecht. Ik wist dat [verdachte] daar zou zijn, dat was afgesproken. [medeverdachte], [verdachte], [slachtoffer E] en ik waren in dat huis. Daar gebeurde dezelfde dingen als in Den Haag, alleen het dansen niet. Ik ontving hier geld voor. De keer in Utrecht heb ik
€ 150,= ontvangen. Ik heb [medeverdachte] € 20,= gegeven. Ze vroeg dit aan mij, toen ik het geld van [verdachte] had gekregen.
Ten aanzien van de uitlokkingshandelingen van belang voor feit 3:
[Slachtoffer E] heeft hierover bij de RC een verklaring afgelegd op 12 maart 2008, waar zij als volgt heeft verklaard (p. 4):
“[I] vertelde mij dat [medeverdachte] er wel geld voor kreeg als ik meer meisjes meenam. Het klopt wel dat [medeverdachte] aan mij vroeg of ik vriendinnen mee wilde nemen. Ze zei dat het leuk was voor [verdachte]. [verdachte] zei mij dat [medeverdachte] extra geld kreeg, omdat hij zogenaamd het huis huurt waar zij woont. Hij zei toen tegen mij dat ik dan ook
€ 50,= extra zou krijgen, omdat [medeverdachte] ook €50,= extra kreeg als ik een nieuw meisje meenam. Bij de keer dat [slachtoffer A] meekwam, zou ik extra geld krijgen”.
Voorts heeft [medeverdachte] [medeverdachte] hierover verklaard bij de politie, p. 474 van het proces-verbaal:
“Ik moest bellen naar die meisjes en moest vertellen tegen die meisjes dat hij een aardige man was. [verdachte] zei tegen mij dat ik die meisjes uit moest nodigen zodat hij ze kon leren kennen. Als het dan wat zou worden, zouden de meisjes hem kunnen aftrekken als zij dat wilden doen bij hem”.
De strafbaarheid van de feiten
Ten aanzien van feit 1 is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3 overweegt de rechtbank het volgende.
In artikel 273f eerste lid, onderdeel 5° Sr is in gewijzigde vorm onderdeel 3° van artikel 250, eerste lid Sr (oud) opgenomen. Deze bepaling strekt ertoe het opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een minderjarige met een derde strafbaar te stellen. Deze norm is, zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis, uitdrukkelijk niet geschreven voor de prostituant die zelf seksuele handelingen pleegt met een minderjarige (memorie van toelichting bij wetsvoorstel 25.437, p.9). Deze is pas strafbaar bij schending van de voor deze persoon zelf geschreven norm, bijvoorbeeld artikel 245 Sr of artikel 247 Sr.
Uit het feit dat de norm van artikel 273f eerste lid, onderdeel 5° Sr uitdrukkelijk niet gericht is tot de prostituant, volgt dat deelnemingsconstructies waarmee de strafbaarheid van de prostituant bewerkstelligd zou kunnen worden, buiten toepassing moeten blijven.
De rechtbank acht, zoals ook blijkt uit het heden in de strafzaak tegen [medeverdachte] gewezen vonnis, wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] alleen (feit 1) en tezamen met een ander (feit 2) anderen ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handelingen met een derde. De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft uitgelokt. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt echter dat dit ten aanzien van verdachte geen strafbaar feit oplevert. Dit betekent dat verdachte ten aanzien van deze feiten wordt ontslagen van rechtsvervolging.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van het onder 1 primair weergegeven en bewezenverklaarde feit:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is ten aanzien van feit 1 geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar hiervoor.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Hierbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een lange periode van bijna twee jaren seksueel misbruik gemaakt van jonge, kwetsbare meisjes. De leeftijd van de betreffende meisjes varieerde tussen 13 en 15 jaar. Verdachte ging hierbij geraffineerd te werk. Hij had een seksuele relatie met [medeverdachte], die door hem financieel werd ondersteund. Verdachte heeft haar aangezet tot het ronselen van jonge meisjes, met wie verdachte seks had in de woning van diezelfde [medeverdachte]. Daarbij schrokken verdachte en zijn [medeverdachte] er niet voor terug om een jong nichtje van de [medeverdachte] bij het ronselen te betrekken. Zowel de [medeverdachte] als het nichtje werden door verdachte betaald voor het aanbrengen van nieuwe meisjes. Door de meisjes geld en/of beltegoed aan te bieden en daadwerkelijk te geven, verrichtten ze seksuele handelingen bij verdachte. De aanlokkelijkheid van het geld maakte ook dat sommigen van die meisjes meermalen terugkwamen om dezelfde handelingen te verrichten. Deze handelingen passen bij een volwassen manier van seks hebben. De verdachte heeft zich door de slachtoffers onder meer oraal laten bevredigen. Gelet op de jeugdige leeftijd van de slachtoffers en het grote leeftijdsverschil tussen hem en die slachtoffers, had verdachte zich moeten onthouden van het aangaan van dergelijke intieme contacten met de slachtoffers. Verdachte heeft zich echter slechts laten leiden door zijn lustgevoelens. Door zijn handelen wordt het de aangeefsters onmogelijk gemaakt zich op een onbekommerde en normale wijze seksueel te ontwikkelen. Verdachte heeft zich ten tijde van het plegen van het delict niet bekommerd om het geestelijk welzijn van de jeugdige slachtoffers, terwijl dat van een man van zijn leeftijd wordt verwacht. Dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang hinder in hun dagelijks functioneren kunnen ervaren is een feit van algemene bekendheid. De gevolgen van de daden van verdachte zijn verwoord in de verschillende slachtofferverklaringen, waaruit het verdriet blijkt van de slachtoffers, die op jonge leeftijd in een volwassen seksuele wereld verzeild zijn geraakt, waarbij zij onvoldoende weerstand hebben kunnen bieden aan de ongepaste verlangens van verdachte, mede doordat hen geld werd geboden.
Dit rekent de rechtbank verdachte dan ook zwaar aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
31 augustus 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld;
- een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 25 maart 2008 van H. de Jong, de door verdachte gekozen psychiater/psychoanalyticus. De Jong schrijft dat hij geen psychiatrische ziektebeelden in engere zin heeft waargenomen, en evenmin stoornissen van zodanige ernst dat de diagnose persoonlijkheidsstoornis kan worden vastgesteld.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder feiten 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van het voorarrest.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting betoogd dat de continuïteit van het eigen bedrijf van verdachte in gevaar komt indien hij wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan aan de continuïteit van de bedrijfsvoering echter geen doorslaggevende betekenis worden toegekend bij de bepaling van de strafmaat.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer E]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 15,= wegens materiële schade en een bedrag van € 25.000,= wegens immateriële schade, bestaande uit smartengeld en studievertraging.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 2000,=.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij dat onder andere betrekking heeft op de eventuele studievertraging en telefoonkosten is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij ([slachtoffer D])
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 2.525,= wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1.500,=. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd, zal niet-ontvankelijk worden verklaard, nu het overige deel niet van zo eenvoudige aard is, dat dit onderdeel zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Dit onderdeel kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij ([slachtoffer C])
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 2.525,= wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1000,=. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd, zal niet-ontvankelijk worden verklaard, nu het overige deel niet van zo eenvoudige aard is, dat dit onderdeel zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Dit onderdeel kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil,
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij ([slachtoffer A])
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 699,19 wegens materiële schade en een bedrag van € 6000,= wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de buskaarten is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1000,= en de materiële schade wordt begroot op € 455,29 (zijnde de schoolboeken).
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 1455,29 bedrag worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd onder de post immateriële kosten, (waaronder het eventuele schoolverzuim), zal ook niet-ontvankelijk verklaard worden, nu de kosten hiervan nog niet zichtbaar zijn. Ook dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij ([slachtoffer B])
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 535,15 wegens materiële schade en een bedrag van € 6000,= wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de buskaarten is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1000,= en de materiële schade wordt begroot op € 460,= (zijnde de schoolboeken).
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 1460,= worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd onder de post immateriële schade (waaronder de kosten van therapie), zal eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze kosten hiervan nog niet zichtbaar zijn.
Ook dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikel 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 47, 57, 245 273a (oud) en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 2 en 3 bewezenverklaarde niet strafbaar is en ontslaat verdachte ten aanzien van die feiten van alle rechtsvervolging.
Verklaart dat het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 24 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer E], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van
€ 2000,= (zegge tweeduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 2000,= (zegge tweeduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer D], wonende te [woonplaats] ten dele toe tot een bedrag van € 1500,= (zegge vijftienhonderd euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 1500,= (zegge vijftienhonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer C], wonende te [woonplaats] ten dele toe tot een bedrag van € 1000,= (zegge duizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 1000,= (zegge duizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen , met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B], wonende te [woonplaats] ten dele toe tot een bedrag van € 1460,= (zegge veertienhonderdenzestig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 1460,= (zegge veertienhonderdenzestig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 29 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A], wonende te [woonplaats] ten dele toe tot een bedrag van
€ 1455,29 (zegge veertienhonderdvijfenvijftig euro en negenentwintig centen).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 1455,29 (zegge veertienhonderdenvijfenvijftig euro en negenentwintig centen) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 29 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.K.J. van den Boom, L.M.G. de Weerd en W.P.H. Pronk, bijgestaan door C. Lith-van den Brink als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2008.
Mr. Pronk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.