ECLI:NL:RBUTR:2008:BC9964

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
217725/ HA ZA 06-2015
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en vereffening van een vennootschap onder firma met geschil over vorderingen tussen vennoten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, gaat het om de ontbinding van een vennootschap onder firma (VOF) en de daaruit voortvloeiende vereffening en verdeling van de activa en passiva tussen de vennoten. De eiser, [eiser], en de gedaagde, [gedaagde], zijn per 26 oktober 2001 vennoten geworden van de VOF, maar zijn per 31 december 2004 uit functie getreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de VOF per die datum is ontbonden, maar er is onduidelijkheid over de vereffening van de vennootschappen en de vorderingen die de vennoten op elkaar hebben.

De eiser vordert betaling van een bedrag van EUR 24.406,17 van de gedaagde, dat hij heeft betaald ter aflossing van een krediet dat op naam van de VOF stond. De gedaagde heeft in reconventie een vordering ingesteld van EUR 3.816,= op de eiser. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de ontbinding van de VOF en de daaropvolgende financiële verplichtingen van beide partijen onderzocht. De rechtbank concludeert dat de vereffening van de vennootschappen nog niet heeft plaatsgevonden en dat er een einddatum voor de vennootschappen moet worden vastgesteld.

De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over de vermogensopstelling van de boekhouder en de herziene balans van de belastingconsulent. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank de relevante financiële gegevens van beide vennoten als uitgangspunt zal nemen voor de uiteindelijke beslissing over de vorderingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 217725 / HA ZA 06-2015
Vonnis van 16 april 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. S. Demirtas,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. H.E. Brokers-van Dijk.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 november 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 4 oktober 2007
- de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Uit een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Gooi- en Eemland blijkt dat [eiser] en [gedaagde] per 26 oktober 2001 vennoten zijn geworden van de vennootschap onder firma [VOF] (hierna: [VOF]) en dat zij per 31 december 2004 als vennoten uit functie zijn getreden. Verder blijkt uit het uittreksel dat de rechtsvorm van de onderneming per 1 januari 2005 een eenmanszaak is, die voor rekening van [gedaagde] wordt gedreven.
2.2. Op 11 februari 2003 is opgericht de vennootschap onder firma [VOF 2] (hierna [VOF 2]), met als vennoten [eiser] en [gedaagde]. In een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Flevoland is opgenomen dat op 31 december 2004 is geregistreerd dat de onderneming is opgeheven per 30 december 2004.
2.3. [VOF 2] heeft bij huurovereenkomst per 1 maart 2003, voor de duur van vijf jaren, gehuurd de bedrijfsruimte aan de [adres] voor
EUR 1.213,= per maand, exclusief omzetbelasting.
2.4. Bij financiële leaseovereenkomst van 28 augustus 2003 tussen Pordon Bedrijfswagens te Almere, Mercedes Benz en [VOF], is aan [VOF] een nieuwe Mercedes Vito bedrijfswagen ter beschikking gesteld tegen betaling van een leasebedrag van EUR 409,94 per maand gedurende 60 maanden.
2.5. [VOF 2] had een zakelijke kredietrelatie met de ABN AMRO Bank onder rekeningnummer 51.56.36.517. De kredietlimiet bedroeg EUR 29.000,=.
[VOF] had een omzetkrediet rekening met nummer 87.89.89.374 bij SNS Bank. Per 26 december 2004 bedroeg het saldotekort van deze rekening EUR 31.462,15.
2.6. Op 30 december 2004 is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd opgesteld door [gedaagde] van [VOF] en [eiser]. Daarin is bepaald dat [VOF] [eiser] met ingang van 1 januari 2005 in dienst neemt als filiaalmanager voor 40 uur per week, voor een bruto salaris van EUR 2.400,=. De arbeidsovereenkomst is opgesteld ter verkrijging van een lening bij de bank door [eiser]. Op 28 januari 2005 heeft [gedaagde] namens [VOF] een werkgeversverklaring opgesteld ten behoeve van [eiser].
2.7. Op enig moment in 2005 hebben [eiser] en zijn echtgenote met DSB Bank een Hypothecair Doorlopend Krediet afgesloten, met een kredietlimiet van EUR 55.824,=. Op de acceptatieverklaring van dit krediet staat onder de uitbetalingspecificatie onder meer vermeld een bedrag van EUR 12.986,=, aan [eiser] te betalen.
2.8. Op 1 oktober 2005 heeft de heer [naam] van EMIC Management (hierna: [boekhouder]) de jaarrekening 2004 van [VOF 2] samengesteld. Eveneens op 1 oktober 2005 heeft [boekhouder] de jaarrekening 2004 van [VOF] samengesteld.
2.9. Op 10 februari 2006 zijn [eiser] en diens echtgenote met de ABN AMRO Bank een Kredietovereenkomst ABN AMRO Privélimiet Plus aangegaan, waarbij de ABN AMRO Bank aan hen een krediet van maximaal EUR 33.000,= ter beschikking heeft gesteld.
2.10. Bij brief van 18 mei 2006 heeft SNS Bank aan [eiser] bericht:
Wij hebben kennis genomen van uw uittreden uit de vennootschap onder firma [VOF] te [plaats]. Deze onderneming zal als eenmanszaak worden voortgezet door de heer [gedaagde]. De heer [gedaagde] heeft aangegeven de bestaande faciliteiten voort te willen zetten onder zijn hoofdelijke aansprakelijkheid. Wij kunnen met een en ander instemmen. De formaliteiten hiertoe zijn nu afgerond. Middels dit schrijven wordt u per heden ontslagen uit de hoofdelijkheid, (…).
2.11. Bij brieven van 30 mei 2006 en 12 juni 2006 heeft de raadsman van [eiser] [gedaagde] gesommeerd aan hem te betalen EUR 24.406,17 als hoofdsom en bijkomende wettelijke rente en incassokosten terzake van door [eiser] betaalde inlossing van het bij de ABN AMRO Bank bestaande krediet.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert, na vermeerdering van eis, samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
- EUR 24.406,17, vermeerderd met de wettelijke rente per 1 augustus 2006 tot aan de dag
der algehele voldoening,
- EUR 1.074,38 terzake van de vervallen wettelijke rente tot 31 juli 2006,
- EUR 2.904,32 aan buitengerechtelijke incassokosten,
en na vermeerdering van eis,
- EUR 12.171,=, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 oktober 2007
tot aan de de dag der algehele voldoening,
- de proceskosten en nakosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [gedaagde] vordert samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling van EUR 3.816,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de proceskosten inclusief nakosten.
3.4. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [eiser] stelt dat [VOF 2] per 31 december 2004 is beëindigd. [gedaagde] heeft ten aanzien van zijn deel van het bij de ABN AMRO Bank aangegane ondernemerskrediet voor [VOF 2] niet bijgedragen en de aflossing hiervan volledig aan [eiser] overgelaten, die hiervoor leningen heeft moeten afsluiten. [eiser] heeft ter aflossing op het krediet in totaal EUR 38.906,17 gestort, waarvan op 9 mei 2005 EUR 9.500,=, op 19 mei 2005 EUR 2.000,= en op 13 februari 2006 EUR 27.406,17. Uitgaande van de helft van de kredietlimiet van EUR 14.500,= heeft [eiser] EUR 24.406,17 teveel gestort. [gedaagde] heeft op sommaties van de raadsman van [eiser] niet gereageerd en is in gebreke gesteld.
Terzake van [VOF] stelt [eiser] dat per november 2005 dient te worden afgerekend, aangezien de vennootschap [VOF] tot die tijd is voortgezet en hij vennoot was. De arbeidsovereenkomst tussen [VOF] per 1 januari 2005 en de uitschrijving als vennoot van [VOF] per die datum heeft als achtergrond dat [eiser] een lening bij de bank kon aanvragen. Op basis van de voorhanden zijnde jaarstukken van de beide vennootschappen komt [eiser] tot de conclusie dat zijn vermogen per 31 december 2004 EUR 12.171,= bedraagt.
4.2. [gedaagde] voert als verweer aan dat niet [eiser] een vordering op hem heeft, maar dat juist hij uit hoofde van de beëindiging van de gezamenlijke ondernemingen per 31 december 2004 een vordering op [eiser] heeft van EUR 3.816,=. Het feit dat [eiser] meer op het krediet van [VOF 2] bij ABN AMRO Bank zou hebben afgelost dan [gedaagde], doet hieraan niet af. Er dient na de ontbinding van de twee ondernemingen nog de vereffening en verdeling plaats te vinden, en wel bij helfte. Aan de hand van de jaarrekeningen van de ondernemingen over 2004 heeft de financieel adviseur van de ondernemingen, [boekhouder], een opstelling van de verrekening gemaakt. In die berekening is rekening gehouden met een bedrag van EUR 38.906,= dat door [eiser] op het ABN AMRO krediet is afgelost. Uit de opstelling blijkt dat er een negatief vermogen is van
EUR 82.786,= waarvan ieder der partijen de helft, EUR 41.393,=, voor zijn rekening moet nemen. [gedaagde] heeft een langlopende lening van EUR 31.462,15 en de kortlopende schulden voor zijn rekening genomen. Daarbij gaat het om een bedrag van in totaal EUR 44.482,=. [gedaagde] heeft daarmee een bedrag van EUR 3.089,= teveel voor zijn rekening genomen en [eiser] een bedrag van EUR 3.031,= te weinig. [gedaagde] heeft verder de huurverplichtingen van het bedrijfspand, de leaseverplichtingen van de bedrijfsauto voor zijn rekening genomen en EUR 5.500,= aan [eiser] betaald. Voor een veroordeling van wettelijke rente per stortingsdata kan evenmin sprake zijn, zelfs al zou [gedaagde] de gevorderde hoofdsom moeten betalen, nu hij op dat moment niet in verzuim was. Van (mondelinge) aanmaningen door [eiser] is geen sprake geweest. Er bestaat ook geen aanspraak op buitengerechtelijke kosten. Er zijn slechts twee eenvoudige sommatiebrieven door de advocaat van [eiser] geschreven en [eiser] heeft niet aangetoond dat andere kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
in reconventie
4.3. [gedaagde] stelt op grond van hetgeen hij in conventie heeft aangevoerd, dat [eiser] aan hem dient te betalen EUR 3.816,= en dat hij [eiser] meermalen heeft gesommeerd om dit bedrag aan hem te betalen. [eiser] heeft niet betaald en is in verzuim gekomen. [eiser] maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
4.4. [eiser] voert als verweer aan dat de door [boekhouder] aangeleverde cijfers en de toelichting daarop te summier en inadequaat zijn om tot een verantwoorde bepaling van de vermogenspositie van de vennoten te komen. Dit geldt vooral voor de kortlopende schulden van in totaal EUR 51.813,=. [eiser] heeft van zijn voormalig boekhouder [naam] begrepen dat de jaarrekening van [VOF 2] die door [boekhouder] is opgemaakt niet volledig is en niet klopt. [eiser] is op papier per 1 januari 2005 als vennoot van [VOF] gestopt, met uitschrijving uit het handelsregister, maar feitelijk bleef hij wel vennoot en als zodanig deelnemen aan het rechtsverkeer. Deze constructie was opgezet om schulden te kunnen aflossen met leningen van de bank. [eiser] heeft uiteindelijk eind november 2005 zijn samenwerking met [gedaagde] beëindigd, omdat [gedaagde] afspraken niet nakwam en schulden bleef maken. [gedaagde] stelt dat per 31 december 2004 moet worden vereffend, maar kan niet verklaren waarom hij dan na 1 januari 2005 wel diverse bedragen vanaf de bankrekening van [VOF 2] naar zijn eigen rekening heeft overgeboekt. [gedaagde] heeft geen vordering op [eiser] uit hoofde van de beëindiging van de vennootschappen per 31 december 2004 en [VOF] dient per eind november 2005 te worden vereffend. [eiser] betwist verder dat [gedaagde] de huur- en leaseverplichtingen op zich heeft genomen en EUR 5.500,= aan hem heeft betaald.
in conventie en in reconventie
4.5. In verband met de verwevenheid van de beide vennoten met de twee vennootschappen onder firma en de vaststelling van de rechten en (betaling)verplichtingen over en weer, volgend uit de ontbinding van de beide vennootschappen, zullen de conventionele en reconventionele vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.6. Uitgangspunt is dat bij de ontbinding van een vennootschap onder firma deze dient te worden vereffend. Dit betekent dat de lopende zaken worden afgewikkeld, de schulden worden betaald, vorderingen worden geïnd en activa te gelde worden gemaakt. Daarna kan de boedel tussen de vennoten worden verdeeld. Bij de opstelling van de balans en de verdeling van de waarde van de gemeenschap moet van de einddatum van de activiteiten van de vennootschap worden uitgegaan.
4.7. Uit de stellingen van partijen volgt dat vereffening van de vennootschappen nog niet heeft plaatsgevonden. Allereerst dient te worden vastgesteld per welke (eind)datum de vereffening dient plaats te vinden. Partijen zijn het over de ontbinding van [VOF 2] per 31 december 2004 eens. Over de beëindiging van de samenwerking in [VOF] verschillen partijen echter van mening: [eiser] stelt dat deze vennootschap eind november 2005 is ontbonden, terwijl [gedaagde] aanvoert dat per 31 december 2004 de vennootschap is ontbonden en dat hij met [VOF] als eenmanszaak is doorgegaan. Voor het vaststellen van eventuele betalingsverplichtingen en de hoogte hiervan is van belang om een einddatum voor de vennootschap vast te stellen.
4.8. De rechtbank overweegt terzake als volgt. De omstandigheid dat in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is opgenomen dat [eiser] en [gedaagde] per 31 december 2004 als vennoten uit functie zijn getreden en dat [gedaagde] de onderneming als eenmanszaak heeft voortgezet, zegt op zichzelf nog niet dat daarmee de rechtverhouding tussen partijen als vennoten op dat moment daadwerkelijk tot een einde is gekomen. Het bestaan althans voortbestaan van de vennootschap onder firma kan immers (ook) uit andere feiten en omstandigheden voortvloeien. Van een schriftelijke opzegging van de vennootschap door een der vennoten is niet gebleken. Echter, tussen [gedaagde] en [eiser] is wel een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgesteld, waarin is opgenomen dat [eiser] per 1 januari 2005 als werknemer in dienst treedt van [VOF]. Dit sluit het zijn van vennoot van [eiser] van [VOF] per die datum uit. Terzake is door beide partijen gesteld dat deze arbeidsovereenkomst is opgesteld om het voor [eiser] mogelijk te maken om een lening hij de bank te kunnen afsluiten, maar ook deze omstandigheid brengt niet mee dat de lezing van [eiser] juist is dat de vennootschap niet per 31 december 2004 is ontbonden. Daarbij komt dat [eiser] de cijfers van de door [boekhouder] opgestelde jaarrekeningen door de heer [naam belasting consulent], administratie- en belastingconsulent, heeft laten analyseren om zijn eigen vermogenspositie per 31 december 2004 te laten bepalen, op basis waarvan [naam belasting consulent], zo stelt [eiser], tot de conclusie is gekomen dat het vermogen van [eiser] per 31 december 2004 EUR 12.171,00 bedraagt. Deze omstandigheden in samenhang bezien leidt tot het oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat [VOF] na 31 december 2004, en wel tot eind november 2005, als vennootschap is voortgezet met [eiser] en [gedaagde] tezamen als vennoten. Dit brengt mee dat als einddatum voor [VOF] als vennootschap van [eiser] en [gedaagde] dient te gelden 31 december 2004.
Nu vaststaat dat voor beide vennootschappen 31 december 2004 de datum van ontbinding is, dient vereffening plaats te vinden tegen de waarde van het vennootschapsvermogen op deze datum. Hierbij dient de overgelegde eindbalans als uitgangspunt en dienen de nadien verrichte betalingen als verrekenposten.
4.9. De vordering van [eiser] in conventie tot betaling van EUR 24.406,17 is gebaseerd op zijn stelling dat hij ter aflossing van het krediet ten behoeve van de vennootschap [VOF 2] na de ontbinding van de vennootschap in totaal EUR 38.906,17 heeft gestort op de kredietrekening van [VOF 2] bij de ABN Amro Bank. Hiervan wordt het bedrag van EUR 24.406,17 van [gedaagde] gevorderd als teveel door [eiser] betaald. Uit de door [gedaagde] in het geding gebrachte, door de voormalig financieel adviseur van de beide vennootschappen [boekhouder] opgestelde vermogensopstelling van de vennoten, die is gebaseerd op de jaarrekeningen van de beide vennootschappen vennoten volgt, dat bij het opstellen van de jaarcijfers en de vermogensopstelling al rekening is gehouden met de aflossing van het krediet van [VOF 2] van EUR 38.906,= door [eiser], bij een negatief eigen vermogen van EUR 41.393,= per vennoot. Bij [eiser] is eveneens opgenomen de overname van een langlopend krediet van EUR 11.094,=. Daartegenover staat de overname van langlopende en kortlopende kredieten door [gedaagde] van in totaal EUR 56.389,=. Dat [eiser] het krediet op het moment van de ontbinding van de vennootschappen en het opstellen van de jaarcijfers en vermogensopstelling nog niet volledig had afgelost doet hieraan niet af en brengt niet mee dat dit als een na het opstellen van de eindbalans opgekomen zelfstandige verrekenpost zou moeten gelden. Nu [eiser] zijn vordering baseert op betalingen waarmee reeds bij de opstelling van de vermogenspositie van partijen rekening is gehouden, dient de vordering van EUR 24.406,17 te worden afgewezen.
4.10. [eiser] stelt, onder verwijzing naar de jaarstukken van de beide vennootschappen, dat zijn vermogen EUR 12.171,= bedraagt, op grond waarvan hij betaling van dit bedrag van [gedaagde] vordert. Hij verwijst hiervoor naar een door hem in het geding gebrachte brief van [naam belasting consulent] met als bijlage een ‘herziene balans’ waar dit bedrag in wordt genoemd. [gedaagde] daarentegen vordert van [eiser] betaling van EUR 3.816,= op basis van de door [boekhouder] opgemaakte vermogensopstelling.
4.11. [naam belasting consulent] is kennelijk in zijn herziene balans uitgegaan van de in de door [boekhouder] opgestelde balansen genoemde cijfers met betrekking tot de activa van de beide vennootschappen en specificeert deze ook, maar maakt niet duidelijk waarom hij vervolgens de passiva van de vennootschappen niet specificeert. Evenmin wordt duidelijk waarom het eigen vermogen van de vennootschappen niet is opgenomen, maar de overname dan wel betaling door de vennoten afzonderlijk en het eigen vermogen van de vennoten afzonderlijk. [eiser] heeft hiermee niet inzichtelijk gemaakt of hiermee de eindbalans van de vennootschappen per 31 december 2004 als uitgangspunt is genomen om vervolgens tot vereffening en verdeling over te (kunnen) gaan. Uit de door [eiser] in het geding gebrachte ‘herziene balans’ valt evenmin op te maken op grond waarvan [eiser] stelt een bedrag van EUR 12.171,= als zijn aandeel van [gedaagde] te kunnen vorderen, terwijl hij niet duidelijk maakt van wie [gedaagde] de in die herziene balans genoemde EUR 11.433,= als zijn aandeel zou kunnen vorderen, dan wel of [gedaagde] dit bedrag als zijn aandeel van [eiser] zou kunnen vorderen.
4.12. [eiser] heeft al met al niet inzichtelijk gemaakt welke betekenis aan de door hem in het geding gebrachte ‘herziene balans’ moet worden gehecht op grond waarvan hij zijn vordering heeft ingesteld. Dit geldt temeer nu [naam belasting consulent] in zijn brief eerst, op basis van de consolidatie van de aangeleverde cijfers, tot de conclusie komt dat het vermogen van [eiser] EUR 12.171,= bedraagt, om even later te stellen dat de aangeleverde cijfers met de daarbij behorende toelichting te summier en volstrekt inadequaat zijn om tot een verantwoorde bepaling van de vermogenspositie van [eiser] te komen. [naam belasting consulent] stelt dat voor de vaststelling van de vermogenspositie van [eiser] nodig is dat er een specificatie komt van de herleiding van de kortlopende schulden van EUR 51.813,=.
Daar staat tegenover dat [boekhouder] in een e-mail van 17 november 2006 heeft bericht dat de administratie onvolledig is en de documentatie onvoldoende om de juistheid en getrouwheid van de vermogenspositie en het resultaat van [VOF 2] vast te stellen. Uit de e-mail volgt echter verder dat in overleg met [eiser] de kortlopende schulden een herleiding is van het vermogen en dat eventuele nadere belangrijke informatie niet door [eiser] aan [gedaagde] dan wel [boekhouder] is verstrekt.
4.13. Het door [gedaagde] in reconventie gevorderde bedrag is gebaseerd op het in de vermogensopstelling van [boekhouder] vermelde aandeel van de vennoten in het negatieve eigen vermogen van de beide vennootschappen van ieder EUR 41.393,= negatief, minus de voor rekening van één dan wel beide vennoten komende posten aflossing van krediet, activa verlies 2004 (elk EUR 11.908,=), en overname van langlopende en kortlopende kredieten. In de opstelling is opgenomen, naast de reeds aan de orde gekomen aflossing van het krediet door [eiser] van EUR 38.906,=, de overname door [eiser] van een kortlopend krediet van EUR 11.094,=. Verder is opgenomen de overname door [gedaagde] van een langlopend krediet van EUR 41.389,= en een kortlopend krediet van EUR 15.000,=. Uitkomst van de opstelling van [boekhouder] is dat [gedaagde] totaal EUR 44.482,= terzake van de kredieten voor zijn rekening heeft genomen, zijnde EUR 3.089,= méér dan zijn aandeel in het negatieve eigen vermogen in de vennootschappen, en [eiser] in totaal EUR 38.092,=, zijnde EUR 3.301,= minder dan zijn aandeel in het negatieve eigen vermogen.
4.14. Nu partijen over en weer in conventie en in reconventie de vorderingen in verband met de afrekening tussen de vennoten gemotiveerd betwisten, kan de rechtbank nog geen eindbeslissing geven op de vraag wie van de vennoten aan de andere vennoot welk bedrag verschuldigd is uit hoofde van de verdeling van de boedel tussen de vennoten na vereffening van de beide vennootschappen. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte nader uit te laten uitsluitend over de vermogensopstelling van [boekhouder] die de rechtbank als uitgangspunt zal nemen, en de ‘herziene balans’ van [naam belasting consulent], Daarbij zal (mede) in aanmerking moeten worden genomen hetgeen hierboven onder 4.10 tot en met 4.13. is overwogen, alsmede de omstandigheid dat [eiser] slechts de juistheid van de jaarcijfers van [VOF 2] en niet die van [VOF] heeft betwist en deze voor [VOF] in deze procedure zijn komen vast te staan.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 mei 2008 voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 4.14.,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2008.
w.g. griffier w.g. rechter