ECLI:NL:RBUTR:2008:BC9946

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
559383 UV 08-51
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van advocaat wegens onvoldoende declaraties en privégebruik internet

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door een advocaat, hierna aangeduid als [eiseres], die op staande voet is ontslagen door haar werkgever, een maatschap van advocaten, hierna aangeduid als [gedaagde]. De werkgever verwijt [eiseres] dat zij structureel te weinig heeft gedeclareerd aan bepaalde cliënten en dat zij vanaf kantoor te veel privé op het internet heeft gesurfd. De cliënten in kwestie waren cliënten die [eiseres] uit een vorige werkkring had ingebracht en die van het relatiebeding waren uitgezonderd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dringende reden voor het ontslag niet voldoende aannemelijk is gemaakt. De vorderingen van [eiseres] tot betaling van achterstallig loon, eindafrekening en gefixeerde schadevergoeding zijn toegewezen. Het verzoek om een voorschot op een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag is afgewezen, evenals de schorsing van het concurrentiebeding. De reconventionele vordering van [gedaagde] tot betaling van een voorschot op schadevergoeding is eveneens afgewezen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiseres] was sinds 1 augustus 2005 in dienst bij [gedaagde] als advocaat en procureur. Haar salaris bedroeg laatstelijk € 3.420,- bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en een bonusregeling. In de jaren 2005 en 2006 heeft [eiseres] de bonustargets ruimschoots gehaald. In oktober 2006 en juli 2007 zijn haar tussentijdse salarisverhogingen toegekend. Op 30 oktober 2007 heeft [eiseres] haar arbeidsovereenkomst opgezegd, met instemming van [gedaagde]. Op 10 december 2007 is [eiseres] op non-actief gesteld en op 13 december 2007 is zij op staande voet ontslagen. [gedaagde] heeft het ontslag gerechtvaardigd door te stellen dat [eiseres] haar financieel ernstig heeft benadeeld door niet correct te declareren en dat zij in strijd met de richtlijnen privé op het internet heeft gesurfd.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de dringende reden van ontslag. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij niet de gelegenheid heeft gekregen om zich te verweren tegen de beschuldigingen en dat het ontslag onterecht was. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vordering tot een voorschot op schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat het concurrentiebeding niet geschorst kan worden, omdat [eiseres] niet heeft aangetoond dat dit haar werkzaamheden zou belemmeren. De proceskosten zijn toegewezen aan [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 559383 UV 08-51 sg
kort geding vonnis d.d. 31 maart 2008
inzake
[eiseres], wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Colenbrander, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg,
tegen:
1. de maatschap [gedaagde] ADVOCATEN, kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
2. mr. [maat 1], wonende te [woonplaats],
3. mr. [maat 2], wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
procederende bij gedaagden/eisers sub 2 en 3.
Verloop van de procedure
[eiseres] heeft [gedaagde] in kort geding doen dagvaarden. De zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2008 en is voortgezet op 14 maart 2008. Daarvan is aantekening gehouden. Hierna is uitspraak bepaald.
1. De feiten
Tussen partijen staat, voor zover van belang voor het treffen van een voorlopige voorziening, het volgende vast:
- [eiseres] is op 1 augustus 2005 bij [gedaagde] in dienst getreden als advocaat en procureur.
- Het salaris bedroeg laatstelijk € 3.420,-- bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag. Daarnaast gold een bonusregeling.
- Over 2005 en 2006 heeft [eiseres] de bonustargets ruimschoots gehaald.
- In oktober 2006 en in juli 2007 zijn aan [eiseres] tussentijdse salarisverhogingen toegekend en in januari 2007 is een extra bonus toegekend in verband met extra gewerkte uren en de gerealiseerde omzet.
- [eiseres] heeft bij brief van 30 oktober 2007 haar arbeidsovereenkomst tegen 1 maart 2008 opgezegd. [gedaagde] heeft hiermee ingestemd. Haar laatste werkdag zou 27 december 2007 zijn. Vanaf die datum tot 1 maart 2008 zou [eiseres] haar vakantiedagen opnemen.
- Op 10 december 2007 is [eiseres] in een gesprek met mr. [gedaagde] en mr. [maat 2] op non-actief gesteld. Bij dit gesprek was de accountant van [gedaagde], mr. J. Uytewaal, aanwezig.
- [eiseres] heeft bij email van 10 december 2007 bezwaar gemaakt tegen de op non actiefstelling en bij brief van 12 december 2007 is dit bezwaar door haar gemachtigde bevestigd.
- Bij brief van 13 december 2007 heeft [gedaagde] [eiseres] op staande voet ontslagen omdat [eiseres] haar financieel ernstig heeft benadeeld door zonder toestemming van [gedaagde] structureel niet en/of uitermate sterk gemodereerd ten behoeve van een aantal cliënten werkzaamheden te registreren en te factureren. [gedaagde] stelt dat substantiële en structurele onregelmatigheden geconstateerd zijn in de urenadministratie van werkzaamheden in een aantal dossiers die [eiseres] in behandeling heeft (gehad). [eiseres] wordt verweten dat zij stelselmatig en in zeer omvangrijke mate haar verplichtingen om alle door haar verrichte werkzaamheden in het daartoe bestemde tijdregistratiesysteem (Fidura) te noteren en bij de cliënt in rekening te brengen heeft verzaakt. Bovendien verwijt [gedaagde] [eiseres] dat zij in strijd met de richtlijnen heeft gesurft op het internet voor privégebruik. [gedaagde] kondigt aan dat zij alle betalingsverplichtingen jegens [eiseres] opschort en dat zij een afzonderlijke procedure zal starten teneinde schadevergoeding te krijgen.
- Bij brief van 20 december 2007 heeft [eiseres] geprotesteerd tegen het ontslag. Zij heeft zich echter bij het ontslag neergelegd.
- [gedaagde] heeft bij brief van 10 januari 2008 hierop gereageerd.
2. De vordering en het verweer daartegen
2.1
[eiseres] vordert bij wege van voorlopige voorziening, samengevat, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
a. het loon van 1 december 2007 tot en met 13 december 2007;
b. vakantiegeld van 1 juni 2007 tot en met 13 december 2007;
c. het loon over op 13 december 2007 door [eiseres] opgebouwde en niet genoten vakantiedagen;
d. de bonusuitkering over 2007;
e. reiskostenvergoeding;
f. primair het netto equivalent van een bedrag van € 10.471,73 bruto als gefixeerde schadevergoeding in de zin van artikel 7:680 BW, subsidiair dit bedrag bij wijze van voorschot daarop;
g. 50% wettelijke verhoging over a. tot en met f.;
h. de wettelijke rente over de som van deze bedragen;
voorts vordert zij veroordeling van [gedaagde] tot
i. correcte nakoming van haar verplichtingen uit de pensioenovereenkomst met [eiseres] en tot het verstrekken van een deugdelijke opgave van een erkende pensioenuitvoerder waaruit dit blijkt, op straffe van een dwangsom, en
ten aanzien van het concurrentiebeding (inclusief het relatiebeding):
j. voorlopige vaststelling dat dit is vervallen, dan wel schorsing van het beding dan wel veroordeling van [gedaagde] tot een vergoeding als bepaald in artikel 7:653 lid 4 BW alsmede matiging van de contractuele boete ex artikel 6:94 BW tot nihil;
veroordeling van [gedaagde] tot:
k. betaling van een bedrag van € 54.323,20 bruto als schadevergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW, dan wel dit bedrag als voorschot op een schadevergoeding, met de wettelijke rente daarover;
l. verstrekking van een correcte bruto/netto specificatie van het onder a tot en met e, f en k gevorderde, op straffe van een dwangsom;
m. € 750,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten;
n. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] haar ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. Zij stelt dat haar voorafgaand aan het ontslag niet of onvoldoende de gelegenheid is geboden tot wederhoor met betrekking tot het verwijt dat zij in diverse dossiers onjuist tijd geregistreerd en/of gedeclareerd zou hebben. Zij kreeg geen inzage in de dossiers en in het tijdschrijfsysteem. In de ontslagbrief werden bovendien nieuwe feiten aangevoerd waarover zij zich niet heeft kunnen uitlaten.
Naar de mening van [eiseres] is niet voldaan aan de onverwijldheidseis. Op 4 december 2007 had [gedaagde] reeds het vermoeden van een onjuist declaratiegedrag, pas op 10 december 2007 is [eiseres] hiermee geconfronteerd, althans in een tweetal zaken, en op non actief gesteld, nadat [eiseres] in verband met haar vertrek al haar dossiers aan haar opvolgster had overgedragen. Pas op 13 december 2007 is [eiseres] op basis van dezelfde feiten en omstandigheden ontslagen. Voorts stelt [eiseres] dat [gedaagde] de aanwezigheid van een dringende reden onvoldoende heeft aangetoond. Voor het tijdschrijven en declareren gelden bij [gedaagde] geen strikte voorwaarden. Bovendien heeft [gedaagde] dossiers onderzocht van relaties die [eiseres] heeft aangebracht en die hun opdracht bij [gedaagde] in verband met het vertrek van [eiseres] beëindigden. Enkelen van hen hebben inmiddels een nafactuur gekregen. [eiseres] is nooit eerder op haar declaraties of wijze van tijdschrijven aangesproken. [gedaagde] controleerde de declaraties en had inzage in de wijze van tijdschrijven, terwijl deze gegevens bovendien jaarlijks gecontroleerd worden. In haar functioneringsgesprek van 2007 is onder meer het percentage declarabele uren van [eiseres] als “zeer goed” beoordeeld. [eiseres] behaalde hoge omzetten, ruim boven haar maximale bonustargets.
2.3
[eiseres] stelt verder dat het haar was toegestaan om in privé tijd “om niet” werkzaamheden te verrichten. Dat is wat in enkele van de door [gedaagde] onderzochte dossiers is gebeurd.
Ten aanzien van het verwijt omtrent privé internet- en emailgebruik voert [eiseres] aan dat dit slechts beperkt is gebeurd, zoals zij ook haar privé internet en email voor zakelijke doeleinden heeft gebruikt. Uit haar omzet kan worden afgeleid dat haar werk er niet onder geleden heeft. Bovendien rechtvaardigt dat geen ontslag op staande voet. In het gesprek van 10 december jl. is dit ook niet aan de orde geweest. Kennelijk heeft [gedaagde] ingebroken in [eiseres]s privé mailbox en privé documenten.
[gedaagde] heeft gedreigd met een strafrechtelijke aangifte, aldus [eiseres].
Omdat het verleende ontslag onregelmatig is, maakt [eiseres] aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:680 BW. Tevens stelt [eiseres] dat sprake is van een valse of voorgewende reden voor de opzegging en dat de gevolgen van de opzegging voor haar te ernstig zijn in vergelijking met het belang van [gedaagde] bij de opzegging, zodat sprake is van een kennelijke onredelijke opzegging in de zin van artikel 7:681 BW. [eiseres] stelt dat de communicatie van [gedaagde] over [eiseres] naar derden een uiterst beschadigend karakter heeft, onder andere in een zaak waarin [eiseres] zelfs tijdens haar schorsing op verzoek van [gedaagde] nog een verweerschrift heeft opgesteld en waarin zij door het ontslag niet meer als advocaat kon optreden. De werkwijze van [gedaagde] heeft slechts ten doel haar te beschadigen. Tijdens de maanden december 2007 (feestmaand) en januari 2008 (reeds lang geplande vakantie naar Curaçao) was [eiseres] geheel verstoken van inkomsten. Op grond hiervan maakt [eiseres] aanspraak op een (voorschot op een) schadevergoeding van één bruto jaarsalaris, inclusief vakantiegeld en bonus, derhalve op € 54.323,20 bruto.
Ten aanzien van het concurrentiebeding stelt [eiseres] dat dit is vervallen omdat het bij de voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet opnieuw schriftelijk is overeengekomen. Subsidiair stelt [eiseres] dat [gedaagde] op grond van artikel 7:653 lid 3 BW geen rechten aan het concurrentiebeding kan ontlenen. Voor zover dit wel zo zou zijn, verzoekt [eiseres] het concurrentiebeding en het boetebeding te schorsen in verband met de diffamerende wijze waarop het dienstverband is geëindigd en de schade aan de verdere carrière van [eiseres]. Bovendien stelt zij dat de duur van de beperking onredelijk bezwarend is voor haar.
2.4
[gedaagde] voert verweer.
Primair betwist zij dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft omdat pas twee maanden na het ontslag op staande voet de dagvaarding is uitgebracht en omdat zij niet verstoken is van inkomsten.
Subsidiair voert zij aan dat [eiseres], hoewel daartoe verplicht op grond van de arbeidsovereenkomst, haar werkzaamheden niet in het tijdschrijfsysteem heeft genoteerd en in rekening heeft gebracht aan (een) bevriende relatie(s). [gedaagde] stelt dat [eiseres] valsheid in geschrifte heeft gepleegd en [gedaagde] ernstig financieel heeft benadeeld, zodat fraude een feit is. [gedaagde] stelt dat [eiseres] met haar handelwijze haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst jegens [gedaagde] grovelijk heeft veronachtzaamd, zodat het ontslag op staande voet terecht gegeven is.
[gedaagde] stelt dat zij haar betalingsverplichting ter zake van de eindafrekening heeft opgeschort omdat haar vorderingen in een bodemprocedure die van [eiseres] aanzienlijk zullen overtreffen.
[gedaagde] betwist het gestelde recht op een bonus over 2007 en een reiskosten-vergoeding (anders dan voor woon-werkverkeer en in verband met de uitoefening van het werk).
[gedaagde] betwist voorts dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Uit een bij de Raad van Toezicht te voeren begrotingsprocedure zal aan de hand van de dossiers de omvang van het financiële nadeel voor [gedaagde] blijken en [gedaagde] zal in een bodemprocedure vergoeding van de geleden schade vorderen, aldus [gedaagde].
Het concurrentiebeding dient volgens [gedaagde] gehandhaafd te blijven.
[gedaagde] vordert bij wijze van voorschot op de vergoeding van de door haar geleden schade in reconventie een bedrag van € 25.000,--, te vermeerderen met BTW, derhalve € 29.750,--. Tevens vordert zij veroordeling van [eiseres] in de proceskosten in conventie en in reconventie.
2.5
[eiseres] voert verweer tegen de eis in reconventie. Zij stelt dat [gedaagde] zelfs geen begin van bewijs heeft geleverd van de door haar gestelde opzettelijke en frauduleuze handelingen. [eiseres] stelt dat zij slechts privé uren in bepaalde dossiers heeft gestoken en dat zij hiervoor goede redenen had. [gedaagde] heeft geen schade geleden en de desbetreffende cliënten en zijzelf zijn niet ongerechtvaardigd verrijkt. Er is geen reden om de eindafrekening op te schorten. [eiseres] verzoekt de vordering af te wijzen en [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen.
3. Beoordeling van het geschil
In conventie
3.1
Voor toewijzing van voorzieningen als gevorderd moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat gelijkluidende vorderingen in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. Aan deze voorwaarde is, naar het oordeel van de kantonrechter, gedeeltelijk voldaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.2
Vooropgesteld wordt dat in deze procedure een veelheid van stukken is overgelegd. Een kort gedingprocedure leent zich echter naar haar aard niet voor een uitgebreid feiten- en/of dossieronderzoek, zodat hier niet uitvoerig op ingegaan zal worden.
3.3 spoedeisendheid
Dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen staat vast, nu [eiseres] drie maanden geen loon heeft genoten, waar tegenover, naar zij ter zitting voldoende heeft aangegeven, hoge maandelijkse lasten staan.
Hetgeen door [gedaagde] is gesteld ten aanzien van de inkomsten die [eiseres] zou genieten uit onroerend goed is genoegzaam door [eiseres] weersproken.
3.4 opschorting
Nu [eiseres] zich bij het ontslag heeft neergelegd, staat tussen partijen vast dat het dienstverband tussen hen op 13 december 2007 is geëindigd. [eiseres] heeft dan ook recht op een correcte eindafrekening tot en met 13 december 2007. [gedaagde] heeft dit recht erkend, doch beroept zich op opschorting van haar betalingsverplichting. De bevoegdheid tot opschorting van de betaling van loon c.a. op grond van door de werknemer aan de werkgever toegebrachte schade bestaat echter slechts wanneer sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van de werknemer; de bewijslast hiervan berust bij de werkgever. Ten aanzien hiervan wordt als volgt overwogen.
[eiseres] heeft aangevoerd dat zij onvoldoende door [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld zich te verweren. Zij heeft geen kennis kunnen nemen van de door [gedaagde] aan de orde gestelde zaken en de bijbehorende (tijdschrijf)gegevens. Dit verweer treft doel. Vast staat dat aan haar inmiddels (op 31 december 2007) de 15 dossiers overhandigd zijn van de door haar aangebrachte relatie/cliënt van [gedaagde], [relatie] B.V., van welk bedrijf [eiseres]s broer directeur is. In deze zaken zal door de Deken van de Orde van Advocaten een onderzoek naar het tijdschrijven en declareren plaatsvinden. Over de in het tijdschrijfsysteem (Fidura) ingevoerde gegevens in de door haar behandelde zaken kan [eiseres] echter niet beschikken. [gedaagde] verwijt [eiseres] in bepaalde zaken dat zij in het geheel geen correspondentie dan wel gesprekken heeft genoteerd. Aan de hand van de in Fidura ingevoerde gegevens zou echter kunnen worden nagegaan of dit juist is. Onderzocht zou bijvoorbeeld kunnen worden of die werkzaamheden wel zijn ingevoerd maar niet gedeclareerd, of dat deze wel zijn gedeclareerd maar gematigd. Voorts is denkbaar dat [eiseres] zich wellicht terecht op het standpunt stelt dat zij in hectische periodes bepaalde werkzaamheden niet uitgesplitst heeft genoteerd, maar dat de aan die werkzaamheden bestede tijd op zich wel is geschreven. Hierbij dient bedacht te worden dat sommige dossiers teruggaan tot 2005.
De kantonrechter wijst in dit verband op het verzoek van [eiseres] om inzage in de dossiers [relatie] Administratieve Diensten B.V./[tegenpartij] en [relatie]/[tegenpartij] direct na haar op non actiefstelling, zodat zij inhoudelijk verweer kon voeren tegen de verwijten die aan haar adres ten aanzien van die dossiers die middag in het gesprek gemaakt waren.
Bij gebreke van alle benodigde gegevens is door de kantonrechter niet te beoordelen of [eiseres] inderdaad schade heeft veroorzaakt en zo ja, of ter zake sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid. Voor bewijslevering op dit punt, zoals door [gedaagde] aangeboden, is in een kort gedingprocedure geen plaats. Reeds om deze reden wordt het beroep op opschorting verworpen.
a. loon, vakantiebijslag en loon over vakantiedagen
Het gevorderde loon, de vakantiebijslag en het loon over de niet genoten vakantiedagen zijn op grond van bovenstaande overwegingen toewijsbaar.
b. bonus
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de bonusuitkering. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat uitgegaan dient te worden van de bonustargets die in de arbeidsovereenkomst genoemd zijn. Volgens [gedaagde] hebben de bedragen die als grondslag voor de berekening van de bonus dienen niets van doen met de jaarlijkse targets.
Niet in geschil is dat bij de berekening van de bonus uitgegaan dient te worden van de betaalde omzet en niet slechts van de gedeclareerde omzet. Nu thans onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om de hoogte van de bonus aldus vast te stellen, is de gevorderde bonusuitkering over 2007 niet toewijsbaar.
c. reiskostenvergoeding
[eiseres] geeft een gedetailleerde opsomming (prod. 18 bij de dagvaarding) van gemaakte reiskosten van augustus 2005 tot en met 13 december 2007. [gedaagde] heeft volstaan met te stellen dat [eiseres] geen recht heeft op een vergoeding voor reiskosten behoudens woon- werkverkeer en dat geen stukken zijn overgelegd. [gedaagde] had echter in Fidura kunnen nagaan of de opgegeven reiskosten zouden kunnen kloppen. Aan reiskostenvergoeding zal daarom een bedrag van € 250,-- worden toegewezen.
3.5
a. gefixeerde schadevergoeding
De vraag die hierbij beantwoord dient te worden is of voorshands aannemelijk is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [gedaagde] een dringende reden had om tot ontslag op staande voet van [eiseres] over te gaan. [gedaagde] dient ten aanzien hiervan te bewijzen dat [eiseres] bewust en in strijd met de in de onderneming geldende regels in aanzienlijke mate te weinig heeft gedeclareerd.
Volgens [gedaagde] is aan [eiseres] voorafgaand aan het ontslag gelegenheid geboden om aan de hand van de dossiers opheldering te geven. [eiseres] stelt dat zij, ondanks haar uitdrukkelijke verzoek daartoe, onvoldoende tijd en informatie heeft ontvangen om de declaraties te kunnen controleren en een gedegen reactie te geven. [gedaagde] beroept zich op de verklaring van de accountant over de bespreking van 10 december 2007. De verklaring van de accountant ondersteunt weliswaar het standpunt van [gedaagde], doch geeft geen uitsluitsel, omdat het verslag dat deze van het gesprek tussen partijen heeft opgemaakt eenzijdig is opgesteld en de inhoud daarvan door [eiseres] wordt betwist.
[gedaagde] heeft ter zitting als voorbeelden van te weinig declareren het declaratiegedrag in de zaken [relatie]/[tegenpartij], [relatie]/[tegenpartij], [relatie]/[tegenpartij] en [relatie]/[tegenpartij] genoemd. [eiseres] heeft ten aanzien van elk van deze zaken gemotiveerd verweer gevoerd.
In de zaak [relatie]/[tegenpartij] is ongeveer 20 uur aan de zaak besteed en heeft [eiseres] 6 uur gedeclareerd omdat zij naar haar zeggen in privé tijd tijdens haar bevallingsverlof aan deze zaak heeft gewerkt. Met cliënt had zij een prijsafspraak van maximaal 6 uur gemaakt, aangezien dit een goede cliënt is, die diverse relaties bij kantoor heeft aangebracht. [eiseres] stelt ook slechts zes uur compensatie voor deze zaak aan [gedaagde] gevraagd te hebben.
In de zaak [relatie]/[tegenpartij], waarin veel stukken zijn opgesteld door [eiseres], maar waarin nooit een declaratie aan [relatie] is gezonden, heeft [eiseres] naar haar zeggen de stukken kant en klaar van cliënt aangeleverd gekregen, zodat zij nog slechts een standaarddagvaarding diende op te stellen. Zij heeft hiervoor 1 uur aan werkzaamheden geschreven. Verder zijn enkele briefjes opgesteld door de secretaresse, zodat de uiteindelijke factuur € 804,13 (inclusief omzetbelasting) bedroeg.
In de zaak [relatie]/[tegenpartij] ging het om een loonvordering in kort geding en een bodemprocedure, waarin een comparitie had plaatsgevonden. [gedaagde] kan het gedeclareerde bedrag, gezien de benodigde werkzaamheden, niet plaatsen. [eiseres] voert aan dat het om een belang van € 1.400,-- ging en dat zij de zaak verkeerd had ingeschat. Zij ging ervan uit dat het om een eenvoudige kwestie ging en heeft een vaste prijsafspraak gemaakt van € 1.400,--. [eiseres] stelt dat zij, toen bleek dat de zaak veel ingewikkelder was dan zij had ingeschat, de klant en [gedaagde] niet wilde benadelen en daarom een deel van de werkzaamheden gratis in haar privé tijd heeft verricht.
De zaak [relatie]/[tegenpartij] betreft een echtscheidingskwestie waarin een echtscheidings-convenant is opgesteld, dat niet in Fidura is geregistreerd. [eiseres] stelt dat het convenant door een echtscheidingsmakelaar is opgesteld. Er behoefde dus slechts een verzoekschrift en een akte van berusting opgesteld en gedeclareerd te worden.
De kantonrechter moet vaststellen dat de juistheid van het standpunt van [gedaagde], die de bewijslast heeft, op basis van hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard en op grond van de processtukken niet is vast te stellen. De kantonrechter beschikt immers niet over de reactie van [eiseres] op de verwijten van [gedaagde] aan de hand van inzage in de complete dossiers, te weten de papieren dossiers, maar ook de daaraan ten grondslag liggende computerbestanden en Fiduragegevens. Omtrent deze laatst heeft [gedaagde] bovendien gesteld dat deze voor [eiseres] (en haar collega’s) waren afgeschermd.
Gezien de bezwaren die [eiseres] tegen de verwijten in bovengenoemde dossiers heeft aangevoerd, is het aan [gedaagde] om de ondeugdelijkheid van die bezwaren te bewijzen.
Voorts wordt hierbij in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 3.4 reeds is overwogen ten aanzien van de beoordeling van eventueel door [eiseres] aangerichte schade.
Hierbij komt nog dat [eiseres], zoals [gedaagde] heeft erkend, hoge omzetten heeft behaald.
b. internetgebruik
Ten aanzien van de tweede grond voor het ontslag, het surfen op internet voor privégebruik, overweegt de kantonrechter dat deze grond te weinig gewicht in de schaal legt. Hoewel [gedaagde] stelt dat dit in strijd is met de richtlijnen, is gebleken dat geen duidelijk e-mailprotocol bestaat. [eiseres] heeft verder voldoende aannemelijk gemaakt dat zij daarnaast veel thuis gewerkt heeft en dat haar omzet aanzienlijk is geweest. Voorts neemt de kantonrechter in aanmerking dat niet gebleken is dat het internetgebruik buitensporig is geweest.
c.
Met betrekking tot de dringende reden voor het ontslag is voorts ter zitting nog het dossier [relatie] aan de orde gesteld. [eiseres] heeft gesteld dat zij na haar schorsing op uitdrukkelijk verzoek van [gedaagde] nog een (uitvoerig) verweerschrift in deze zaak heeft opgesteld en dat haar verzocht was ook de zitting in deze zaak nog te doen. Na haar ontslag was dit echter niet meer mogelijk. [gedaagde] stelt dat [eiseres] dit dossier wilde meenemen. De gang van zaken omtrent deze zaak werpt vragen op ten aanzien van de dringendheid van het ontslag.
3.6
Voorshands is de kantonrechter op grond van bovenstaande overwegingen van oordeel dat er een gerede kans bestaat dat het gegeven ontslag op staande voet in een te voeren bodemprocedure geen stand zal houden. Hiermee staat voorshands ook vast dat de opzegging onregelmatig is geweest en dat [gedaagde] schadeplichtig is geworden.
De gevorderde gefixeerde schadevergoeding - het bedrag van het in geld vastgestelde loon voor de tijd dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, namelijk tot 1 maart 2008 - zal dan ook worden toegewezen.
3.7
De gevorderde wettelijke verhoging over het loon, de vakantiebijslag en de vakantiedagen ad 50% wordt toegewezen. De kantonrechter ziet geen reden om deze te matigen. Over de reiskostenvergoeding en de gefixeerde schadevergoeding is geen wettelijke verhoging toewijsbaar, aangezien deze niet vallen onder het in geld vastgestelde loon als bedoeld in artikel 7:620 BW.
3.8
De vordering tot nakoming van de verplichtingen uit de pensioenovereenkomst en tot het verstrekken van een deugdelijke opgave van een pensioenuitvoerder heeft [gedaagde] niet betwist, zodat deze toewijsbaar is, zij het dat een langere termijn dan gevorderd voor het verstrekken van de opgave zal worden gegeven en dat de dwangsom zal worden gematigd tot € 100,-- per dag, met een maximum van € 5.000,--.
3.9
De vorderingen met betrekking tot het concurrentiebeding zullen niet worden toegewezen, nu ter zitting is gebleken dat het desbetreffende beding uitgelegd dient te worden als een vestigingsverbod als advocaat en procureur in [vestigingsplaats] en niet als verbod om in die gemeente relaties te werven. [eiseres] heeft niet gesteld dat dit verbod haar zal belemmeren in haar werkzaamheden.
3.1
Bij de beoordeling van een vordering tot schadevergoeding op grond van kennelijk onredelijke opzegging dienen alle aangevoerde en juist bevonden omstandigheden tezamen ten tijde van het ontslag in aanmerking te worden genomen. Voorshands valt onvoldoende te beoordelen of het onderhavige ontslag als kennelijk onredelijk is aan te merken, en zo ja, of de bodemrechter een vergoeding van € 54.323,20 zal opleggen. (Het voorschot op) de gevorderde schadevergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW is derhalve niet toewijsbaar.
3.11
De vordering tot het verstrekken van een correcte bruto/netto specificatie over het loon, de vakantiebijslag, het loon over de niet genoten vakantiedagen en over de gefixeerde schadevergoeding is toewijsbaar, zij het dat de dwangsom zal worden gematigd tot € 100,- per dag, met een maximum van € 5.000,-.
3.12
De gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 750,-- zijn als onweersproken toewijsbaar. Zij gaan bovendien de door de kantonrechter gehanteerde richtlijn niet te boven.
3.13
[gedaagde] dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] te worden veroordeeld.
In reconventie
4.
Op grond van hetgeen onder 3.4 en 3.5 in conventie is overwogen concludeert de kantonrechter tot afwijzing van de vordering in reconventie.
4.1
[gedaagde] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie te worden veroordeeld, die, gezien de samenhang met de procedure in conventie, zullen worden gecompenseerd.
Beslissing
De kantonrechter:
In conventie
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen:
a. het loon over het tijdvak 1 december 2007 tot en met 13 december 2007, zijnde het netto equivalent van een bedrag van € 1.380,96 bruto;
b. de vakantiebijslag over de periode 1 juni 2007 tot en met 13 december 2007, zijnde het netto equivalent van een bedrag van € 1.680,08 bruto;
c. het loon over de op 13 december 2007 door [eiseres] opgebouwde en niet genoten vakantiedagen, zijnde het netto equivalent van € 6.939,32 bruto;
d. € 250,-- (netto) ter zake van reiskostenvergoeding;
e. binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het netto equivalent van € 10.471,73 bruto als gefixeerde schadevergoeding in de zin van artikel 7:680 BW;
f. binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis 50% wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de onder a tot en met c toegewezen bedragen;
g. binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de wettelijke rente over de som van de onder a tot en met f genoemde bedragen, vanaf de datum van opeisbaarheid tot de voldoening;
h. € 750,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [gedaagde] voorts hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een presteert, de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te verstrekken:
i. binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis een correcte bruto/netto specificatie van hetgeen onder a tot en met c en e is toegewezen, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 5000,--;
j. binnen zes weken na betekening van dit vonnis een deugdelijke opgave afkomstig van een erkende pensioenuitvoerder waaruit de correcte nakoming van de verplichtingen van [gedaagde] blijkt, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag dat [gedaagde] tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen, met een maximum van € 5.000,--.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 893,44, waarin begrepen € 600,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2008.