ECLI:NL:RBUTR:2008:BC9162

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600298-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inbewaringstelling wegens het ontbreken van vluchtgevaar bij ongewenst vreemdeling in vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 9 april 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de officier van justitie tegen een beschikking van de rechter-commissaris van 14 maart 2008. De rechter-commissaris had de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte afgewezen, omdat er geen reëel gevaar voor vlucht was vastgesteld. De verdachte, die zich in vreemdelingenbewaring bevond, was niet ingeschreven bij de Gemeentelijke Basis Administratie en er was geen woon- of verblijfadres van hem bekend. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de omstandigheden van de zaak en de vraag of de voorlopige hechtenis kon worden bevolen op basis van vluchtgevaar.

De rechtbank concludeert dat, hoewel de verdachte niet ingeschreven staat en dus onbereikbaar voor justitie kan zijn, hij op dat moment in vreemdelingenbewaring was en daardoor voldoende bereikbaar voor justitie. De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat de verdachte binnen de termijn waarvoor voorlopige hechtenis zou kunnen worden bevolen, onbereikbaar zal zijn. De rechtbank wijst erop dat de praktijk van rechterlijke toetsing in het kader van vreemdelingenbewaring ook meebracht dat de verdachte niet als vluchtgevaarlijk kon worden aangemerkt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het hoger beroep van de officier van justitie ongegrond, omdat er geen gronden zijn om de bewaring te bevelen. De beslissing van de rechtbank is genomen door de rechters R.H.M. Jansen, S.C. Hagedoorn en P.J.G. van Osta, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Nieboer.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
Parketnr.: 16/600298-08
Beschikking in hoger beroep inzake:
AFWIJZING VORDERING BEVEL BEWARING
Beschikking in raadkamer op het hoger beroep van de officier van justitie tegen een beschikking van de rechter-commissaris van 14 maart 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
1. De bestreden beslissing
De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 maart 2008 de vordering tot inbewaringstelling van [verdachte] voornoemd, verder te noemen verdachte, afgewezen.
2. Het hoger beroep
De officier van justitie heeft op 19 maart 2008 tegen bovenvermelde beschikking van de rechter-commissaris hoger beroep ingesteld en een appelmemorie overgelegd.
De officier van justitie heeft de bewaring gevorderd ter zake van het feit zoals opgenomen in de vordering inbewaringstelling, welke is gehecht aan deze beschikking.
3. Het verweer
De raadsvrouwe van verdachte heeft ter zitting in raadkamer van 3 april 2008 verweer gevoerd.
4. De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het hoger beroep gelet op de navolgende feiten en omstandigheden.
De rechter-commissaris heeft, blijkens de bestreden beslissing, de vordering tot inbewaringstelling afgewezen, wegens het ontbreken van een reëel gevaar voor vlucht.
Verdachte is tot ongewenst vreemdeling verklaard bij besluit van de staatsecretaris van justitie van 8 mei 1998. Uit een aanhangsel aan dit besluit blijkt dat genoemd besluit op 12 juni 1998 aan verdachte in persoon is uitgereikt.
Uit het uittreksel uit het justitiële documentatieregister blijkt dat verdachte in het verleden zeker twee maal eerder is aangehouden voor eenzelfde delict, te weten artikel 197 Wetboek van Strafrecht. De onderhavige strafzaak betreft derhalve een derde aanhouding voor dit delict. Door de verdediging is niet weersproken dat in beginsel terugkeer naar het land van herkomst mogelijk is en dat verdachte hulp kan krijgen bij het verkrijgen van geldige reisdocumenten en bij de terugkeer naar het land van herkomst.
Centraal staat de vraag of in de omstandigheden van dit geval de voorlopige hechtenis kan worden bevolen enkel en alleen op de grond van "vluchtgevaar". Daarbij staat voorop dat het verzekeren van de aanwezigheid van een verdachte bij zijn berechting en/of van zijn onderwerping aan een eventueel op te leggen vrijheidsstraf algemeen aanvaard is als een deugdelijke grond voor voorlopige hechtenis. Vlucht moet worden verstaan als het zich onttrekken aan berechting en/of executie. Daarvoor is niet nodig dat een verdachte het land verlaat, voldoende is dat hij onbereikbaar is voor justitie doordat hij niet staat ingeschreven bij de Gemeentelijke Basis Administratie en ook anderszins geen woon- of verblijf adres van hem bekend is.
Wanneer de hierboven genoemde factoren worden gelegd op de onderhavige strafzaak tegen verdachte, kan de conclusie niet anders luiden dan dat de voorlopige hechtenis kan worden toegepast. Verdachte staat niet ingeschreven bij de Gemeentelijke Basis Administratie en van hem is geen woon- of verblijf adres bekend. Ook zijn raadsvrouwe beschikt niet over een adres van verdachte.
Resteert de omstandigheid dat verdachte zich op dit moment sinds 14 maart 2008 in vreemdelingenbewaring bevindt. Verdachte is ten gevolge van de vreemdelingenbewaring op dit moment voldoende bereikbaar voor justitie. Gezien die vreemdelingenbewaring en de daarbij gevolgde praktijk van rechterlijke toetsing, is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs niet voorzienbaar is dat verdachte binnen de termijn waarvoor de voorlopige hechtenis in dit geval zou kunnen worden bevolen (met het oog op artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering) voor justitie onbereikbaar zal zijn. Onder dergelijke omstandigheden kan niet worden volgehouden dat er sprake is van vluchtgevaar.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van de officier van justitie ongegrond is, aangezien de rechtbank geen gronden aanwezig acht om de bewaring te bevelen.
4. De beslissing:
De rechtbank verklaart het hoger beroep van de officier van justitie ongegrond.
Aldus gedaan te Utrecht op 9 april 2008 door mrs. R.H.M. Jansen, S.C. Hagedoorn en P.J.G. van Osta, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer als griffier.