ECLI:NL:RBUTR:2008:BC8995

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
496220 CU EXPL 06-11594
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van huuropzegging door misbruik van omstandigheden na zedenmisdrijven

In deze zaak heeft de huurder, hierna te noemen [eiser], zichzelf aangegeven bij de politie wegens zedenmisdrijven met minderjarigen en werd hij daarop aangehouden. Op initiatief van de burgemeester werd de huurder later die dag in de cel door twee politiemensen een verklaring ter ondertekening aangeboden, waarin hij instemde met de huuropzegging en de ontruiming van zijn woning. De huurder ondertekende deze verklaring, maar beroept zich later op vernietiging van de huuropzegging wegens een wilsgebrek. De verhuurder, Stichting Viveste, houdt de huurder aan de ondertekende verklaringen. In een tussenvonnis heeft de kantonrechter aangekondigd dat hij de opzegging wegens misbruik van omstandigheden zal vernietigen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of terugwerkende kracht aan die vernietiging dient te worden onthouden en over eventuele vergoedingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder op het moment van ondertekening van de verklaring niet in staat was om de gevolgen van zijn handelingen te overzien, mede door de omstandigheden waaronder de verklaring werd ondertekend. De kantonrechter oordeelt dat Viveste misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden waarin de huurder verkeerde, en dat de huurder niet vrijelijk heeft kunnen beslissen om de huur op te zeggen. De vordering van de huurder om de opzegging van de huurovereenkomst te vernietigen, wordt toegewezen. De kantonrechter houdt verdere beslissingen aan met betrekking tot de geldbedragen die de huurder vordert van Viveste.

De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de wilsvorming en de bescherming van huurders in kwetsbare situaties onder de loep neemt. De uitspraak benadrukt dat verhuurders zorgvuldig moeten omgaan met de omstandigheden van huurders, vooral wanneer deze zich in een kwetsbare positie bevinden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 496220 CU EXPL 06-11594 PK
vonnis d.d. 9 april 2008
inzake
[eiser], wonende te [x], hierna ook te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. K.F.J. Machielsen, advocaat,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
tegen:
de stichting Stichting Viveste, gevestigd te Houten, hierna ook te noemen Viveste,
gemachtigde mr. G.J. Scholten, advocaat,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie.
Verloop van de procedure in conventie en in reconventie
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 9 mei 2007. Viveste heeft voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht. De comparitie is gehouden op 13 augustus 2007. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben zich vervolgens schriftelijk uitgelaten. Hierna is uitspraak bepaald.
1. De feiten
In het tussenvonnis van 9 mei 2007 zijn de volgende feiten als vaststaand aangenomen:
“1.1. [eiser] heeft op 15 april 2005 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot een woning te [x] (hierna: de woning) met Viveste. De huurprijs bedroeg laatstelijk € 333,81 per maand.
1.2. In de nacht van 11 op 12 juni 2006 (omstreeks 1.00 uur) heeft [eiser] zichzelf aangegeven bij de politie in verband met een zedendelict, seksueel misbruik van minderjarigen. Naar aanleiding van deze aangifte is [eiser] wegens verdenking van een strafbaar feit op het politiebureau te Utrecht in verzekering gesteld.
1.3. Op 12 juni 2006 om omstreeks 19.00 uur heeft mevrouw J. Fix (hierna: Fix) van de gemeente [x] telefonisch contact gehad met de heer Schonenberg van Viveste over, kort gezegd, de vraag aan welke formaliteiten er moet worden voldaan om de huurovereenkomst met [eiser] te beëindigen.
1.4. Op 12 juni 2006 om omstreeks 22.00 uur hebben twee politieagenten in opdracht van hun wijkchef [eiser] in de politiecel bezocht. Zij hebben aan [eiser] twee vooraf opgestelde verklaringen overgelegd, gericht aan Viveste. [eiser] heeft deze verklaringen in het bijzijn van de politieagenten ondertekend en aan hen meegegeven. De inhoud van deze verklaringen luidt:
“Hierbij verklaar ik [eiser] (handgeschreven, kantonrechter) dat ik per 1 juli 2006 de huur opzeg van (de woning, kantonrechter) te [x]. Tevens verklaar ik dat de woningstichting Dr. Schaepman gevolmachtigd is om vanaf 13 juni 2006 bovengenoemd pand te ontruimen en de inboedel tot nader order te laten opslaan. De hiermee gepaard gaande kosten zal ik voor mijn rekening nemen. (…)”
en:
“Hierbij verklaar ik [eiser] (handgeschreven, kantonrechter) dat ik de woningstichting Dr. Schaepman bij deze aanwijs als mijn zaakwaarnemer inzake de ontruiming van (de woning, kantonrechter) te [x]. Als gevolg hiervan geef ik de woningstichting volmacht om de woning (…) te ontdoen van de complete inventaris en deze spullen tot nader order op te slaan. De hiermee gepaard gaande kosten neem ik voor mijn rekening. (…)”
1.5. Op 13 juni 2006 heeft Viveste de verklaringen van [eiser] via de gemeente ontvangen en de woning op diezelfde dag laten ontruimen. Zij heeft nieuwe sloten op de woning laten zetten en de inboedel van [eiser] laten opslaan door Bos TKS [y]. De kosten van de ontruiming bedroegen ruim € 1.400, de transportkosten omstreeks € 200, en de kosten van opslag bedroegen ongeveer € 127, per maand.
1.6. Bij brief van zijn advocaat van 16 juni 2006 heeft [eiser] aan Viveste geschreven, kort gezegd, dat hij de verklaringen niet in vrijheid, dus tegen zijn wil heeft ondertekend en heeft hij Viveste gesommeerd de oude toestand te herstellen, de huurovereenkomst nog in stand te verklaren en de inboedel in de woning terug te plaatsen.
1.7. Omdat Viveste niet aan de sommatie van 16 juni 2006 heeft voldaan, heeft [eiser] bij brief van zijn advocaat van 22 juni 2006 aan Viveste zijn standpunt herhaald en zich, samengevat, beroepen op de vernietigbaarheid van de ondertekening van de verklaring op grond van dwang, misbruik van omstandigheden en/of dwaling en Viveste gesommeerd om de woning niet opnieuw voor verhuur aan te bieden en de inboedel terug te plaatsen.
1.8. Bij brief van 29 juni 2006 heeft de burgemeester van de gemeente [x] aan de advocaat van [eiser] geschreven, voor zover hier van belang:
“(…)
De loco-burgemeester heeft op 12 juni 2006 een schrijven aan de advocaat van de aangehouden verdachte opgesteld, waarin hij u c.q. uw cliënt heeft geadviseerd om het pand te doen ontruimen op het moment dat de politie het pand heeft vrijgegeven. In dat advies is gewezen op mogelijke problemen in verband met de openbare orde en de veiligheid (bijlage).
Bij deze brief van de loco-burgemeester was een tweetal verklaringen gevoegd, die uw cliënt zou kunnen ondertekenen. Hieruit mag duidelijk zijn dat de ontruiming niet op mijn last heeft plaatsgevonden, maar op verzoek van uw cliënt zelf. Duidelijk is dat geen bestuursrechtelijke middelen zijn ingezet.”
1.9. De in de brief van 29 juni 2006 genoemde brief van de loco-burgemeester van 12 juni 2006 is door de twee politieagenten niet op die datum aan [eiser] of zijn advocaat afgegeven. De inhoud van deze brief luidt, voor zover hier van belang:
“(…)
Bijgevoegd treft u twee verklaringen aan met betrekking tot (de woning, kantonrechter) (…).
In verband met openbare orde en veiligheid heb ik, loco-burgemeester van [x] (…) aangegeven het verstandig te achten om bovengenoemd pand te ontruimen, nadat de Politie Utrecht het pand daartoe heeft vrijgegeven.
In het belang van uw cliënt vraag ik u uw cliënt te adviseren hiertoe toestemming te geven middels de ondertekening van één van bijgevoegde verklaringen.
(…)”
1.10. [eiser] heeft in juli 2006 een kort geding aanhangig gemaakt, kort gezegd strekkende tot terbeschikkingstelling van de woning aan [eiser], subsidiair tot aanbieding van een vergelijkbare woning. Deze vordering is bij vonnis van 1 augustus 2006 afgewezen in verband met het ontbreken van een spoedeisend belang, omdat niet aannemelijk is dat [eiser] op korte termijn in vrijheid zal worden gesteld.
1.11. [eiser] is bij vonnis van 27 september 2006 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk.
1.12. De woning is inmiddels aan een ander verhuurd.
1.13. [eiser] heeft aan de gemeente [x] een bedrag betaald van € 929,47 in verband met de door de gemeente aan Bos TKS betaalde kosten van opslag van de inboedel van [eiser].
2. Het geschil in conventie en de beoordeling daarvan
2.1. [eiser] heeft zijn eis met een uiterst subsidiaire vordering vermeerderd, tegen welke vermeerdering Viveste op zich geen bezwaar heeft gemaakt.
2.2. De vordering van [eiser] luidt thans als volgt:
A. primair: voor recht te verklaren dat de door [eiser] ondertekende verklaringen, welke strekken tot opzegging van de huurovereenkomst, ontruiming van de woning en opdracht tot zaakwaarneming en het (laten) opslaan van de inboedel, wegens het ontbreken van de wil van [eiser] géén rechtshandeling zijn in de zin van art. 3:33 BW;
subsidiair: voor recht te verklaren dat de door [eiser] ondertekende verklaringen, welke strekken tot opzegging van de huurovereenkomst, ontruiming van de woning en opdracht tot zaakwaarneming en het (laten) opslaan van de inboedel op grond van art. 3:34 BW respectievelijk art. 3:44 BW respectievelijk art. 6:228 lid 1 sub a en c BW vernietigbaar zijn;
meer subsidiair: voor recht te verklaren dat de wijze waarop de huurovereenkomst beëindigd, de woning ontruimd en de inboedel opgeslagen is, jegens [eiser] onrechtmatig is;
uiterst subsidiair: Viveste te veroordelen tot betaling van de door [eiser] geleden schade, te weten een bedrag van € 5.866,50 wegens materiële schade en een bedrag van € 16.425, wegens immateriële schade, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2006 tot de voldoening;
B. Viveste te bevelen, op eerste verzoek van [eiser] en uiterlijk binnen een week na betekening van het vonnis, de door [eiser] betaalde kosten van opslag van € 929,47 terug te betalen;
C. Viveste te bevelen om binnen een week, na het eerste verzoek van [eiser] daartoe, een vergelijkbare andere passende woning met dezelfde huurprijs in de gemeente [x] aan te bieden, onder last van een dwangsom van € 500, per dag;
D. Viveste te veroordelen tot betaling van de redelijkerwijs door [eiser] te maken hotelkosten van € 100, per nacht, althans tot het aanbieden van tijdelijke passende woonruimte in de periode vanaf het moment dat [eiser] in vrijheid is gesteld tot het moment dat [eiser] de aangeboden woning daadwerkelijk zal kunnen betrekken;
E. voor iedere dag dat [eiser] na zijn vrijlating niet de beschikking heeft over een woning aan [eiser] een (immateriële) schadevergoeding toe te kennen ter hoogte van de standaardvergoeding van € 90, voor personen die onrechtmatig gedetineerd zijn;
F. veroordeling in de proceskosten.
2.3. [eiser] legt aan zijn meest subsidiaire vordering ten grondslag dat Viveste toerekenbaar is tekortgeschoten, althans jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. [eiser] stelt schade te hebben geleden die bestaat uit: de kosten van opslag van zijn inboedel, twee dagen hotelkosten, twee weken opvangkosten Leger des Heils, kosten inschrijving als woningzoekende, beschadiging van zijn inboedel, kwijtgeraakte inboedel en bemiddelingskosten. Voorts verlangt hij immateriële schadevergoeding voor het niet hebben kunnen beschikken over de door hem gehuurde woonruimte.
Voor hetgeen [eiser] aan zijn primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen ten grondslag legt wordt verwezen naar het tussenvonnis.
2.4. Ter comparitie hebben partijen afspraken gemaakt die erop neerkomen dat beide partijen zich zouden inspannen om vervangende woonruimte voor [eiser] te vinden. Partijen hebben de kantonrechter bericht dat dit niet is gelukt.
2.5. Viveste voert verweer tegen de vorderingen van [eiser]. Voor zover nodig voor de beslissing zal de kantonrechter daarop in het navolgende ingaan.
Het ontbreken van de wil bij [eiser] om de huur op te zeggen
2.6. Zoals reeds in het tussenvonnis is vermeld legt [eiser] aan zijn vordering het volgende ten grondslag.
Hij had nog geen 24 uur vóór de ondertekening aangifte gedaan van een door hem gepleegd strafbaar feit. Dit heeft voor hem geleid tot een enorme opschudding in zijn leven. Op het moment van ondertekening was hij niet in staat te overzien wat de nadelige gevolgen daarvan voor hem zouden zijn. Omdat [eiser] door de ondertekening definitief van zijn huurrecht afzag, had het op de weg van Viveste als professionele verhuurder gelegen om bij [eiser], dan wel bij diens (piket)advocaat, te verifiëren of de ondertekende verklaring overeenstemde met zijn wil.
Viveste heeft in dit verband aangevoerd dat [eiser] niet onder druk is gezet, dat hij tegenover de politieambtenaren een rustige indruk maakte, en dat hij zich, ook wat betreft zijn inboedel, bedreigd voelde. Volgens Viveste brengen de door [eiser] gestelde omstandigheden op zich nog niet mee dat zijn verklaringen niet met zijn wil overeenstemden.
[eiser] heeft hiertegen ingebracht dat hij tegen de reclasseringsmedewerker heeft verteld dat hij min of meer onder dwang zijn woning heeft moeten opzeggen en dat hij na zijn detentie niet meer over huisvesting beschikt. Voorts stelt hij dat hij door een hoge dosis medicatie min of meer verdoofd was. Ogenschijnlijk maakte hij mogelijk een rustige indruk, maar de agenten die hem de schriftelijke verklaringen ter ondertekening hebben aangeboden hadden daar niet op mogen afgaan.
2.7. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn wil geheel ontbroken heeft om de huur van zijn woning op te zeggen, ook niet als daarbij betrokken wordt hetgeen vermeld is in het op 15 juni 2006 door de Forensisch Psychiatrische Dienst Utrecht aan de rechter-commissaris in strafzaken uitgebrachte voorgeleidingconsult, waarin weliswaar is vermeld dat [eiser] enigszins labiel is, maar ook dat hij zijn verhaal gemakkelijk vertelt, en dat hij helder en coherent is. Dat [eiser] de nadelige gevolgen van de huuropzegging niet kon overzien duidt niet noodzakelijkerwijs op het (geheel) ontbreken van de wil, maar eerder op een gebrek in de wilsvorming. Ten slotte acht de kantonrechter van belang dat [eiser] wat betreft het ontbreken van zijn wil geen bewijsaanbod heeft gedaan, wat gezien het standpunt van Viveste wel op zijn weg had gelegen.
De vordering op de primaire grondslag zal derhalve worden afgewezen.
Vernietiging wegens misbruik van omstandigheden
2.8. Aan zijn subsidiaire vordering legt [eiser] ten grondslag dat de opzegging van de huurovereenkomst vernietigbaar is omdat deze tot stand is gekomen terwijl sprake was van een geestelijke stoornis, bedreiging, misbruik van omstandigheden dan wel dwaling.
2.9. De kantonrechter zal het gestelde misbruik van omstandigheden het eerst behandelen.
In dit verband zijn de volgende omstandigheden van belang. Viveste was er vanaf 12 juni 2006 om 18.45 uur mee bekend dat (de burgemeester van) de gemeente [x] in verband met een volgens hem/haar dreigende situatie initiatief had genomen om tot beëindiging van huurovereenkomst en ontruiming van de door [eiser] gehuurde woning te komen. Viveste heeft blijkens de door haar overgelegde schriftelijke verklaring van haar hoofd F.E.Z. Schoonenberg op 13 juni 2006 om 8.30 uur per fax de door [eiser] op 12 juni 2006 ondertekende verklaringen ontvangen. Hieruit heeft zij moeten opmaken dat [eiser] zijn beslissing tot ondertekening op uitermate korte termijn genomen heeft. Blijkens eerdergenoemde verklaring van Schoonenberg heeft Schoonenberg in zijn contacten met mevrouw Fix van de gemeente [x] meerdere malen gevraagd of [eiser] goed over deze ondertekening had nagedacht. Wat hierop de reactie van mevrouw Fix is geweest heeft Viveste niet gesteld en ook eerdergenoemde schriftelijke verklaring van Schoonenberg geeft hierover geen uitsluitsel. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat hierop geen duidelijk antwoord is gekomen. Genoemde verklaring vermeldt wel dat mevrouw Fix Schoonenberg vertelde dat er proces-verbaal opgemaakt zou worden door de politieambtenaren die bij de ondertekening door [eiser] aanwezig waren geweest, en dat dat voor hem, Schoonenberg, voldoende was. De kantonrechter constateert echter dat op het moment van ontruiming, 13 juni 2006, Viveste geen kennis heeft kunnen nemen van dit proces-verbaal, nu dit eerst later is opgemaakt, en wel op 26 juni 2006.
2.10. Vaststaat voorts dat Viveste omtrent de ondertekening van de verklaringen door [eiser] geen contact heeft gehad met diens advocaat, volgens Viveste omdat dat niet mogelijk was. Zij heeft dit standpunt echter niet nader onderbouwd, terwijl [eiser], door Viveste onbetwist, heeft gesteld dat zijn piketadvocaat hem op 12 juni 2006 in de middag, dus nog vóór de ondertekening, heeft bezocht. Via de politieambtenaren - eventueel na tussenkomst van de gemeente - had Viveste op eenvoudige wijze kunnen nagaan wie de piketadvocaat was, waarna zij contact met deze advocaat had kunnen opnemen om te verifiëren of [eiser] inderdaad wilde komen tot een definitieve huuropzegging en directe ontruiming, waarvan Viveste wist dat het initiatief daartoe afkomstig was van (de burgemeester van) de gemeente [x]. Dit had temeer op haar weg gelegen omdat Viveste op 12 en 13 juni 2006 er alleen kennis van droeg dat [eiser] zichzelf had aangegeven in verband met zedendelicten met minderjarigen, zonder dat zij echter de ernst daarvan kon beoordelen. Zij kon dus ook niet beoordelen of het toen al duidelijk was of [eiser] voor langere tijd gedetineerd zou blijven, of dat terugkeer van [eiser] in het gehuurde wellicht volstrekt irreëel was. Er was temeer aanleiding navraag bij [eiser] zelf, dan wel bij zijn advocaat, te doen, omdat [eiser] door de aan hem voorgelegde verklaringen te ondertekenen een ingrijpende en in beginsel onomkeerbare beslissing heeft genomen. Ook in het geval ervan zou moeten worden uitgegaan dat terugkeer op enig moment naar het gehuurde niet reëel was, dan nog heeft [eiser] door de verklaringen te ondertekenen tevens de mogelijkheid verspeeld in overleg met Viveste afspraken te maken om tot vervangende woonruimte te komen of om een andere oplossing te vinden, en zich daarmee in een nadeliger positie gebracht.
2.11. Viveste heeft er nog op gewezen dat zij in het belang van [eiser] gehandeld heeft, omdat deze had aangegeven te vrezen voor schade aan zijn inboedel door represaillemaatregelen. Dit kan Viveste niet baten. [eiser] mocht ervan uitgaan dat ter zake maatregelen zouden worden getroffen door de burgemeester/de gemeente, hetgeen overigens inderdaad is geschied, omdat de woning onder politiebewaking is geplaatst.
2.12. Ten slotte acht de kantonrechter van belang dat niet is komen vast te staan dat er in de gegeven omstandigheden onvoldoende tijd was om hetzij bij [eiser] zelf, hetzij bij diens advocaat, navraag te doen of hij inderdaad de huurovereenkomst wilde opzeggen en machtiging tot directe ontruiming had willen geven.
2.13. Op grond van voormelde feiten en omstandigheden had Viveste moeten begrijpen dat [eiser] door bijzondere omstandigheden tot het ondertekenen van de beide verklaringen was bewogen en had zij hem niet aan die verklaringen mogen houden. Aldus heeft Viveste naar het oordeel van de kantonrechter misbruik gemaakt van de omstandigheden waarin [eiser] verkeerde.
2.14. Viveste heeft er nog op gewezen dat [eiser] een eenzijdige rechtshandeling heeft verricht. Voor zover zij daarmee heeft willen betogen dat een eenzijdige rechtshandeling niet wegens een wilsgebrek kan worden vernietigd gaat de kantonrechter daaraan voorbij, omdat dat betoog rechtens onjuist is.
2.15. Viveste heeft nog aangevoerd dat zij niet bij de ondertekening van de opzegging betrokken is geweest. Ook dit kan haar niet baten, nu hiervoor reeds is geoordeeld dat zij misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden waarin [eiser] verkeerde door hem aan de door hem ondertekende verklaringen te houden.
2.16. Op grond van het voorgaande zal de vordering van [eiser] aldus worden toegewezen dat de opzegging van de huurovereenkomst, de machtiging aan Viveste om het gehuurde te ontruimen en de inboedel te laten opslaan, en de daarmee gepaard gaande kosten voor zijn rekening te nemen, vernietigd zullen worden.
2.17. [eiser] heeft geen vordering ingesteld om de woning weer aan hem ter beschikking te stellen, maar vordert onder meer betaling van diverse geldbedragen. Het is de kantonrechter niet duidelijk of partijen bedoeld hebben de kantonrechter te verzoeken aan de vernietiging geheel of gedeeltelijk haar werking te ontzeggen zoals bedoeld in art. 3:53, tweede lid, BW.
De kantonrechter zal partijen in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten en hun stellingen desgewenst aan te passen of aan te vullen. [eiser] zal zich hierover als eerste mogen uitlaten. Viveste zal daar op mogen reageren.
2.18. Indien [eiser] en/of Viveste de kantonrechter verzoekt aan de vernietiging geheel of gedeeltelijk haar werking te ontzeggen is de kantonrechter voorshands voornemens Viveste te verplichten aan [eiser] een uitkering in geld te doen voor zover geoordeeld moet worden dat Viveste door voornoemde ontzegging onbillijk wordt bevoordeeld.
2.19. Voorshands overweegt de kantonrechter dat daarbij onder meer, maar niet uitsluitend, de volgende factoren een rol kunnen spelen:
- de vraag of partijen voldoende moeite hebben gedaan te trachten [eiser] alsnog van vervangende huisvesting te voorzien, alsmede de kosten die [eiser] ter zake eventueel heeft gemaakt; en in dit verband voorts de vraag waarom [eiser] geen urgentieverklaring heeft aangevraagd, zoals hij ter comparitie heeft verklaard;
- de omstandigheid dat Viveste in haar standpunt, dat zij [eiser] aan de opzegging kon houden, heeft volhard, nadat zij uit de brief van de advocaat van [eiser] van 16 juni 2006 had vernomen dat deze zich op de vernietigbaarheid van de opzegging beriep, op welk moment - naar aangenomen moet worden - de woning nog niet aan een ander in gebruik was gegeven en de situatie dus nog omkeerbaar was;
- de door [eiser] in redelijkheid gemaakte kosten van tijdelijk onderdak;
- de omstandigheid dat [eiser] inmiddels andere huisvesting heeft, zij het dat deze (slechts) bestaat uit inwoning;
- de besparing door [eiser] van tijdens de detentie te betalen huur, in aanmerking genomen de (on)mogelijkheid van [eiser] de huurprijs tijdens zijn detentie door te betalen;
- door [eiser] eventueel geleden schade door beschadiging van zijn inboedel tijdens de opslag;
- de vraag of [eiser] indien hij de huur niet zou hebben opgezegd zijn woning daadwerkelijk zou hebben kunnen blijven bewonen, mede gelet op de omstandigheid dat te eniger tijd bekend zou kunnen zijn geworden dat hij voor een zedenmisdrijf met minderjarigen is veroordeeld.
2.20. Met betrekking tot de door [eiser] gevorderde geldbedragen wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
De vordering om vergelijkbare andere passende woonruimte aan te bieden
2.21. Viveste heeft tegen deze vordering gemotiveerd en onder verwijzing naar diverse producties aangevoerd dat zij aan de huisvestingsverordening van het Bestuur Regio Utrecht gebonden is, en dat zij op die grond niet zelf woningen kan toewijzen. Voorts wijst zij erop dat het verboden is zonder een door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [x] af te geven huisvestingsvergunning woonruimte in gebruik te nemen. Volgens Viveste zal zij derhalve niet aan een eventuele veroordeling op dit punt kunnen voldoen.
[eiser] heeft hiertegen slechts ingebracht (cvr sub 57) dat Viveste zich dat vooraf had moeten realiseren. Hiermee heeft [eiser] dit verweer van Viveste onvoldoende weersproken. Ook overigens is de kantonrechter niet gebleken dat het Viveste vrijstaat om buiten de geldende woonruimteverdelingsregels om een huurwoning aan [eiser] toe te wijzen. Deze vordering van [eiser] zal derhalve worden afgewezen.
3. Het geschil in voorwaardelijke reconventie
3.1. Voor het geval de rechtbank van oordeel mocht zijn dat de huurovereenkomst niet reeds rechtsgeldig geëindigd is, vordert Viveste:
I. ontbinding van de huurovereenkomst ter zake van de woning;
II. veroordeling in de proceskosten.
3.2. Viveste legt aan haar vordering ten grondslag dat [eiser] als huurder verplicht is in de woning daadwerkelijk zijn hoofdverblijf te hebben en zich als een goed huurder te gedragen.
Door zijn detentie zal hij gedurende enkele jaren niet in staat zijn aan zijn verplichtingen te voldoen.
Voorts is door het handelen van [eiser] onrust ontstaan in de woonomgeving van de woning. Indien [eiser] naar de woning zou terugkeren zal Viveste niet in staat zijn het rustig huurgenot te garanderen aan [eiser] en aan andere huurders.
3.3. [eiser] voert ten verwere aan dat hij niet in verzuim is, en voorts dat andere oplossingen denkbaar zijn, zoals woningruil.
3.4. Onder verwijzing naar hetgeen in conventie is overwogen houdt de kantonrechter iedere beslissing aan.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 23 april 2008 te 9.30 uur, waar [eiser] zich schriftelijk dient uit te laten omtrent hetgeen in ?2.17 is vermeld;
Viveste zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om daarop schriftelijk te reageren;
in conventie en in reconventie
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 april 2008.