Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 223524 / HA ZA 06-2880
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur: mr. W.P.J. Kroft,
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
procureur: mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiser] en Spaarbeleg genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 december 2007.
- de akte van Spaarbeleg;
- de antwoordakte van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. Bij het hiervoor onder 1.1. genoemde tussenvonnis van 19 december 2007 heeft de rechtbank Spaarbeleg in de gelegenheid gesteld om de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de algemene voorwaarden in het geding te brengen, eventueel met een korte toelichting op die productie, en vervolgens [eiser] in de gelegenheid gesteld om bij antwoordakte kort op de akte van Spaarbeleg te reageren.
De rechtbank heeft er daarbij nadrukkelijk op heeft gewezen dat partijen zich in hun akte hiertoe dienen te beperken en dat hen geen gelegenheid wordt geboden om nieuwe of aanvullende stellingen in te nemen. Partijen hebben zich echter niet aan deze instructie gehouden. De rechtbank slaat slechts acht op de door Spaarbeleg overgelegde producties, op hetgeen partijen hierover hebben opgemerkt en op hetgeen is opgemerkt over de wijze waarop de onderhavige SprintPlan-overeenkomsten zijn afgesloten. De rechtbank gaat voorbij aan hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd in de door hen genomen akten.
2.1. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Aegon BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald.
2.2. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJF 2005/60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJF 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal, waaronder de informatie in het zogenaamde ‘welkomstpakket’.
2.3. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 19 december 2007 reeds verwezen naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB 7971) en naar de overweging van het Gerechtshof dat het door Spaarbeleg aan de deelnemers toegezonden ‘welkomstpakket’ met informatie betreffende het Sprintplan pas door de deelnemer is ontvangen nadat de SprintPlan-overeenkomst reeds tot stand was gekomen.
De rechtbank volgt het Hof Amsterdam in zijn oordeel betreffende het moment van tot stand komen van de SprintPlan-overeenkomst. De inhoud van dat welkomstpakket zal daarom buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling van wat de deelnemer op het moment van het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het SprintPlan.
Dit betekent dat de deelnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst enkel beschikte over de informatie zoals die bleek uit mogelijk op voorhand verstrekte informatie over het SprintPlan en uit het voorgedrukte inschrijfformulier.
Hierna zal onder het kopje ‘De verdere beoordeling’ (onderdeel 5. van dit vonnis) allereerst worden vastgesteld over welke informatie [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de SprintPlan-overeenkomsten beschikte, teneinde te kunnen bepalen wat hij op het moment van aangaan van de overeenkomsten wist of kon weten over de aard en werking van het SprintPlan.
2.4. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) rechtspraak.nl, eveneens inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen.
3.1. [eiser] heeft twee SprintPlan-overeenkomsten afgesloten.
3.2. Het eerste SprintPlan, met nummer 074.13.20.886, had een looptijd van 1 september 2000 tot en met 31 augustus 2005.
Ter uitvoering van deze overeenkomst heeft [eiser] 60 maandtermijnen van EUR 68,07 (NLG 150,00) aan Spaarbeleg voldaan, derhalve in totaal een bedrag van EUR 4.084,20.
3.3. Het tweede SprintPlan, met nummer 074.06.69.206, had een looptijd van 1 december 2000 tot en met 30 november 2005.
Ter uitvoering van deze overeenkomst heeft [eiser] 60 maandtermijnen van EUR 45,38 (NLG 100,00) aan Spaarbeleg voldaan, derhalve in totaal een bedrag van EUR 2.722,80.
3.4. Na afloop van de overeenkomsten heeft [eiser] een eindafrekening van Spaarbeleg ontvangen, waaruit bleek dat hij niets uitgekeerd zou krijgen vanwege het negatieve rendement van de beide overeenkomsten.
4.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair
1. voor recht verklaart dat de onderhavige overeenkomsten onder nummer 074.13.20.886 en nummer 074.06.69.206 nietig zijn dan wel vernietigd zijn dan wel ontbonden zijn dan wel dat de rechtbank de overeenkomsten vernietigt dan wel ontbindt;
2. Spaarbeleg (de rechtbank leest Spaarbeleg, waar [eiser] spreekt over Aegon, nu de rechtbank deze benaming hanteert), tegen behoorlijk bewijs van kwijting, veroordeelt aan eiser het door hem voorafgaand en gedurende de duur van de overeenkomsten betaalde bedragen, voor zover deze betalingen zien op betaling van rente en/of aflossing en een kostenvergoeding ter zake de uitvoering van de onderhavige overeenkomsten, te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze door eiser aan Spaarbeleg betaalde bedragen, ingaande het tijdstip van betaling ervan alsmede te vermeerderen met de door eiser als gevolg van het aangaan en uitvoering van deze overeenkomsten geleden gevolgschade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
subsidiair
3. voor recht verklaart dat Spaarbeleg ten opzichte van eiser toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de onderhavige overeenkomst en dat Spaarbeleg deswege aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade jegens eiseres en dat Spaarbeleg deze schade aan eiseres volledig dient te vergoeden;
meer subsidiair
4. voor recht verklaart dat Spaarbeleg onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van eiseres en dat Spaarbeleg deswege aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade jegens eiseres en dat Spaarbeleg deze schade aan haar volledig dient te vergoeden;
subsidiair en meer subsidiair
5. voor recht verklaart dat deze schadevergoeding als volgt berekend moet worden:
a. terugbetaling van de totaal van de gedurende de looptijd van de overeenkomsten door eiser aan Spaarbeleg betaalde maandtermijnen;
b. vergoeding aan eiser van de wettelijke rente over het onder 5a. bedoelde bedrag, zulks vanaf de datum van betaling ervan;
c. betaling van de door eiser als gevolg van het aangaan en uitvoeren van de overeenkomst geleden gevolgschade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
in alle gevallen:
Spaarbeleg veroordeelt in de proceskosten.
4.2. [eiser] heeft -kort samengevat- aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de overeenkomst nietig dan wel vernietigbaar is op grond van handelen in strijd met de artikelen 9, 26, 28, 30 lid 3 sub c en 33 sub b onder 1 van de Wet Consumentenkrediet (Wck), dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling, dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van misbruik van omstandigheden, en dat Spaarbeleg haar zorgplicht ten opzichte van [eiser] heeft geschonden door na te laten voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst inlichtingen bij [eiser] in te winnen omtrent zijn financiële positie, beleggingservaring en beleggingsdoelstelling en door [eiser] onvoldoende te informeren over de risico’s van het product.
4.3. Spaarbeleg voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De verdere beoordeling
Beschikbare informatie ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten
5.1. Zoals hiervoor is overwogen, hebben de deelnemers aan het SprintPlan pas na het totstandkomen van de overeenkomsten de beschikking gekregen over de informatie in het zogenaamde ‘welkomstpakket’ en beschikten zij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst enkel over mogelijk op voorhand aan hen verstrekte informatie over het SprintPlan en uit het voorgedrukte inschrijfformulier.
5.2. Vastgesteld dient te worden over welke informatie [eiser] beschikte ten tijde van het aangaan van de SprintPlan-overeenkomsten.
[eiser] heeft, zoals reeds is overwogen in het tussenvonnis van 19 december 2007, betwist dat hij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten een brochure over het SprintPlan heeft ontvangen. In verband daarmee heeft de rechtbank Spaarbeleg in de gelegenheid gesteld om een afschift van de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de Algemene Voorwaarden in het geding te brengen.
Bij akte na tussenvonnis heeft Spaarbeleg onweersproken gesteld dat [eiser] de eerste SprintPlan-overeenkomst (met nummer 074.13.20.886) heeft afgesloten via een inschrijfformulier op internet en dat hij de tweede SprintPlan-overeenkomst (met nummer 074.06.69.206) heeft afgesloten middels een inschrijfformulier dat was afgedrukt op een paginagrote advertentie over het Sprintplan.
Van een inschrijfformulier met op de achterzijde daarvan een samenvatting van de Algemene Voorwaarden, was in het geval van [eiser] dus geen sprake.
Bij het aangaan van de eerste SprintPlan-overeenkomst (074.13.20.886) kon [eiser] echter wel op eenvoudige wijze van deze samenvatting kennis nemen, zo heeft Spaarbeleg gesteld, aangezien de samenvatting van de Algemene Voorwaarden op het inschrijfformulier op internet was opgenomen achter een duidelijk zichtbare link met de titel ‘Voor samenvatting, klik hier’. [eiser] had hiervan dus kennis kunnen en moeten nemen, aldus Spaarbeleg. Spaarbeleg heeft een afschrift van de samenvatting van de Algemene Voorwaarden in het geding gebracht.
[eiser] heeft het bestaan van deze link en de zichtbaarheid en herkenbaarheid daarvan niet betwist. Bovendien heeft [eiser] ook niet heeft gesteld dat hij geen kennis heeft genomen van de samenvatting van de Algemene Voorwaarden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [eiser], voordat hij de eerste SprintPlan-overeenkomst afsloot, gebruik heeft gemaakt van de link op het inschrijfformulier en kennis van heeft genomen van de samenvatting van de Algemene Voorwaarden.
Ook ten tijde van het afsluiten van de tweede SprintPlan-overeenkomst (074.06.69.206), die drie maanden na de eerste overeenkomst is afgesloten, droeg [eiser] dus kennis van de samenvatting van de Algemene Voorwaarden. Vastgesteld is immers dat hij daarvan in het kader van het afsluiten van de eerste overeenkomst kennis heeft genomen. Daarnaast kan worden vastgesteld dat [eiser] ten tijde van het afsluiten van de tweede SprintPlan-overeenkomst (nog afgezien van het welkomstpakket in het kader van de eerste overeenkomst) ook nog over andere informatie beschikte. Voor wat betreft die tweede overeenkomst, heeft Spaarbeleg immers bij de door haar genomen akte een afschrift overgelegd van een (paginagrote) advertentie waarop een inschrijfformulier is afgedrukt, welke advertentie ook informatie over de werking van het SprintPlan bevat. [eiser] heeft de inhoud van deze advertentie niet betwist, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat de advertentie waaruit het inschrijfformulier waarvan [eiser] gebruik heeft gemaakt afkomstig was, dezelfde inhoud had als de door Spaarbeleg overgelegde advertentie.
5.3. Aldus kan worden vastgesteld dat [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de eerste SprintPlan-overeenkomst beschikte over de samenvatting van de Algemene Voorwaarden en dat hij ten tijde van het afsluiten van de tweede overeenkomst daarnaast voorts beschikte over de informatie in de advertentie waaruit het (tweede) inschrijfformulier afkomstig was (hierna aan te duiden als: de advertentie).
Nietigheid wegens strijd met Wck
5.4. De rechtbank ziet in de uitspraak van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971), gezien het belang van de rechtseenheid, op dit punt aanleiding het Hof te volgen in haar oordeel dat de SprintPlan-overeenkomst geen krediettransactie is in de zin van artikel 1 aanhef en onder a Wck. Het Hof Arnhem heeft op 4 december 2007
(LJN BB9779) overeenkomstig geoordeeld. Nu de Wck niet van toepassing is, is reeds daarom geen sprake van nietigheid of vernietigbaarheid van de SprintPlan-overeenkomsten vanwege mogelijke strijdigheid met een of meer bepalingen van die wet. Daarom wordt de vordering van [eiser], voor zover gebaseerd op de stelling dat de SprintPlan-overeenkomsten nietig dan wel vernietigbaar zijn wegens strijd met de Wck, afgewezen.
Vernietiging op grond van dwaling
5.5. [eiser] heeft een beroep gedaan op dwaling met de stelling dat hij niet wist dat hij een lening was aangegaan en dat de maandelijkse betalingen die hij deed, rentebetalingen waren. Hij heeft voorts aangevoerd dat Spaarbeleg onvoldoende heeft gewezen op het risico dat de inleg verloren kon gaan. Daarnaast heeft hij gesteld dat gedurende de duur van de SprintPlan-overeenkomsten hoge koerswinsten gemaakt moeten worden om het break-evenpunt te bereiken, dat het risico op verlies bij beëindiging van de overeenkomsten eerder te verwachten is dan het behalen van winst en dat het te verwachten rendement van het Sprintplan zeer laag is. [eiser] stelt dat Spaarbeleg hiervoor had moeten waarschuwen.
5.6. Spaarbeleg heeft primair tot haar verweer aangevoerd dat de vordering tot vernietiging op grond van dwaling is verjaard en heeft daartoe verwezen naar de door haar als productie 14 bij antwoord overgelegde brief van [eiser] van juni 2003, waarin hij zich beroept op dwaling en aangeeft de overeenkomsten te willen vernietigen. Ingevolge artikel 3:52 aanhef sub c BW verjaart de vordering tot vernietiging van een overeenkomst op grond van dwaling drie jaar nadat de dwaling is ontdekt, in het onderhavige geval dus in juni 2006. De raadsman van [eiser] heeft weliswaar op 9 februari 2006 een brief gestuurd die kan worden opgevat als een schriftelijke aanmaning in de zin van artikel 3:317 lid 2 BW, maar nu de dagvaarding niet binnen het verstrijken van de in artikel 3:316 lid 1 BW genoemde termijn van zes maanden daarna is uitgebracht, is van een rechtsgeldige stuiting van de verjaring geen sprake, aldus Spaarbeleg.
Dit betoog van Spaarbeleg is op zichzelf genomen juist. Dat laat echter onverlet dat [eiser] primair -náást de vordering tot vernietiging van de overeenkomsten door de rechtbank (waarop het betoog van Spaarbeleg betrekking heeft)- een verklaring voor recht heeft gevorderd dat de overeenkomsten (buitengerechtelijk) rechtsgeldig vernietigd zijn.
Dat reeds in juni 2003, op het moment waarop Spaarbeleg de door haar zelf in het geding gebrachte brief van [eiser], waarin hij zich op dwaling beroept en aangeeft de overeenkomsten te willen vernietigen, heeft ontvangen, sprake was van verjaring kan niet worden aangenomen. De Sprintplan-overeenkomsten zijn immers pas in september en december 2000 afgesloten. Op dat moment waren derhalve nog niet eens drie jaren verstreken na het afsluiten van de overeenkomsten.
De rechtbank komt dus hoe dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep op dwaling en overweegt in dat verband het volgende.
5.7. Bij de beoordeling van het beroep op dwaling dient te worden uitgegaan van de informatie die [eiser] voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomsten heeft ontvangen, te weten, in het geval van de eerste SprintPlan-overeenkomst (074.13.20.886) de samenvatting van de Algemene Voorwaarden en in het geval van de tweede overeenkomst (074.06.69.206) voorts de informatie uit de advertentie.
5.8. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] bij oplettende bestudering van de samenvatting van de Algemene Voorwaarden had kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat hij maandelijks een bedrag aan rente zou betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van hem participaties zou kopen in het GarantieFonds. In de samenvatting van de Algemene Voorwaarden op de achterzijde van het inschrijfformulier staat immers met zoveel woorden vermeld dat het door de deelnemer betaalde maandbedrag rente is over de aankoopsom van de voor hem of haar gekochte (fracties van) participaties en dat de aankoopsom wordt gefinancierd door Spaarbeleg. Ook staat vermeld dat na afloop van een SprintPlan-contract een eindafrekening plaatsvindt en dat Spaarbeleg aan de deelnemer alsdan betaalt het bedrag dat na de einddatum wordt uitgekeerd op de alsdan voor de deelnemer gehouden (fracties van) participaties, verminderd met de voor het SprintPlan-contract geldende aankoopsom en verder verminderd met al hetgeen de deelnemer alsdan uit hoofde van het SprintPlan-contract aan Spaarbeleg verschuldigd mocht zijn. Tot slot is vermeld dat als het eindsaldo bij de eindafrekening negatief is, de deelnemer verplicht is tot bijbetaling van het negatieve saldo.
Ook in de advertentie, waarover [eiser] bij het afsluiten van de tweede SprintPlan-overeenkomst (voorts) beschikte, is vermeld dat Spaarbeleg direct een groot bedrag voorschiet en dat het maandbedrag een vergoeding (rente) is voor het bedrag dat Spaarbeleg voorschiet. Voorts wordt aangegeven dat het bedrag in het Aegon Garantiefonds wordt belegd en dat de deelnemer alleen risico loopt over de rentebetalingen. De looptijd is vijf jaar en nadien wordt de waarde van de belegging uitgekeerd, minus het door Spaarbeleg voorgeschoten bedrag. Tot slot is vermeld dat bij tussentijdse beëindiging de garantie op het voorgeschoten bedrag komt te vervallen. Daarnaast kon uit de in de advertentie opgenomen rekenvoorbeelden worden opgemaakt welk rendement bij de daar voorgestelde koersstijgingen zou worden behaald. Dat koersstijgingen ook lager zouden kunnen uitvallen en dat ook koersdalingen zouden kunnen optreden is inherent aan het feit dat bij het Sprintplan, zoals uit de beschikbare informatie blijkt, in aandelen werd belegd en wordt als algemeen bekend verondersteld.
Van [eiser] mocht worden verwacht dat hij dit informatiemateriaal heeft gelezen alvorens de SprintPlan-overeenkomsten aan te gaan. Als hij dan toch stelt te hebben gedwaald omtrent de inhoud van de overeenkomsten, dan moet deze dwaling naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen rekening blijven. Het beroep op dwaling wordt dan ook afgewezen.
Vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden
5.9. Om aan te kunnen nemen dat sprake is van misbruik van omstandigheden is onder andere vereist dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat [eiser] door de door hem gestelde onervarenheid tot het sluiten van de overeenkomst werd bewogen. Van een dergelijke kenbaarheid is de rechtbank evenwel niet gebleken. De overeenkomst is tot stand gekomen kennelijk zonder dat er enig inhoudelijk contact tussen partijen heeft plaatsgevonden. [eiser] heeft volstaan met het inzenden van een inschrijfformulier en Spaarbeleg met het toezenden van het welkomstpakket. Nu niet gesteld kan worden dat alleen onervaren consumenten zullen worden bewogen tot het afsluiten van een SprintPlan op de wijze zoals in dit geval is geschied, kan niet worden geconcludeerd dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat zijn onervarenheid [eiser] bewoog tot het inzenden van het inschrijfformulier en dat dit Spaarbeleg van het sluiten van de overeenkomst had behoren te weerhouden. Het beroep op misbruik van omstandigheden faalt derhalve.
5.10. De slotsom van hetgeen hiervoor is overwogen is dat de primaire vordering onder 1. zal worden afgewezen voor zover daarbij gevorderd is om voor recht te verklaren dat de overeenkomst nietig dan wel vernietigd is, en eveneens voor wat betreft de vordering om de overeenkomst alsnog te vernietigen.
Ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming door schending van de zorgplicht
5.11. Deze rechtbank heeft in haar vonnis van 18 oktober 2006, LJN AZ0660, geoordeeld dat zij schending van de zorgplicht door Spaarbeleg niet langer zal kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming, doch enkel als een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft dit oordeel nadien in diverse andere vonnissen met betrekking tot het SprintPlan herhaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen.
5.12. Nu geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van Spaarbeleg, zal de primaire vordering onder 1. ook worden afgewezen voor zover daarbij gevorderd is om voor recht te verklaren dat de overeenkomst ontbonden is dan wel om de overeenkomst alsnog te ontbinden.
Onrechtmatig handelen wegens schending zorgplicht
5.13. [eiser] heeft gesteld dat Spaarbeleg heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht door haar niet volledig te informeren over de aard en de omvang van de risico’s (meer in het bijzonder het risico dat hij na ommekomst van de overeenkomst zijn volledige inleg kwijt zou zijn) die hij met de overeenkomst aanging. Daarnaast stelt hij dat Spaarbeleg in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door na te laten om te informeren naar de inkomens- en vermogenspositie van [eiser] en naar zijn beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen. Mitsdien is Spaarbeleg op grond van onrechtmatige daad verplicht de door [eiser] dientengevolge geleden schade te vergoeden, aldus [eiser].
5.14. De rechtbank heeft reeds in diverse uitspraken (onder meer 22 december 2004, NJF 2005/60; 4 januari 2006, NJF 2006/152; 24 januari 2007, LJN AZ7231) geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer, en tevens dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer.
De combinatie van elementen van een geldlening en elementen van een belegging, die in de SprintPlan-overeenkomst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, maken dat de rechtbank in tegenstelling tot het Hof Amsterdam (15 november 2007, LJN BB7971) van oordeel blijft dat de zorgplicht zich niet slechts uitstrekt tot de inkomens- en vermogenspositie van een deelnemer, maar tevens tot diens beleggingsdoelstelling en -ervaring.
5.15. Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden. Zoals reeds in eerdere vonnissen is geoordeeld, diende de potentiële deelnemer enkele denkstappen te maken om de risico’s van het SprintPlan geheel te kunnen doorgronden. Spaarbeleg heeft niet bij [eiser] geverifieerd of hij al die denkstappen had gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en om te beoordelen of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van [eiser]. Hetgeen Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.16. De rechtbank overweegt terzijde dat zij, anders dan Spaarbeleg, uit het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 november 2007(LJN BB7971) niet opmaakt dat het ‘welkomstpakket’ met informatie betreffende het SprintPlan wél zou moeten worden meegenomen bij de beantwoording van de vraag of Spaarbeleg de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. Bij die beoordeling komt het immers, zoals het Gerechthof ook in haar (voornoemde) arrest overweegt, aan op de vraag welke informatie Spaarbeleg heeft verstrekt en ingewonnen vóór het aangaan van de overeenkomst.
5.17. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eiser] gestelde schade ontbreekt. [eiser] heeft ter comparitie aangevoerd dat hij de SprintPlan overeenkomsten heeft afgesloten met het doel om na ommekomst daarvan zijn schulden af te betalen. Hij heeft tevens verklaard dat hij nooit aan het SprintPlan begonnen zou zijn als hem duidelijk was geweest dat er aan het SprintPlan risico’s verbonden waren. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] met deze verklaring voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het SprintPlan niet zou hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan.
Het feit dat [eiser] ook een WereldPlan-overeenkomst heeft afgesloten, zoals Spaarbeleg in dit kader heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Nu [eiser] het WereldPlan slechts drie weken voor de eerste SprintPlan-overeenkomst heeft afgesloten, kan hem op basis daarvan geen beleggingservaring worden toegedicht. Overigens staat tussen partijen vast dat de deelname van [eiser] aan het WereldPlan uiteindelijk niet is doorgegaan. De stelling van Spaarbeleg dat de terugtrekking van [eiser] zou zijn gelegen in een risicoafweging zijnerzijds wordt gepasseerd. Spaarbeleg heeft die stelling niet gemotiveerd, ook niet nadat [eiser] die stelling heeft betwist en op zijn beurt heeft gesteld dat de reden van zijn terugtrekking was gelegen in het feit dat hij de inleg voor het WereldPlan (die in één keer moest worden voldaan) niet kon opbrengen. Specifieke beleggingskennis of –ervaring aan de zijde van [eiser] kan dan ook niet worden aangenomen.
5.18. Door Spaarbeleg is gesteld dat [eiser] alle verschuldigde maandtermijnen aan Spaarbeleg heeft betaald (conclusie van antwoord, 8.49). [eiser] heeft gesteld dat Spaarbeleg hem aan het eind van de looptijd van de overeenkomsten een eindafrekening heeft gezonden, waaruit bleek dat hij geen uitkering zou ontvangen. Hieruit volgt dat [eiser] het totaal van de maandelijks door hem betaalde bedragen is kwijtgeraakt, derhalve EUR 6.807,00 (EUR 4.084,20 + EUR 2.722,80).
5.19. De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen (waaronder 24 januari 2007, LJN AZ7231) steeds verworpen. De rechtbank gaat ook nu aan die stelling voorbij.
In de recente arresten van het Hof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722), 16 augustus 2007 (LJN BB1855) en 15 november 2007 (LJN BB7971), ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. De verplichting waarin Spaarbeleg is tekortgeschoten, strekt ertoe te voorkomen dat een belegger lichtvaardig of met ontoereikend inzicht een beleggingsovereenkomst sluit. De informatieverstrekking ten aanzien van het verloren kunnen gaan van de rente was, zoals reeds is geoordeeld, onvolledig. De schending van de zorgplicht door het onvoldoende wijzen op dit risico en de onzekere financiële last van de overeenkomst vanwege de onzekere opbrengst bij de verkoop van de aandelen maken naar het oordeel van de rechtbank dat de rente in beginsel wél dient te worden beschouwd als schade ontstaan vanwege de schending van de zorgplicht. Voldoende aannemelijk is immers dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen en de betaalde rente dus niet verloren was gegaan, indien de verplichtingen uit hoofde van de zorgplicht zouden zijn nagekomen. Dat de rentelast van tevoren bij [eiser] bekend kon zijn (zie rechtsoverweging 5.8.) maakt dit niet anders.
Bovendien overweegt hetzelfde Hof in zijn arrest van 24 mei 2007 (LJN BA5684) dat betaalde rente wel als schade ten gevolge van het schenden van de zorgplicht van een aanbieder van effectenleaseovereenkomsten kan worden aangemerkt.
5.20. In het petitum van de dagvaarding wordt weliswaar gesproken over door [eiser] betaalde bedragen ‘voor zover die zien op rente en/of aflossing’ (primair onder 2.), maar niet gesteld of gebleken is dat [eiser] naast de maandelijkse rentebetalingen ook andere betalingen heeft verricht. Voorts staat vast dat [eiser] geen restschuld heeft opgelopen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [eiser] niet meer dan het hiervoor genoemde bedrag van EUR 6.807,00 aan Spaarbeleg heeft betaald.
5.21. [eiser] heeft voorts aanspraak gemaakt op vergoeding van gevolgschade, maar heeft op dit punt geen enkele toelichting of onderbouwing gegeven. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
d) genoten fiscaal voordeel
5.22. Spaarbeleg heeft gesteld dat het fiscaal voordeel dat [eiser] (mogelijk) heeft genoten over de rente die vóór 1 januari 2001 is betaald, te weten EUR 317,66, met de schade moet worden verrekend.
[eiser] heeft niet betwist dat hij (mogelijk) fiscaal voordeel heeft genoten over dit bedrag. Hij heeft erkend dat hij fiscale jaaroverzichten van Spaarbeleg heeft ontvangen. [eiser] heeft gesteld dat hij al zijn financiële gegevens heeft overhandigd aan de afdeling personeelszaken van zijn werk, die zijn belastingaangifte heeft verzorgd.
Op basis daarvan gaat de rechtbank er van uit dat zich bij die financiële gegevens ook de door Spaarbeleg verstrekte fiscale jaaroverzichten bevonden en dat daarmee door de afdeling personeelszaken rekening is gehouden bij het invullen van de belastingaangifte.
Dat betekent dat moet worden aangenomen dat [eiser] over een bedrag van EUR 317,66 fiscaal voordeel heeft genoten. Nu partijen niets hebben gesteld over de hoogte of berekeningswijze van het genoten fiscaal voordeel, stelt de rechtbank dit op 42% van EUR 317,66, derhalve EUR 133,56. Dit bedrag zal worden afgetrokken van de door [eiser] geleden schade van EUR 6.807,00.
5.23. Aldus moet worden vastgesteld dat [eiser] (niet meer dan) EUR 6.673,44 aan (in beginsel) voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden.
5.24. In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd (onder meer 18 oktober 2006, LJN AZ0660; 29 november 2006, LJN AZ3654). De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren.
5.25. De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn of haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige - die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten - beleggers aantrekt die zich van de risico’s van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden.
5.26. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Concreet betekent dit dat in beginsel 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg blijft. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is.
5.27. Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals:
- de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen;
- de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst;
- de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer;
- de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer;
- de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen;
- de rol van een eventuele tussenpersoon.
Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen.
5.28. Ten aanzien van [eiser] zijn de volgende omstandigheden van belang. Hij is geboren op 7 september 1960 en was ten tijde van het sluiten van de SprintPlan-overeenkomsten dus (bijna) 40 jaar oud. Hij heeft een LTS- en een LEAO-opleiding genoten. Ten tijde van het afsluiten van de overeenkomsten was hij werkzaam als Operator Groot Verpakkingen bij Friesland Foods Butter Lochem. Zijn totale bruto jaarinkomen bedroeg in het jaar 2000 fl. 58.134,00. [eiser] heeft een belastingaanslag overgelegd ten bewijze hiervan. Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten alleenstaand was. Zijn vaste lasten bestonden uit een bedrag van ongeveer fl. 700,00 aan huur en daarnaast uit de gebruikelijke bedragen voor gas, elektra en water en voor zijn ziektekosten- en autoverzekering. [eiser] heeft gesteld dat hij ten tijde van het afsluiten van de SprintPlan-overeenkomsten een schuld van fl. 65.000,00 bij DSB Bank had, maar daarvan heeft hij geen bewijsstukken overgelegd. [eiser] heeft voorts verklaard dat hij destijds een bedrag van fl. 600,00 aan spaargeld had.
5.29. Het opleidingsniveau van [eiser] is als vrij laag aan te merken. Gezien zijn leeftijd en werkervaring moet hij echter worden geacht de nodige levenservaring te hebben opgedaan. Het inkomen van [eiser] is te beschouwen als modaal. Hij hoefde hiervan echter alleen zichzelf te onderhouden.
Met de gestelde schuld bij DSB Bank houdt de rechtbank geen rekening bij de weging van de persoonlijke omstandigheden van [eiser], nu het is gebleven bij een niet onderbouwde, niet te controleren stelling.
Alles overziend ziet de rechtbank geen aanleiding om hetzij in het voordeel, hetzij in het nadeel van [eiser] af te wijken van bovengenoemd uitgangspunt dat 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg komt, derhalve EUR 4.003,80 (60% van EUR 6.673,44) .
5.30. De vordering van [eiser] is niet volledig duidelijk, nu bij de aanduiding van de verschillende onderdelen van de vordering een ondergeschikte en een nevengeschikte nummering/aanduiding door elkaar zijn gebruikt en nu sommige onderdelen van de vordering gekoppeld lijken aan een enkele grondslag. De rechtbank begrijpt de vordering echter in redelijkheid aldus dat [eiser] heeft bedoeld om ook voor de onderhavige situatie -waarin het beroep op onrechtmatig handelen van Spaarbeleg is gehonoreerd en hetgeen [eiser] overigens aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd is verworpen- heeft bedoeld te vorderen dat de rechtbank Spaarbeleg tot schadevergoeding zal veroordelen (en niet slechts een verklaring voor recht zal geven betreffende de wijze waarop de schadevergoeding dient te worden berekend). De rechtbank zal Spaarbeleg derhalve veroordelen om het bedrag van EUR 4.003,80 aan [eiser] te voldoen.
5.31. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over steeds 60% van de maandelijks door [eiser] uit hoofde van de overeenkomsten aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betalingen tot de dag van volledige betaling.
5.32. Spaarbeleg zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 84,87
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 248,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.100,87
De door [eiser] genomen akte is bij de berekening van de proceskosten buiten beschouwing gelaten, nu daarin (vrijwel) niets is opgenomen over hetgeen waarover [eiser] zich mocht uitlaten. Dat [eiser] zich in strijd met de instructie in het tussenvonnis wel heeft uitgelaten over andere onderwerpen, komt voor zijn eigen rekening.
6.1. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 4.003,80 (vierduizenddrie euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over 60% van de maandelijks door [eiser] uit hoofde van de overeenkomst maandelijks aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling, tot de dag van volledige betaling,
6.2. veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.100,87,
6.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2008.
w.g. de griffier w.g. de rechter