ECLI:NL:RBUTR:2008:BC8316

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
217173/ HA ZA 06-1949
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Ch.E. Bethlem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg nadere overeenkomst in civiele procedure tussen bouwbedrijf en opdrachtgever

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Utrecht, gaat het om een geschil tussen een bouwbedrijf, eiser, en een opdrachtgever, gedaagde, over een onbetaald bedrag na een verbouwing. Eiser heeft in augustus 2005 een begroting uitgebracht voor werkzaamheden aan het woonhuis van gedaagde en heeft een rekening gestuurd voor de geleverde diensten. Gedaagde heeft een deel van de rekening voldaan, maar een bedrag van € 16.189,24 bleef onbetaald. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft gedaagde het bedrag van € 11.320,00 niet betaald.

Eiser heeft in een verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank gedaagde zou veroordelen tot betaling van een totaalbedrag van € 18.883,76, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het verstekvonnis wees de vorderingen van eiser gedeeltelijk toe, maar gedaagde heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis, met het verzoek om vernietiging van het verstekvonnis en afwijzing van de vorderingen van eiser.

De rechtbank heeft het verzet ontvankelijk verklaard en beoordeeld of de overeenkomst van augustus 2005 onder bepaalde voorwaarden is gemaakt, zoals door gedaagde gesteld. De rechtbank oordeelt dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de overeenkomst onder opschortende voorwaarden is aangegaan. De rechtbank concludeert dat gedaagde gehouden is om de overeenkomst na te komen en bekrachtigt het verstekvonnis. Gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, die aan de zijde van eiser zijn begroot op € 904,00. Het vonnis is uitgesproken door mr. Ch.E. Bethlem op 26 maart 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 217173 / HA ZA 06-1949
Vonnis in verzet van 26 maart 2008
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiser],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
gedaagde in het verzet,
procureur mr. E.H. de Jonge-Wiemans,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
eiser in het verzet,
procureur mr. D.C. van den Heuvel.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- tussenvonnis van 23 augustus 2006 waarin een comparitie van partijen is bepaald
- proces-verbaal van de op 2 november 2006 gehouden comparitie, waarbij een verwijzing naar mediation heeft plaatsgevonden
- proces-verbaal van de op 11 juli 2007 gehouden voortzetting van comparitie nadat was gebleken dat partijen door mediation niet tot een oplossing van hun geschil waren gekomen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De rechter, ten overstaan van wie de comparities zijn gehouden, heeft dit vonnis om organisatorische redenen niet kunnen wijzen.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft een bouwbedrijf. In het kader van een verbouwing van het woonhuis van [gedaagde] heeft [eiser] een begroting uitgebracht.
2.2. [eiser] heeft van haar werkzaamheden een urenoverzicht bijgehouden en op basis daarvan een rekening aan [gedaagde] gezonden. Door [gedaagde] is een gedeelte van de rekening betaald. Het resterende bedrag van € 16.189,24 is onbetaald gebleven.
2.3. Op 23 augustus 2005 hebben twee vertegenwoordigers van een door [eiser] ingeschakeld incassobureau [gedaagde] bezocht. In een brief van gelijke datum van het incassobureau aan [gedaagde] is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
"U gaat dinsdag 30 augustus € 6000,00 en de openstaande BTW over het factuurbedrag
Van € 28000,00 betalen dit is een bedrag van € 5320,00 . (…)
Totaal door u te betalen € 11320,00"
2.4. Ondanks diverse aanmaningen heeft [gedaagde] het bedrag van € 11.320,00 onbetaald gelaten.
3. Het geschil
3.1. [eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 18.883,76, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 16.189,24 vanaf 27 januari 2006 tot aan de dag van volledige voldoening, alsmede de kosten van de procedure.
3.2. Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] gedeeltelijk toegewezen, namelijk voor een bedrag van € 12.490,13 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het nog niet betaalde deel van het bedrag van € 11.320,00 vanaf 27 januari 2006 tot de dag van volledige voldoening, en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 943,32.
3.3. [gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen alsmede dat zij in de kosten van het verzet wordt veroordeeld.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag nakoming van de in augustus 2005 gemaakte nadere overeenkomst inzake de betalingsverplichtingen van [gedaagde]. Uit de stukken blijkt dat [gedaagde] als zodanig het bestaan van deze afspraak niet ontkent. Tijdens de comparitie heeft hij dit met zoveel woorden bevestigd. [gedaagde] stelt zich echter tevens op het standpunt dat hij deze betalingsafspraak heeft gemaakt onder een aantal voorwaarden. Nu, zo begrijpt de rechtbank, volgens [gedaagde] deze opschortende voorwaarden niet zijn vervuld is de werking van de verbintenis niet aangevangen en is hij niet gehouden tot nakoming van de in augustus overeengekomen betalingsverplichting. [eiser] stelt dat [gedaagde] pas na het maken van de afspraak in augustus 2005 met nadere eisen is gekomen, waarmee hij niet akkoord is gegaan.
4.3. De rechtbank zal thans beoordelen of de overeenkomst van augustus 2005 onder de door [gedaagde] gestelde voorwaarden is gemaakt. Dit betekent dat al hetgeen partijen naar voren hebben gebracht over de wijze waarop de oorspronkelijke afspraken zijn gemaakt en wat daarvan wel of niet is uitgevoerd buiten beschouwing kan worden gelaten.
4.4. [gedaagde] beroept zich op de rechtsgevolgen van de opschortende voorwaarden van de overeenkomst van augustus 2005. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] in onvoldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat hij in augustus 2005 de overeenkomst onder de door hem gestelde voorwaarden is aangegaan. Weliswaar geeft [gedaagde] in zijn brief van 1 september 2005 gericht aan het incassobureau aan, dat hij de afspraak van augustus 2005 heeft gemaakt onder bepaalde voorbehouden, maar de inhoud van die voorwaarden wordt door hem hoofdzakelijk in algemene bewoordingen beschreven. Hij wijst er daarbij op dat "alle nog onafgemaakte arbeid naar behoren [moet] zijn afgerond, inclusief bijstorten en aanbrengen van reeds gekochte graniettegels van de keukenvloer". Een opgave van wat [gedaagde] verstaat onder "alle nog onafgemaakte arbeid" ontbreekt en is ook niet te kennen uit bijvoorbeeld eerdere correspondentie tussen [gedaagde] aan [eiser] Dit terwijl wel uit het dossier kenbaar is dat niet altijd duidelijk is welke werkzaamheden door [eiser] werden uitgevoerd en welke werkzaamheden door [gedaagde] zelf werden gedaan.
4.5. Vervolgens schrijft [gedaagde] in zijn brief van 6 februari 2006 aan de advocaat van eiser dat hij het bedrag van het door hem reeds voldane deel van de rekening niet € 22.000,00 maar € 23.000,00 bedraagt. Onbetwist staat tussen partijen vast dat van dit bedrag € 18.000,00 door [gedaagde] contant is betaald. Het overige deel is door [gedaagde] betaald door middel van levering van een auto aan [eiser] met een waarde van € 4.000,00. Het verschil is volgens [gedaagde] erin gelegen dat [eiser] binnen een week de keukenvloer zou bijstorten, de granieten vloertegels zou leggen en de binnenmuur zou egaliseren, hetgeen een tegenwaarde van € 1.000,00 zou hebben. Nu dit niet is gebeurd heeft dus feitelijk een betaling van € 23.000,00 plaatsgevonden, aldus [gedaagde].
4.6. De rechtbank constateert dat in zijn brief van 6 februari 2006 [gedaagde] verwijst naar door hem gestelde voorwaarden die kennelijk betrekking hebben op de betaling die heeft plaatsgevonden voordat partijen de nadere overeenkomst van augustus 2005 hebben gemaakt. Het dossier biedt ook ten aanzien van deze voorwaarden geen verdere aanknopingspunten. De rechtbank constateert verder dat de voorwaarden die [gedaagde] stelt te zijn overeengekomen in augustus 2005 voor een deel dezelfde zijn die hij in zijn brief van 6 februari 2006 heeft vermeld als verbonden aan de door hem reeds vóór augustus 2005 gedane betaling. Het komt de rechtbank niet aannemelijk voor dat [gedaagde] zich er in deze situatie niet van zou hebben verzekerd om direct zeer expliciet te maken onder welke voorwaarden hij in augustus 2005 akkoord is gegaan met een betalingsverplichting. Immers, het zou volgens zijn eigen opgave ook nog eens gaan om deels al eerder door [eiser] niet nagekomen afspraken. Een nadere toelichting hieromtrent ontbreekt.
4.7. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de brief van 1 september 2005 onvoldoende concreet, zo ontbreekt bijvoorbeeld ook een expliciete mededeling dat [gedaagde] zich niet gehouden acht aan de afspraak van augustus 2005, om tot de conclusie te kunnen komen dat de inhoud van de nadere overeenkomst van augustus 2005 anders was dan door [eiser] gesteld. Ook overigens biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten waaruit zou kunnen blijken dat de overeenkomst van 2005 onder de door [gedaagde] gestelde opschortende voorwaarden is aangegaan.
4.8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gesteld heeft om hem toe te laten tot het leveren van tegenbewijs ten aanzien van de inhoud van de overeenkomst van augustus 2005. Dit betekent dat [gedaagde] gehouden is, zo ook reeds in het verstekvonnis is beslist, om de overeenkomst van 23 augustus 2005 na te komen.
4.9. Nu tijdens de verdere procedure niet van de onjuistheid is gebleken van de omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de toegepaste matiging ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal ook die beslissing in stand blijven.
4.10. Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden bekrachtigd.
4.11. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzetprocedure worden verwezen. De kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 904,00 (2 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 904,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bekrachtigt het door deze rechtbank op 10 mei 2006 onder zaaknummer / rolnummer 211396 / HA ZA 06-1046 gewezen verstekvonnis,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 904,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch.E. Bethlem en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2008.
w.g. griffier w.g. rechter