RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/711536-07
Datum uitspraak: 28 maart 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Utrecht, HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Raadsman: mr. R.D.A. van Boom.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 maart 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 september 2007 in Utrecht met een vuurwapen op het slachtoffer, [naam slachtoffer], heeft geschoten, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
Uit het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen volgt, dat de politie na een melding op 4 september 2007 ter plaatse kwam op de Franz Leharsingel te Utrecht en daar het slachtoffer levenloos op de rijbaan heeft aangetroffen met een grote plas bloed rondom zijn hoofd. Het slachtoffer toonde geen teken van leven meer.
Uit het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat in totaal 11 schotverwondingen in het lichaam van het slachtoffer werden aangetroffen. Er was een doorschot aan het hoofd, een inschot in het gelaat, drie doorschoten aan de buik en rug en een doorschot aan het rechterbovenbeen. De arts-patholoog concludeert dat de letsels, gezien de uitgebreide bloeduitstortingen, bij leven waren ontstaan. Het doorschot aan het hoofd ging gepaard met onder andere verbrijzeling van de beide grote hersenhelften waarmee het intreden van de dood zonder meer wordt verklaard door weefselschade en functieverlies van de hersenen in combinatie met bloedverlies. De overige doorschoten en het inschot hebben, gezien hun bijdrage aan het bloedverlies, een bijdrage geleverd aan het overlijden.
Verdachte heeft, nadat hij zichzelf bij de politie had aangegeven, bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij met een pistool meerdere keren op het slachtoffer heeft geschoten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het slachtoffer, de buurman van zijn vriendin, in de tuin zat toen hij, verdachte, die middag thuis kwam. Het slachtoffer liep met een soort slagwapen naar hem toe. Verdachte heeft zijn pistool uit zijn broekzak gehaald en dat ter plekke doorgeladen. Het slachtoffer is zijn woning in gevlucht en heeft de deur achter zich dicht gedaan. Vervolgens heeft verdachte door de deur geschoten. Hij is het huis binnengegaan en heeft binnen nog een keer geschoten. Het slachtoffer is door de voordeur naar buiten gevlucht en verdachte is achter hem aangerend. Hij heeft het slachtoffer op 20 tot 25 meter afstand door de straten gevolgd en daarbij enkele schoten gelost in diens richting.
Uit diverse getuigenverklaringen, waaronder de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , volgt dat verdachte schietend achter het slachtoffer aanrende en dat, toen het slachtoffer op de grond viel, verdachte naar het slachtoffer toeliep, zijn arm strekte in de richting van het slachtoffer en nog een aantal keren van dichtbij gericht op het slachtoffer schoot.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem ten laste gelegde feit. De rechtbank is daarbij van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade en na kalm beraad en rustig overleg het slachtoffer van het leven heeft beroofd.
De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er in de ochtend van 4 september 2007 rond 10.30 uur op straat een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en het slachtoffer. Er was een woordenwisseling en het slachtoffer heeft verdachte tegen zijn hoofd geslagen. Na deze confrontatie is verdachte in zijn auto weggereden. Verdachte heeft toen besloten een pistool te halen en daarmee in de loop van de dag naar de bewuste plek terug te keren. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de bedoeling had het pistool te gaan gebruiken. Als het slachtoffer hem weer zou aanvallen, zou hij op hem gaan schieten. Toen verdachte later die dag tegen 14.00 uur bij de woning terug kwam, zag hij het slachtoffer met een slagwapen staan. Verdachte heeft toen zijn pistool gepakt en is achter het slachtoffer aangegaan, waarbij hij meerdere malen op het slachtoffer heeft geschoten.
De rechtbank is van oordeel dat het tijdsverloop tussen het ophalen van het pistool en het met dat pistool schieten op het slachtoffer van een dermate lange duur is geweest dat verdachte meerdere momenten van kalm beraad en van bedaard nadenken heeft gehad. De rechtbank betrekt daarbij ook dat het slachtoffer, nadat verdachte het pistool tevoorschijn had gehaald, zijn woning was ingevlucht en de deur achter zich dicht had getrokken. Ook op dat moment had verdachte zich kunnen bedenken en zijn pistool kunnen wegstoppen, hetgeen hij niet heeft gedaan.
De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat sprake is geweest van noodweer dan wel noodweer-exces, nu bij verdachte door een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding een hevige gemoedsbeweging is ontstaan, welke hevige gemoedsbeweging in de opinie van de psycholoog de hele middag heeft geduurd, tot na de schietpartij, aldus de raadsman. De raadsman heeft daarbij aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat de relatie tussen verdachte en het slachtoffer al jaren op gespannen voet stond, dat verdachte keer op keer werd getergd door het slachtoffer, dat ook de vriendin en de kinderen van verdachte werden lastiggevallen door het slachtoffer en dat er eerdere incidenten waren geweest tussen hen beiden.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer in de ochtend zat verdachte in zijn auto en heeft het slachtoffer verdachte door het geopende raam tegen zijn hoofd geslagen. De rechtbank is van oordeel dat in deze situatie sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Na deze confrontatie is verdachte in zijn auto weggereden. Door van het slachtoffer weg te rijden heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank onttrokken aan de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en werd daarmee de noodweersituatie beëindigd.
Vervolgens is verdachte een pistool gaan halen. Verdachte heeft verklaard dat hij dit pistool ging halen om daarmee op het slachtoffer te kunnen schieten als het slachtoffer hem weer zou aanvallen. In de middag is verdachte met het pistool op zak teruggekeerd naar de woning. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer met een slagwapen in de achtertuin zag staan, waardoor hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer. Verdachte heeft zijn pistool gepakt, doorgeladen en is schietend met zijn pistool achter het slachtoffer aangegaan.
De psycholoog heeft ter terechtzitting desgevraagd aangegeven dat de explosieve reactie van verdachte is veroorzaakt door de in de loop van de tijd opgebouwde exterieure druk die door het slachtoffer is veroorzaakt. Verdachte had de jarenlange krenkingen door het slachtoffer opgekropt en was de confrontatie steeds uit de weg gegaan, omdat hij een conflict wilde vermijden. Verdachte is door de confrontatie in de ochtend in een toestand geraakt, waardoor hij handelde zoals hij heeft gedaan. Dat verdachte tussen beide confrontaties in naar een vriend is gegaan en daar niet anders was dan anders, zoals uit het dossier blijkt, is volgens de psycholoog aan te merken als instrumenteel handelen. Zijn handelen was gericht op beheersing, hij was bang om de controle te verliezen.
De rechtbank overweegt dat de psycholoog met het voornoemde geen juridisch oordeel geeft over het al dan niet bestaan van een noodweer(exces)situatie. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting was verdachte volledig bij machte om zijn pistool te gaan halen met de bedoeling om dit wapen daadwerkelijk te gebruiken. Verdachte heeft immers verklaard dat hij het pistool ging halen om daarmee op het slachtoffer te kunnen schieten als het slachtoffer hem weer zou aanvallen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de rapportage en de verklaring ter terechtzitting van de psycholoog níet, dat verdachte geen enkele controle had over zijn handelen toen hij zijn wapen met genoemde bedoeling ging halen. De conclusie van de psycholoog ten aanzien van het instrumenteel handelen door verdachte ziet volgens diens toelichting ter terechtzitting niet op het daadwerkelijk schieten met het pistool, maar veeleer op het voorkomen van het verliezen van de controle op zijn handelen. Verdachte had het pistool meegenomen om zich zekerder te voelen tegenover het slachtoffer.
De rechtbank komt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting tot het oordeel dat verdachte na de confrontatie in de ochtend niet in een toestand is geraakt, waardoor hij geen enkele controle meer had over zijn handelen in de zin van noodweer-exces.
Wanneer verdachte en het slachtoffer elkaar in de middag weer treffen, ziet verdachte naar eigen zeggen het slachtoffer met een slagwapen in diens tuin staan. De rechtbank is van oordeel dat, als op dit moment al sprake zou zijn geweest van een bedreigende situatie, hier zich geen situatie van noodweer dan wel noodweer-exces heeft voorgedaan. Immers, blijkens het verhandelde ter terechtzitting is het slachtoffer bij het zien van het pistool van verdachte zijn woning ingegaan en heeft hij daarbij de deur achter zich dichtgetrokken. Door zo te handelen heeft het slachtoffer zich van verdachte afgewend, waarmee de voor verdachte bedreigende situatie werd beëindigd.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat sprake is geweest van psychische overmacht.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer van de raadsman, nu naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet van een zodanige jarenlange en structurele terging van verdachte door het slachtoffer is gebleken dat dit omstandigheden oplevert die een beroep op psychische overmacht rechtvaardigen.
Voor zover de raadsman een beroep heeft gedaan op overige straf- dan wel schuld¬uitsluitingsgronden overweegt de rechtbank dat deze onvoldoende door de raadsman zijn onderbouwd.
Er zijn overigens geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde dan wel de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat het feit strafbaar is en de verdachte strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft terwijl hij achter het vluchtende slachtoffer aanrende met een pistool op het slachtoffer geschoten. Het slachtoffer is uiteindelijk op de grond gevallen. Verdachte is naar het slachtoffer toegelopen en heeft van dichtbij nogmaals gericht meerdere schoten op het slachtoffer afgevuurd. Verdachte heeft net zolang doorgeschoten, totdat zijn pistool leeg was. In totaal heeft het slachtoffer één inschotwond en vijf doorschotwonden opgelopen. Tengevolge van het opgelopen letsel is het slachtoffer ter plekke overleden.
Verdachte is op klaarlichte dag schietend achter het slachtoffer aangegaan, eerst door de woning van het slachtoffer en vervolgens door de wijk, op een tijdstip dat de scholen uitgingen en ouders met hun kinderen thuiskwamen. Verdachte heeft zich er totaal geen rekenschap van gegeven dat hij omstanders had kunnen raken. Het handelen van verdachte heeft sterke gevoelens van angst en onveiligheid bij de buurtbewoners veroorzaakt en voor enkelen van hen traumatische gevolgen opgeleverd.
Zoals blijkt uit de slachtofferverklaring en de verklaring van de zus van het slachtoffer ter terechtzitting heeft het handelen van verdachte ingrijpende en dramatische veranderingen aangericht in het leven van het gezin en de familie van het slachtoffer.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 september 2007, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, echter niet recent;
- een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 11 januari 2008 van
drs. F.C.P. Zuidhof, inhoudende als beschouwing dat bij verdachte diagnostisch sprake is van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met antisociale en narcistische trekken. Verdachte is sterk geneigd conflictsituaties te vermijden dan wel te negeren en de daarbij behorende spanningen dan wel agressie op te kroppen. Wat het ten laste gelegde feit betreft overweegt de psycholoog dat de opgekropte affecten uiteindelijk hebben geleid tot een ineenstorten van de krampachtige controle, hetgeen geleid heeft tot een explosieve reactie.
De psycholoog komt tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit - indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat hij verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Omdat de door verdachte ondervonden langdurige exterieure druk veroorzaakt door het slachtoffer feitelijk op zich staat, schat de psycholoog de kans op recidive van soortgelijke delicten in als niet verhoogd;
- een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 23 januari 2008 van
drs. H.A. Gerritsen, inhoudende als beschouwing dat bij verdachte diagnostisch sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. De psychiater komt tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit - indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De psychiater heeft aangegeven op basis van de resultaten van zijn onderzoek geen uitspraak te kunnen doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid en evenmin over het recidiverisico.
De rechtbank acht zich op grond van de gedragsdeskundige rapportages voldoende voorgelicht over de psyche van verdachte. De psychiater en de psycholoog komen tot verschillende adviezen, echter naar het oordeel van de rechtbank komen de beschouwingen van de deskundigen ten aanzien van de aanwezige problematiek bij verdachte grotendeels overeen. De psycholoog heeft hieromtrent een toelichting ter terechtzitting gegeven. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat tot een eindvonnis in deze strafzaak kan worden gekomen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige Zuidhof voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit (moord) wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De rechtbank legt aan verdachte een lagere straf op dan de door officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie niet uitgaat van de volledige toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Met betrekking tot het in beslag genomen slagwapen overweegt de rechtbank dat deze deel moet blijven uitmaken van het dossier.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 (TWAALF) JAAR.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Het in beslag genomen slagwapen blijft deel uitmaken van het dossier.
Dit vonnis is gewezen door mrs E.C. Ruinaard, S.C. Hagedoorn en J.D.E. Brouwer-Poederbach, bijgestaan door mr. K.F. van Dam als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2008.