Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 244286 / KG ZA 08-167
Vonnis in kort geding van 26 maart 2008
[EISER],
wonende te ,
eiser,
procureur mr. R.F. Ruers,
de stichting
SCHOLENSTICHTING ST.MICHAËL,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
procureur mr. J.M. van Noort,
advocaat mr. M.R. Lauxtermann te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [Eiser] en de Scholenstichting genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 26 februari 2008;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van [Eiser];
- de pleitnota van Scholenstichting.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [Eiser], geboren op 8 december 1977, heeft in de periode van 1984 tot 1990 gedurende zes jaar het lager onderwijs in de klassen 1 tot en met 6 gevolgd aan de basisschool aan de Kerklaan te De Bilt (hierna: het schoolgebouw). Deze school behoorde destijds toe aan de Katholieke Oudervereniging van de Basisschool St. Michaël. De Scholenstichting is de rechtsopvolgster van deze Oudervereniging.
2.2. Vanaf 1993 was [Eiser] werkzaam bij verschillende werkgevers, waar hij met name de functie van monteur elektrotechniek heeft uitgeoefend.
2.3. Op 23 oktober 2003 is door dr. Zoetmuller, verbonden aan het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis te Amsterdam, bij [Eiser] de diagnose maligne mesothelioom, zijnde een asbestziekte in de vorm van buikvlieskanker, vastgesteld. Deze diagnose is bevestigd door het Nederlands Mesothelioom Panel.
2.4. Van de ziekte mesothelioom is slechts één oorzaak bekend, te weten blootstelling aan asbest.
2.5. [Eiser] heeft vanaf oktober 2003 zijn werkzaamheden niet meer kunnen uitoefenen.
2.6. In december 2003 heeft [Eiser] zich gewend tot het Instituut Asbestslachtoffers in Den Haag en aldaar een aanvraag ingediend ter verkrijging van een voorschot krachtens de regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers. De sociale verzekeringsbank heeft aan [Eiser] als voorschot een bedrag uitgekeerd van EUR 16.476,00.
2.7. Bij brief van 9 november 2007 heeft [Eiser] de Scholenstichting aansprakelijk gesteld voor de bij hem geconstateerde asbestziekte en een vergoeding van zijn immateriële en materiële schade gevorderd.
3.1. [Eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Scholenstichting te veroordelen om aan [Eiser], bij wijze van voorschot op zijn schadevergoeding, binnen acht dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, te betalen een bedrag van EUR 50.000,00, met veroordeling van de Scholenstichting in de kosten van dit geding.
3.2. De Scholenstichting voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
4.2. [Eiser] stelt zich op het standpunt dat de Scholenstichting onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem in de periode van 1984 tot en met 1990 bloot te stellen aan asbest, afkomstig uit het asbesthoudend plaatmateriaal in het schoolgebouw. Volgens [Eiser] had de Scholenstichting de ouders van de kinderen dan wel de kinderen zelf behoren te waarschuwen voor het gevaar verbonden aan het gebruik van asbesthoudend materiaal. Daarnaast had de Scholenstichting volgens [Eiser] veiligheidsmaatregelen moeten nemen om de kinderen en de overige gebruikers van de school te beschermen tegen het gevaar van blootstelling aan asbest.
4.3. Over de aanwezigheid van asbesthoudende materialen in het schoolgebouw gedurende de lagere schooltijd van [Eiser] is het volgende gebleken. Aanvankelijk heeft [Eiser] gesteld dat het asbesthoudend plaatmateriaal in de school aanwezig was in de systeemplafonds op de begane grond en de eerste verdieping, maar deze stelling is ter zitting teruggenomen. De stelling dat bij de bouw van de kleuterschool in 1986 asbesthoudende pical-platen zouden zijn gebruikt is eveneens door [Eiser] teruggenomen. Het is aannemelijk dat asbesthoudende plaatmaterialen in het schoolgebouw zijn aangebracht bij de verbouwing in 1978. Een constructie van stalen liggers en kolommen is tijdens deze verbouwing op de begane grond en de eerste verdieping van het gebouw aangebracht. Deze stalen liggers en kolommen zijn met asbesthoudend brandwerend materiaal bekleed. Het geheel is afgetimmerd met multiplex. De stalen kolommen bevinden zich onder meer in ruimten waar [Eiser] les heeft gehad.
4.4. Voor aansprakelijkheid van de Scholenstichting is in elk geval vereist dat er een feitelijk causaal verband is tussen de aanwezigheid van de asbesthoudende plaatmaterialen en de ziekte van [Eiser]. De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende.
4.5. Ter zitting heeft [Eiser] zich voor het eerst op het standpunt gesteld dat de aftimmering is beschadigd en dat van volledige afscherming van het asbesthoudend brandwerend materiaal dus geen sprake was. [Eiser] stelt daartoe dat op het multiplex regelmatig versieringen werden opgehangen, elektrische leidingen werden aangebracht en elektrische leidingen in het plaatmateriaal werden verwerkt. Voorts stelt [Eiser] dat aan de stalen liggers schuifwanden waren aangebracht. Ter zitting heeft [Eiser] betoogd dat gezien het gewicht van de schuifpanelen en de daarbij behorende (onbekiste) bevestigingen aan de stalen balken, er geen stofvrije afsluiting en afdichting kon bestaan tussen de schuifpanelen en de daarboven aanwezige asbestplaten. Volgens [Eiser] werd er bij het openen en sluiten van de schuifwanden zoveel kracht uitgeoefend op de constructie en de daarboven aanwezige asbestplaten dat er asbeststof is vrijgekomen met als gevolg dat er asbestvezels de lokalen konden doordringen.
4.6. De stellingen van [Eiser] zijn door de Scholenstichting gemotiveerd betwist. De Scholenstichting voert aan dat het asbesthoudend plaatmateriaal volledig met multiplex was afgeschermd. Het asbesthoudend plaatmateriaal was niet beschadigd, ook niet als gevolg van het aanbrengen van elektrische leidingen of versieringen, en er zijn geen asbestdeeltjes in het schoolgebouw gekomen en achtergebleven, aldus de Scholenstichting. Voorts bestrijdt de Scholenstichting dat [Eiser] is blootgesteld aan asbestvezels. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de Scholenstichting had het op de weg van [Eiser] gelegen om zijn stellingen te onderbouwen, bijvoorbeeld met een rapport van een deskundige, hetgeen hij heeft nagelaten. [Eiser] heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht om aannemelijk te achten dat [Eiser] in een bodemprocedure zal kunnen bewijzen dat zijn ziekte het gevolg is van blootstelling aan de aanwezige asbest in het schoolgebouw. Daarmee is het vereiste feitelijke causaal verband niet aannemelijk geworden. Reeds daarom wordt de vordering van [Eiser] afgewezen.
4.7. Gezien deze uitkomst kunnen de stellingen van partijen over de vraag of er sprake is van onrechtmatig handelen aan de zijde van de Scholenstichting in het midden blijven.
4.8. [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Scholenstichting worden begroot op:
- vast recht EUR 254,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.070,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [Eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Scholenstichting tot op heden begroot op EUR 1.070,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.AE. Uniken Venema en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2008.?