RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/500623-06
Datum uitspraak: 18 januari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres]. [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 januari 2008.
Aan de verdachte is -na een door de officier van justitie gevorderde en door de rechtbank toegestane wijziging tenlastelegging- ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 september 2006 te Utrecht als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een (vierwielig) motorrijtuig, daarmede rijdende
over de weg, de Nucleonenweg en/of Atoomweg, althans een weg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden immers is/heeft verdachte roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
vanaf genoemde Nucleonenweg de kruising of splitsing van die weg met de als
voorrangsweg aangeduide Atoomweg, (naar links afslaand) opgereden
en/of (daarbij) de bocht naar links (te) krap genomen, althans afgesneden en/of niet
voldoende ruim genomen, en/of (daarbij/vervolgens) geen voorrang verleend aan een zich aldaar (op genoemde Atoomweg) bevindende bestuurster van een fiets
en/of (daarbij/vervolgens) op- of aangereden, althans aangegleden tegen de
(bestuurster van) die fiets,
waardoor die fietster (genaamd [aangever]) zwaar lichamelijk letsel of
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
hij op of omstreeks 06 september 2006 te Utrecht als bestuurder van een
voertuig (vierwielig motorrijtuig -auto-), daarmede rijdende op de weg, de
Nucleonenweg en/of Atoomweg, althans een weg,
de kruising of splitsing van deze weg met de als voorrangsweg aangeduide
Atoomweg (naar links afslaand) is opgereden en/of (daarbij) de bocht naar links (te) krap heeft genomen, althans heeft afgesneden en/of niet voldoende ruim heeft genomen,
en/of (daarbij/vervolgens) geen voorrang heeft verleend aan een zich aldaar (op genoemde Atoomweg) bevindende bestuurster van een fiets en/of (daarbij/vervolgens) is op- of aangereden, althans aangegleden tegen de (bestuurster van) die fiets,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
Aan verdachte wordt, zoals hierboven omschreven, een aantal verkeersgedragingen verweten ten gevolge waarvan zijn motorrijtuig (een vrachtauto) in botsing kwam met een fietster.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Vast staat dat op 6 september 2006 een aanrijding heeft plaatsgevonden op de Atoomweg te Utrecht tussen de door verdachte bestuurde vrachtauto en de op voornoemde weg stilstaande fietster [aangever].
Het slachtoffer heeft hierbij lichamelijk letsel opgelopen. Uit de medische verklaring blijkt dat [aangever] tengevolge van deze aanrijding onder meer letsel aan haar rechterknie heeft opgelopen. Uit een verklaring van het slachtoffer [aangever] blijkt dat zij in elk geval tot aan 28 mei 2007 veel last van beide knieën heeft ondervonden.
De vraag is of verdachte een ernstige verkeersfout kan worden verweten. De kern van het verwijt is dat verdachte vanaf de Nucleonenweg linksafslaand de Atoomweg is opgereden en daarbij de bocht te krap heeft genomen, althans afgesneden en/of niet voldoende ruim genomen. Verdachte heeft de op de tussenbaan van de Atoomweg staande fietster [aangever] geen voorrang verleend en heeft haar vervolgens aangereden.
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 4 januari 2008 het volgende –zakelijk weergegeven- verklaard:
“Ik heb op 6 december 2006 als bestuurder van een vrachtauto gereden op de Nucleonenweg te Utrecht. Ik ben voor het fietspad gestopt bij het kruispunt met de Atoomweg. Ik heb gezien dat een fietster van links over het fietspad aan kwam rijden. Daarna heb ik op het overige verkeer gelet. Ik zag een mogelijkheid om de Atoomweg op te rijden. Ik dacht dat de fietster op dat moment voor mij langs was gereden. Ik dacht dat zij de Nucleonenweg was overgestoken en op het fietspad verder was gefietst. Toen ik de Atoomweg overstak en voor mij keek, stond zij opeens voor mij op de Atoomweg. Ze heeft midden op de weg gestaan. Ik heb haar daar niet zien staan. Mijn raamstijl blokkeerde vermoedelijk het zicht op haar en ik kon haar daardoor niet zien. Om goed in te kunnen voegen, heb ik de bocht niet heel ruim genomen.”
Verdachte heeft echter tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij helemaal was vergeten dat deze vrouw daar nog fietste. Verder heeft verdachte daar verklaard dat hij heeft opgetrokken en zijn voertuig naar links heeft gestuurd. Hij zag plotseling de vrouw met de fiets voor zijn auto. Hij raakte deze vrouw direct en voelde dat zijn auto vervolgens ergens overheen reed.
De verklaring van getuige [getuige] sluit hier bij aan. Getuige heeft verklaard dat hij op 6 september 2006 op de Atoomweg reed. Hij zag een fietster de tegemoetkomende rijbaan oversteken en op de verbrede middenas van de weg stil staan. Hij zag dat er een vrachtauto op de kruising met de Nucleonenweg stond. De vrachtauto stond volgens getuige even stil en trok vervolgens op. De vrachtauto stak de rijbaan van het voor getuige tegemoetkomende verkeer over en reed tegen de fietster aan. Getuige zag aan de bewegingen van het voertuig dat deze over iets heen reed. Hij zag dat dit de fietster was.
De officier van justitie is van mening dat verdachte twee grote verkeersfouten heeft gemaakt. Verdachte heeft de bocht te krap genomen en hij is de fietster, die hij heeft zien aan komen rijden, vergeten. Volgens de officier van justitie had verdachte het moeten zien als zij voor hem langs was gereden.
De rechtbank is het volgende van oordeel. Verdachte heeft gezien dat de fietster over het fietspad aan kwam rijden. Op het moment dat hij de weg overstak, had hij zich er van moeten vergewissen waar de fietster zich op dat moment bevond. De mogelijke belemmering van het zicht door de raamstijl van de vrachtauto of dat verdachte dacht dat de fietster hem zou zijn gepasseerd, doet hieraan niets af. Een fietser die aan het verkeer deelneemt, is bijzonder kwetsbaar. Verdachte, die in een vrachtauto reed, had extra alert moeten zijn op de positie van de fietster. Nu hij dat niet is geweest, heeft er een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte heeft zich aanmerkelijk onoplettend gedragen.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet uit de in het proces-dossier aanwezige stukken is gebleken dat het ongeval tot zwaar lichamelijk letsel bij [aangever] heeft geleid. De rechtbank acht wel zodanig letsel aanwezig dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 06 september 2006 te Utrecht als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een (vierwielig) motorrijtuig, daarmede rijdende
over de weg, de Nucleonenweg en/of Atoomweg, althans een weg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden immers is/heeft verdachte roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
vanaf genoemde Nucleonenweg de kruising of splitsing van die weg met de als
voorrangsweg aangeduide Atoomweg, (naar links afslaand) opgereden
en/of (daarbij) de bocht naar links (te) krap genomen, althans afgesneden en/of niet
voldoende ruim genomen, en/of (daarbij/vervolgens) geen voorrang verleend aan een zich aldaar (op genoemde Atoomweg) bevindende bestuurster van een fiets
en/of (daarbij/vervolgens) op- of aangereden, althans aangegleden tegen de
(bestuurster van) die fiets,
waardoor die fietster (genaamd [aangever]) zwaar lichamelijk letsel of
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 december 2007, waaruit blijkt dat de verdachte een keer is veroordeeld voor overtreding van artikel 21 aanhef onder a Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een werkstraf van 150 uren;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
In het licht van het voorgaande oordeelt de rechtbank als volgt.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is aanmerkelijk onoplettend met zijn vrachtauto de Atoomweg op gereden waardoor hij een fietster heeft aangereden. Door zich daarbij niet te vergewissen waar de reeds eerder opgemerkte fietster zich op dat moment bevond, heeft verdachte haar pas opgemerkt op het moment dat een aanrijding niet meer te vermijden was. Verdachte is met zijn vrachtauto over de fietster heen gereden waardoor zij gedurende lange tijd vooral last van haar knieën heeft gehad. Verdachte had extra alert moeten zijn op de positie van de fietster nu het een bijzonder kwetsbare verkeersdeelneemster betrof en hij zelf in een vrachtauto reed. Verdachte is echter niet extra alert geweest. Hij heeft zelfs helemaal niet gekeken waar de fietster zich op dat moment bevond en is gewoon gaan rijden. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid als na te melden passend en geboden.
De rechtbank heeft hierbij mede rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte voor de uitoefening van zijn werkzaamheden over zijn rijbewijs dient te beschikken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straffen, die lager zijn dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, nu de rechtbank het letsel als minder zwaar heeft gekwalificeerd dan de officier van justitie. Het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt, is daardoor minder ernstig hetgeen een lagere straf rechtvaardigt.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van een GELDBOETE van € 600,- (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen.
Veroordeelt de verdachte voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door mrs G.A. Bos, P. Bender en P.K. van Riemsdijk, bijgestaan door M.C. Grotenhuis als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 januari 2008.