Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 221958 / HA ZA 06-2649
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.M. van Noort,
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. M.I. Tonk.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 november 2006;
- de conclusie van antwoord van 3 januari 2007;
- de conclusie van repliek van 28 februari 2007;
- de conclusie van dupliek van 11 april 2007;
- op verzoek van partijen is de zaak vervolgens op de parkeerrol geplaatst;
- op 17 oktober 2007 hebben partijen eenstemming verzocht de zaak weer op rol te plaatsen voor voortprocederen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Tussen [eiser] en [gedaagde] is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen naar aanleiding waarvan [eiser] sinds februari 2004 juridisch advies en ondersteuning heeft verleend ten behoeve van [gedaagde].
2.2. Op 30 augustus 2004 is aan [gedaagde] door de Raad voor Rechtsbijstand een voorwaardelijke toevoeging verleend met betrekking tot een geschil waarin [eiser] [gedaagde] bijstond.
2.3. [eiser] heeft [gedaagde] op 6 juli 2005 verzocht om hem informatie te doen toekomen die nodig is voor het omzetten van de voorlopige toevoeging in een definitieve toevoeging en [eiser] heeft daarbij meegedeeld dat hij, bij het ontbreken van een definitieve toevoeging, de juridische werkzaamheden die hij voor [gedaagde] heeft verricht niet kan declareren bij de Raad voor Rechtsbijstand en dat [gedaagde] de factuur in dat geval zelf zal moeten voldoen. [eiser] heeft het voornoemde verzoek meerdere malen schriftelijk herhaald.
2.4. [eiser] heeft [gedaagde] op 1 juni 2006 - bij het uitblijven van toezending van de benodigde informatie - een factuur gezonden ten bedrage van € 7.583,22.
2.5. Door de Raad voor Rechtsbijstand is aan [eiser] vervolgens twee keer de mogelijkheid geboden om de - voor omzetting van de voorwaardelijke toevoeging in een definitieve toevoeging - benodigde informatie alsnog toe te zenden en [gedaagde] is door [eiser] verzocht om alsnog gehoor te geven aan het verzoek hem de stukken te sturen.
2.6. Aangezien [gedaagde] niet binnen de geboden termijn, te weten uiterlijk voor 14 juli 2006, tot toezending van de benodigde informatie is overgegaan, heeft [eiser] [gedaagde] op 17 augustus 2006 gesommeerd om binnen 14 dagen tot betaling van de voornoemde factuur over te gaan. [gedaagde] is niet tot betaling van de voornoemde factuur overgegaan.
2.7. Op 19 september 2006 is het verzoek tot wijziging van de voorwaardelijke toevoeging in een definitieve toevoeging afgewezen door de Raad voor Rechtsbijstand wegens het niet toezenden van de benodigde informatie.
2.8. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het voornoemde verzoek tot omzetting van de voorwaardelijke toevoeging (hierna: het bezwaar). Het bezwaar is uiteindelijk hangende deze procedure ongegrond verklaard.
3.1. [eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van
€ 7.583,22, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd dat [gedaagde], nu aan hem geen toevoeging is verleend, betaling verschuldigd is van de declaratie die [eiser] hem heeft toegezonden voor de in opdracht van [gedaagde] verrichte werkzaamheden.
4.2. [gedaagde] heeft de hoogte van de declaratie betwist en aangevoerd dat de begrotingsprocedure voor de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten (hierna: RvT) gevolgd dient te worden. [gedaagde] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat [eiser] prematuur tot dagvaarden over is gegaan.
4.3. [eiser] heeft in reactie op het voornoemde verweer van [gedaagde] dat de begrotingsprocedure zoals bedoeld in de artikelen 32 tot en met 40 van de Wet Tarieven Burgerlijke Zaken (hierna: WTBZ) dient te worden gevolgd, aangevoerd dat [gedaagde] invordering poogt te frustreren door de schijn op te werpen dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren. [eiser] stelt ook dat de WTBZ in deze zaak niet van toepassing is omdat de reden voor het niet betalen van de factuur geen verband houdt met de hoogte daarvan.
4.4. De voornoemde begrotingsprocedure dient te worden gevolgd in het geval van een geschil dat uitsluitend betrekking heeft op de omvang van een declaratie van de advocaat. Ten aanzien van een dergelijk geschil wordt gebruikmaking van de bijzondere deskundigheid van de RvT wenselijk geacht. De rechtbank is in een dergelijk geval niet bevoegd om van het geschil kennis te nemen indien niet eerst de begrotingsprocedure is gevolgd. Het enkele innemen van het standpunt dat de hoogte van een declaratie wordt betwist kan volgens de rechtbank echter niet zonder nadere onderbouwing leiden tot de conclusie dat sprake is van een geschil zoals bedoeld in de genoemde artikelen van de WTBZ.
4.5. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [gedaagde] in de conclusie van antwoord aangevoerd dat onvoldoende is gespecificeerd welke werkzaamheden [eiser] heeft verricht en dat het met name ontbreekt aan informatie omtrent het aantal uren dat is besteed aan de voorbereiding van zittingen. In reactie op dit standpunt heeft [eiser] vervolgens verwezen naar het gespecificeerde declaratieoverzicht dat al als productie 1 bij de dagvaarding in het geding is gebracht. Uit dit overzicht blijkt duidelijk op welke momenten door [eiser] juridische werkzaamheden in opdracht van [gedaagde] zijn verricht, wat de aard van deze werkzaamheden is geweest en hoeveel tijd daaraan is besteed. Het overzicht vermeldt bovendien een aantal keer specifiek dat de activiteit de voorbereiding van een zitting betrof. Vervolgens heeft [gedaagde] nagelaten zijn verweer nader te onderbouwen. Hij is zelfs in het geheel niet meer op het voorgaande ingegaan. Dat er sprake is van een geschil omtrent de omvang van de declaratie zoals bedoeld in art. 32 tot en met 40 van de WTBZ, kan dan ook niet worden aangenomen.
4.6. De stelling van [gedaagde] dat hij meermalen aan [eiser] kenbaar heeft gemaakt dat hij de hoogte van de declaratie betwist en dat hij [eiser] eerder heeft verzocht de declaratie te doen begroten door de RvT, maakt dit niet anders, aangezien het op de weg van [gedaagde] had gelegen om deze stelling, na de uitdrukkelijke betwisting daarvan door [eiser], te onderbouwen, hetgeen [gedaagde] heeft nagelaten.
4.7. Hetgeen door [gedaagde] is aangevoerd biedt, gelet op het voorgaande, geen aanleiding voor de rechtbank om zich onbevoegd te verklaren.
4.8. [gedaagde] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat [eiser] voortijdig tot dagvaarden over is gegaan, omdat ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding nog een bezwaarschriftprocedure aanhangig was bij de Raad voor Rechtsbijstand tegen de afwijzing van de omzetting van de voorlopige toevoeging in een definitieve toevoeging. Volgens [eiser] is van prematuur dagvaarden geen sprake omdat [gedaagde] voldoende in de gelegenheid is gesteld om de factuur te voldoen en omdat [eiser] niet op de hoogte is gesteld van het bezwaar.
4.9. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat hij voortijdig gedagvaard is, maar nagelaten om aan te geven welke gevolgen dit heeft gehad en waar het verweer juridisch toe strekt. Nu ook niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] in zijn belangen is geschaad doordat hij in rechte is betrokken voordat door de Raad voor Rechtsbijstand een beslissing was genomen op het voornoemde bezwaar, wordt dit verweer verworpen.
4.10. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij, in het geval geen definitieve toevoeging zou worden verleend, gehouden zou zijn [eiser] te betalen voor de werkzaamheden die [eiser] in opdracht van [gedaagde] heeft verricht. [gedaagde] heeft weliswaar verweer gevoerd tegen de hoogte van de declaratie, maar dit verweer is, zoals hierboven in 4.5 reeds is overwogen, onvoldoende onderbouwd en kan derhalve niet tot afwijzing van de vordering leiden. Blijkens de in het geding gebrachte correspondentie en sommatie is [gedaagde] in verzuim. [gedaagde] is gelet op het voorgaande gehouden om de declaratie ten bedrage van € 7.583,22 aan [eiser] te voldoen. De vordering zal worden toegewezen.
4.11. [eiser] heeft over het gevorderde bedrag wettelijke rente gevorderd vanaf de datum der opeisbaarheid. Hiertegen is door [gedaagde] geen verweer gevoerd. Aangezien [eiser] niet heeft geconcretiseerd wat de datum der opeisbaarheid is, zal de vordering tot betaling van wettelijke rente over een bedrag van € 7.583,22 worden toegewezen vanaf de datum der dagvaarding, te weten 2 november 2006.
4.12. [eiser] heeft voorts gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II - worden afgewezen. [eiser] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.13. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 74,06
- vast recht 296,00
- salaris procureur 768,00 (2,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.138,06
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.583,22 (zevenduizendvijfhonderddrieëntachtig euro en tweeëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 november 2006 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.138,06,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Willems en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2008.?