ECLI:NL:RBUTR:2008:BC6648

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 07-1712
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. R. in 't Veld
  • mr. J.J.A.G. van der Bruggen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor afschot van grauwe ganzen op grond van de Flora- en faunawet

In deze zaak heeft de Stichting De Faunabescherming beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, waarbij ontheffing is verleend voor het afschot van grauwe ganzen. De ontheffing is verleend op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet (Ffw) en betreft het doden van ganzen en het omgaan met hun eieren. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de populatiegrauwe ganzen in de provincie Utrecht onderzocht, waarbij is vastgesteld dat de populatie in de afgelopen jaren is toegenomen en dat dit leidt tot aanzienlijke schade aan landbouwgewassen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat de ontheffing in strijd is met de wet en dat populatiebeheer door afschot niet effectief is, zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeert dat de verweerder voldoende heeft aangetoond dat de ontheffing noodzakelijk is voor het voorkomen van schade aan gewassen en dat de gekozen methoden voor populatiebeheer gerechtvaardigd zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de ontheffing bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/1712
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2008
inzake
Stichting De Faunabescherming,
gevestigd te Amstelveen,
eiseres,
tegen
het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 juni 2007 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 13 maart 2007 ongegrond heeft verklaard. Bij dit laatste besluit heeft verweerder aan de Stichting Faunabeheereenheid Utrecht te Veenendaal (hierna: de Faunabeheereenheid) op grond van artikel 68, eerste lid, van de Flora- en faunawet (Ffw) voor de periode van 1 april 2007 tot 9 maart 2009 onder voorschriften ontheffing verleend van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 18 en 72, vijfde lid, van de Ffw. Het betreft het doden met een geweer van quota grauwe ganzen (Anser anser) voor de perioden van 1 april tot 1 oktober en het zoeken, schudden, rapen en met plantaardige olie insmeren of doorprikken van eieren van de grauwe gans gedurende het gehele jaar.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 25 januari 2008, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde mr. A.P. de Jong, secretaris van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen drs. J.L.I. Roskamp en R. Beenen, beiden werkzaam bij de provincie Utrecht. Namens de Faunabeheereenheid zijn verschenen mr. O.W. Wagenaar, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam en J. Nuissl, adjunctsecretaris van de Faunabeheereenheid.
Overwegingen
2.1 Op 8 januari 2007 heeft de Faunabeheereenheid voor de Wildbeheereenheden Amstelland, Gooi- en Vechtstreek, Vecht- en Veenstreek, Noorderpark, Kromme Rijn, De Vallei, De Eem en Tussen Vecht en Oude Rijn een aanvraag ingediend om ontheffing te verlenen krachtens artikel 68 van de Ffw voor het afschieten en het vangen met behulp van netten (ganzenflappen) van overzomerende grauwe ganzen alsmede voor het gehele grondgebied van de provincie Utrecht voor het rapen, schudden dan wel met plantaardige olie insmeren of doorprikken van eieren. Ter onderbouwing van de aanvraag is verwezen naar het beleidskader Faunabeheer en het Faunabeheerplan. De Faunabeheereenheid acht het voor een adequate en efficiënte schadevoorkoming en -bestrijding noodzakelijk te kunnen beschikken over een meerjarige ontheffing voor een periode van drie jaar.
2.2 Bij het besluit van 13 maart 2007 heeft verweerder - het Faunafonds gehoord - de aangevraagde ontheffing voor de periode van 1 april 2007 tot 9 maart 2009 verleend ter voorkoming van belangrijke vraatschade aan graslanden in het beheersgebied van de Faunabeheereenheid. Verweerder is daarbij in verband met de realisatie van het noodzakelijk geachte totale afschotquotum (8400 stuks) gedeeltelijk afgeweken van zijn beleid, zoals neergelegd in de notitie 'Implementatie Flora- en Faunawet' inhoudende dat ter voorkoming van belangrijke schade eerst tenminste twee preventieve middelen ingezet dienen te worden. Verweerder heeft aan de ontheffing voorschriften verbonden.
2.3 Eiseres heeft in beroep betoogd dat de ontheffing in strijd is met artikel 68 van de Ffw en is verleend voor populatiebeheer. Het doel van de ontheffing is niet schade voorkomen, maar het bereiken van een gewenst maximale populatieonmvang. Aangetoond had moeten worden dat de op populatiebeheer gerichte maatregelen effectief zijn en daadwerkelijk een bijdrage leveren aan het beperken van landbouwschade. Het oorzakelijke verband tussen populatiebeheer en schadebestrijding is niet aangetoond. Het schieten van ganzen, zeker wanneer het gaat om relatief grote populaties, is een weinig efficiënte methode. Populatiebeheer door afschot is een utopie. De ontheffing voldoet ten onrechte niet aan het vereiste dat eerst alternatieven moeten worden toegepast en er heeft volgens eiseres een onvoldoende afweging van belangen plaatsgevonden.
2.4 Artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw voorziet er in dat ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen van de in artikel 9 tot en met 12 van de Ffw geregelde verboden ontheffing kan worden verleend. Uit de tekst van deze bepaling, noch uit de geschiedenis van haar totstandkoming, valt af te leiden dat voor mogelijke ontheffingverlening vereist is dat zich eerst belangrijke schade heeft voorgedaan. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van 19 juli 2006 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), LJN: AY4236.
2.5 Aan de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende appendix van het Faunabeheerplan ontleent de rechtbank dat er in de periode van 2001 tot en met 2005 een stijgende lijn in de door het Faunafonds uitgekeerde schade ten aanzien van overzomerende ganzen in de provincie Utrecht is waar te nemen. Uit de stukken, waarvan met name het Faunabeheerplan met appendix en het SOVON onderzoeksrapport 2006/02 'Overzomerende ganzen in Nederland: grenzen aan de groei?', blijkt dat de populatie grauwe ganzen in de laatste jaren snel is toegenomen. Uit deze stukken blijkt tevens dat van de overzomerende ganzen de grauwe ganzen de meeste schade veroorzaken aan landbouwgewassen door vraat, vertrapping en uitwerpselen. Hiermee is voldoende onderbouwd dat grauwe ganzen belangrijke schade aan gewassen (zullen) toebrengen. Mede onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzitter van de ABRvS van 9 maart 2006, LJN: AV 5048, is aannemelijk dat de mate waarin de schade zich kan voordoen, dermate afhankelijk is van de populatieomvang dat populatiereducerende maatregelen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen gerechtvaardigd zijn.
Verweerder heeft zich verder, mede gelet op het SOVON-rapport, niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat de combinatie van doden met een geweer voor de perioden van 1 april tot 1 oktober gedurende drie jaar en het zoeken, schudden en rapen van eieren van de grauwe gans gedurende het gehele jaar de meest kansrijke methode is die kan leiden tot reductie van de omvang van de populatie. De stelling van eiseres dat populatiereductie door afschot een utopie is, omdat de populatie na afschot weer de oorspronkelijke omvang zal aannemen, acht de rechtbank voldoende weerlegd door verweerders uitleg ter zitting dat alleen een populatie die in verhouding tot het oppervlak dat zij bestrijkt (en dus de hoeveelheid beschikbaar voedsel) in evenwicht is, na afschot weer naar het evenwicht teruggroeit. In het onderhavige geval is volgens verweerder nog geen sprake van een natuurlijk evenwicht. Eiseres heeft dit niet bestreden.
De rechtbank gaat er van uit dat verweerder door het integraal overnemen van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, de maatregel van het met plantaardige olie insmeren van eieren niet (langer) in de ontheffing begrepen acht.
2.6 Verweerder wijkt met het bestreden besluit gedeeltelijk af van zijn onder 2.2 genoemde beleid en heeft daartoe aangevoerd dat het doel van zijn beslissing, te weten een vermindering van het aantal grauwe ganzen tot de omvang zoals die was in 1998 (4300 stuks), een en ander als neergelegd in het Faunabeheerplan met appendix, niet kan worden bereikt met middelen als verjaging en verstoring. Uit artikel 68 van de Ffw volgt niet dat een bepaald aantal preventieve middelen moet zijn ingezet. Het gaat de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten indien bij de beoordeling of geen andere bevredigende oplossing bestaat ook de effectiviteit van mogelijke andere oplossingen worden betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aangetoond dat alternatieven als verstoring en verjaging en dergelijke, gelet op de huidige omvang van de populatie, voor het bereiken van de gewenste (gereduceerde) populatieomvang in dit geval geen bevredigende oplossing bieden. Gelet hierop bestaat onvoldoende aanleiding om te oordelen dat verweerder in zoverre niet van zijn beleid had mogen afwijken.
2.7 Alle belangen afwegende is er geen aanleiding voor het oordeel dat van de verleende ontheffing, met inachtneming van de in rechtsoverweging 2.5 opgenomen restrictie, geen gebruik mag worden gemaakt.
2.8 Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. drs. R. in 't Veld en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2008.
De griffier: De rechter:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. drs. R. in 't Veld
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Let wel:
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.