ECLI:NL:RBUTR:2008:BC6589

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-601091-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld in vereniging gepleegd met voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 4 maart 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 september 2007 te Veenendaal openlijk geweld in vereniging heeft gepleegd. De verdachte, die thans gedetineerd is, heeft samen met een ander op de openbare weg, de Ambachtsstraat en/of de Pelikaanstraat, geweld gepleegd tegen twee slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van het slachtoffer, ondersteund door getuigenverklaringen, geloofwaardig is. De politie was snel ter plaatse na een melding van een vechtpartij en heeft getuigen gehoord, wat de betrouwbaarheid van hun verklaringen versterkt. De verdachte heeft de slachtoffers geslagen, gestompt en geschopt, waarbij hij ook een van de slachtoffers bespuugde. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals de persoon van de verdachte, die een zware recidivist is op het gebied van vermogenscriminaliteit. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke ISD-maatregel geëist, maar de rechtbank heeft besloten een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar opgelegd. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 maart 2008.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601091-07
Datum uitspraak: 4 maart 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1973],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwegein
Raadsvrouwe: mr. I.M.C. Kemp.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 februari 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
Het door de raadsvrouwe gevoerde verweer wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld, namelijk dat
hij op 30 september 2007 te Veenendaal met een ander,
op de openbare weg, de Ambachtsstraat en/of de Pelikaanstraat aldaar,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer personen, genaamd [slachtoffer 1] en [[slachtoffer 2]], welk geweld bestond uit
het meermalen slaan en stompen en schoppen tegen het gezicht en/of hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1]
en
het meermalen slaan en/of stompen en/of schoppen en/of duwen tegen het lichaam van die [[slachtoffer 2]]
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewezenverklaarde als volgt.
Aangeefster Slachtoffer 1 heeft een verklaring afgelegd die – kort weergegeven en voor zover in deze zaak relevant – het volgende behelst.
Op zondag 30 september 2007 fietste ik samen met drie vriendinnen over de Ambachtsstraat te Veenendaal. Net voorbij de Pelikaanstraat hoorde ik achter ons het geluid van een autoportier dat hard werd dichtgeslagen. Ik keek om en zag een vrouw aan de passagierskant en een man aan de bestuurderszijde van een aan de Ambachtsstraat geparkeerde auto. Ik hoorde die vrouw naar ons schelden. Ik stopte en [slachtoffer 2] draaide haar fiets om en ging naar de vrouw toe. Toen [slachtoffer 2] bij die vrouw kwam, zag ik dat deze vrouw op [slachtoffer 2] begon in te slaan. Hierop ben ik naar hen toegelopen en begon tegen de vrouw te schreeuwen om haar bij [slachtoffer 2] weg te krijgen. Op dat moment kwam de man die bij de auto stond naar mij toe. Toen hij ongeveer een halve meter van mij verwijderd was tufte hij mij in het gezicht. Daarna zag en voelde ik dat hij mij opzettelijk en met kracht, een vuistslag tegen mijn gezicht gaf. Hij raakte mij op mijn mond. Ik viel achterover in de struiken. Terwijl ik daar lag schopte hij mij ongeveer vijf keer tegen mijn hoofd en lichaam. Hierna stopte hij. Ik zag dat de vrouw nog steeds [slachtoffer 2] klappen probeerde te geven. Ik hoorde dat de man tegen de vrouw zei dat ze op moest houden. Ik haalde samen met de man de vrouw weg bij [slachtoffer 2]. De man en de vrouw liepen weg richting hoek met de Pelikaanstraat. Ik zei tegen [slachtoffer 2] dat we zouden kijken naar welk huis ze zouden gaan. Hierop zag ik dat de man naar ons terug kwam lopen en hij mij weer begon te slaan en te schoppen, volgens mij ongeveer drie keer. Toen de politie een man uit de woning van de Pelikaanstraat 41 haalde, herkende ik hem als de man die mij eerder deze nacht in het gezicht had getuft en mij had geslagen en geschopt. Ik ben er honderd procent zeker van dat hij het was.
Gelet op het feit dat de verklaring van aangeefster in belangrijke mate wordt ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 1] (PL0950/07-015692), (blz.39), [getuige 2] (blz.41), [getuige 3] (blz.43) en [getuige 4] (blz.51), komt de rechtbank tot het oordeel dat de verklaring van aangeefster als geloofwaardig dient te worden aangemerkt.
De rechtbank acht daarbij van belang dat getuigen [getuige 2] en [getuige 3] – vriendinnen van aangeefster – door de politie vrijwel onmiddellijk na de vechtpartij zijn gehoord en derhalve niet aannemelijk is dat zij in die korte tijdspanne in de gelegenheid zijn geweest hun verklaringen op elkaar af te stemmen. Immers de politie, die naar aanleiding van een telefonische melding dat om 00.42 uur op de hoek Ambachtsstraat/Pelikaanstraat een vechtpartij gaande zou zijn en om 00.44 uur ter plaatse was (blz.34), heeft beide getuigen om 00.49 uur gehoord (blz.41 en 43). Evenmin valt in te zien welk motief de getuigen willen hebben om de verdachte ten onrechte te belasten.
Voorts acht de rechtbank van belang dat tevens sprake is van een de verklaring van aangeefster ondersteunende verklaring van getuige [getuige 4], die afgezien van het feit dat hij als buurtbewoner verdachte en zijn vriendin van gezicht kent, op geen enkele wijze gelieerd is aan de bij de vechtpartij betrokken personen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in genoemde bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen maatregel
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een vriendin in de bewuste nacht schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Een viertal meisjes dat op weg was naar het uitgaanscentrum, fietste langs. In eerste instantie lijkt het bij schelden tussen twee van die meisjes en de vriendin van verdachte te blijven, maar al snel raakt verdachtes vriendin met één van de twee slaags. Verdachte heeft zijn vriendin willen helpen en haar willen ontzetten. Verdachte heeft zich daarbij niet onbetuigd gelaten en heeft één van de meisjes daarbij geslagen, in haar gezicht gestompt en heeft haar zelfs geschopt terwijl zij al op de grond lag. Ook heeft hij haar bespuugd. Op enig moment heeft hij samen met datzelfde meisje de twee andere vrouwen uit elkaar gehaald. Daarop is hij met zijn vriendin weggelopen, maar nadat hij hoorde dat de slachtoffers wilden kijken welk huis zij binnengingen om waarschijnlijk later hiervan de politie op de hoogte te brengen, heeft hij zich omgedraaid en heeft wederom hetzelfde meisje geslagen en geschopt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij slechts negen dagen uit detentie was ontslagen. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat dit hem niet heeft weerhouden om dit feit te plegen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog lang onveilig voelen op straat.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
2 oktober 2007, waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het plegen van vermogensdelicten ook geweldgebruik niet heeft geschuwd;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d.
20 november 2007, opgemaakt door R. Jacobs, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
oplegging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van 2 jaar.
De rechtbank acht, alles afwegende, oplegging van een voorwaardelijke ISD maatregel passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
De rechtbank overweegt dat, hoewel verdachte in casu ruimschoots aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de ISD maatregel voldoet, gelet op de aard van het gepleegde strafbare feit, het niet in de rede ligt verdachte nu juist voor dit feit de ISD maatregel op te leggen. Verdachte is een zware recidivist op het gebied van vermogenscriminaliteit en hoewel hij het gebruik van geweld daarbij niet heeft geschuwd, heeft hij zich niet eerder schuldig gemaakt aan een dergelijke vorm van impulsieve geweldpleging als thans aan de orde. De rechtbank overweegt, zonder overigens iets af te willen doen aan de verwerpelijkheid van het gepleegde feit, dat onder deze omstandigheden het opleggen van de onvoorwaardelijke ISD maatregel haar niet geheel passend voorkomt, nu deze maatregel juist gericht is op doorbreking van hardnekkige recidive, en geeft er de voorkeur aan nog eenmaal een waarschuwing aan verdachte te doen uitgaan in de vorm van een voorwaardelijke ISD maatregel met een proeftijd van drie jaar.
De rechtbank merkt nog op dat er in het onderhavige geval aanleiding zou hebben bestaan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen naast de voorwaardelijke ISD. De Hoge Raad heeft met verwijzing naar de wetsgeschiedenis op 21 maart 2006 (LJN AV1161) geoordeeld dat de combinatie van ISD met (gevangenis)straf niet mogelijk is, omdat dit –kortweg- dubbelop zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit die wetsgeschiedenis dat dit beletsel ook geldt voor ISD in voorwaardelijke vorm.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38p en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren
Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van 3 jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.M.E. Bernini, W. Foppen en A.M.M.E. Doekes-Beijnes, bijgestaan door C. Lith-van den Brink als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2008.