ECLI:NL:RBUTR:2008:BC6472

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604030-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met letsel door onoplettendheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 1 februari 2008, stond de verdachte terecht voor een verkeersongeval dat plaatsvond op 13 november 2006 te Leersum. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, was bezig met zijn autoradio en botste tegen de achterzijde van een stilstaande auto, waarbij de bestuurder, [aangever], letsel opliep. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van roekeloos rijgedrag op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en subsidiair van het niet tijdig tot stilstand brengen van het voertuig, wat gevaar op de weg veroorzaakte, zoals omschreven in artikel 5 van dezelfde wet.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte slechts één moment van onoplettendheid had vertoond, wat niet als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag kon worden gekwalificeerd. Er was geen bewijs dat de verdachte de snelheidslimiet had overschreden of onvoldoende afstand had gehouden van de voor hem rijdende auto. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte gevaar op de weg had veroorzaakt door zijn afleiding met de autoradio.

De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder het tijdsverloop en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 300 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één maand, met de voorwaarde dat deze straf niet ten uitvoer zou worden gelegd tenzij later anders werd gelast. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 februari 2008.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604030-07
Datum uitspraak: 1 februari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats],
wonende [woonadres], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. De inhoud daarvan is hier ingevoegd:
Primair
hij op of omstreeks 13 november 2006 te Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
althans in het arrondissement Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Broekhuizerlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg te overzien en vrij was, immers is hij, verdachte, (terwijl hij bezig was met zijn autoradio) tegen de achterzijde van een aan de rechter zijde van de weg stilstaande auto en/of tegen [aangever] gereden/gebotst (die zich aan de achterzijde van haar auto bevond teneinde een lekke band te verwisselen)
waardoor genoemde [aangever] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht,
dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair
hij, op of omstreeks 13 november 2006, te Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Broekhuizerlaan, het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg te overzien en vrij was, immers is hij, verdachte, (terwijl hij bezig was met zijn autoradio) tegen de achterzijde van een aan de rechter zijde van de weg stilstaande auto en/of tegen [aangever] gereden/gebotst (die zich aan de achterzijde van haar auto bevond teneinde
een lekke band te verwisselen)
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
De bewijsoverweging
De verdachte heeft op 13 november 2006 met zijn auto over de Broekhuizerlaan te Leersum gereden . Kort nadat verdachte aan zijn autoradio zat, is hij tegen de stilstaande auto van het slachtoffer [aangever] aangereden . Hieruit volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
De mate van schuld.
De officier van justitie heeft gerequireerd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Verdachte heeft in de schemering gereden achter een personenauto. Terwijl de voor hem rijdende personenauto plots uitweek voor de half in de berm geparkeerde auto van het slachtoffer, was verdachte bezig met zijn autoradio.
Verdachte heeft gesteld dat voor hem een Landrover reed waar hij niet omheen kon kijken. Ook gaf de Landrover, volgens hem, niet door middel van lichtsignalen of remmen aan dat er een obstakel op de weg was.
De rechtbank is van oordeel dat de bestuurder van een auto die, bijv. door een voorganger, geen goed zicht heeft op de weg, zijn rijgedrag daarop moet aanpassen. Verdachte had dus extra alert moeten zijn. In het verkeer kunnen zich nu eenmaal steeds onverwachte situaties voordoen. Verdachte heeft zich echter met zijn radio beziggehouden, waardoor hij een kort moment was afgeleid. Hierdoor kon verdachte niet tijdig reageren op de veranderde verkeerssituatie.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het proces-verbaal en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte één moment onoplettend is geweest en dat dit als zijn enige verkeersfout kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat verdachte de toegestane snelheidslimiet heeft overschreden of dat hij onvoldoende afstand heeft gehouden van de voor hem rijdende personenauto. De rechtbank is van oordeel dat deze enkele verkeersfout niet als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag valt te kwalificeren.
De verdachte moet daarom voor het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
De rechtbank merkt op dat noch uit het proces-verbaal, noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de door verdachte bestuurde auto tegen het slachtoffer [aangever] is gebotst. De rechtbank stelt zich op het standpunt dat, indien verdachte met zijn auto rechtstreeks tegen het slachtoffer was aangereden, het letsel van het slachtoffer waarschijnlijk veel erger zou zijn geweest.
De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat verdachte met zijn auto tegen het slachtoffer is gebotst en spreekt verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld, namelijk dat
hij, op 13 november 2006, te Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Broekhuizerlaan, het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg te overzien en vrij was, immers is hij, verdachte, terwijl hij bezig was met zijn autoradio, tegen de achterzijde van een aan de rechter zijde van de weg stilstaande auto gebotst, door welke gedraging gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is, na een moment van onoplettendheid terwijl hij aan zijn autoradio zat, tegen de half in de berm geparkeerde auto van het slachtoffer gebotst. Door zijn handelwijze werd op dat moment gevaar op de weg veroorzaakt.
De rechtbank merkt op dat het hier een uiterst ongelukkige samenloop van omstandigheden betreft. Het slachtoffer kreeg een lekke band op een weg waar een verhoogde berm was en zodoende kon zij haar voertuig niet verder in de berm parkeren. De bestuurder van de Landrover week uit voor de auto van het slachtoffer, maar heeft volgens verdachte hierbij geen richting aangegeven en verdachte zat net op dat moment aan zijn autoradio. Daarbij kwam ook nog dat het slachtoffer net op dat moment achter haar auto stond.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte meewegen dat hij na het ongeval bij het slachtoffer op bezoek is geweest en de zaak met haar besproken heeft.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straffen rekening met het tijdsverloop van de zaak, nu het hier een feit van ruim anderhalf jaar oud betreft.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 december 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een geldboete van € 750,-- subsidiair 15 dagen hechtenis;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een
proeftijd van één jaar.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geldboete en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voorts tot betaling van een GELDBOETE van € 300,-- (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen.
Veroordeelt de verdachte voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van één jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door mrs L.E. Verschoor-Bergsma, I.P.H.M. Severeijns en S.C. Hagedoorn, bijgestaan door H.A.M. Blom als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 februari 2008.
Mr Severeijns is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.