ECLI:NL:RBUTR:2008:BC6459

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
210321/ HA ZA 06-874.
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verdeling van gemeenschap en betalingsverplichtingen tussen partijen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht diende, heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot een financiële afspraak die zou zijn gemaakt na hun uiteengaan. De procedure begon met een tussenvonnis op 24 oktober 2007, waarin eiseres werd opgedragen bewijs te leveren van de gemaakte afspraken. Eiseres stelde dat er een overeenkomst was waarbij gedaagde haar een bedrag van fl. 160.000,00 zou betalen, waarvan een deel onbetaald was gebleven. Gedaagde ontkende deze afspraak en verklaarde dat er enkel was afgesproken dat hij haar zou uitkopen voor het bedrag waarvoor hij een hypotheek kon afsluiten. Tijdens het getuigenverhoor heeft eiseres verklaard dat de taxatie van hun gezamenlijke bezittingen leidde tot de afspraak over de betaling, maar dat gedaagde uiteindelijk minder kon lenen dan afgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van eiseres onvoldoende steun vond in aanvullend bewijs en dat de verklaring van gedaagde haar verhaal weerlegde. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in het bewijs van haar stellingen was geslaagd, waardoor de vordering tot betaling van € 14.157,94 werd afgewezen. Echter, de rechtbank oordeelde wel dat gedaagde verplicht was om hypothecaire zekerheid te stellen voor een bedrag van € 22.689,00 ten behoeve van de dochters van partijen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 12 maart 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 210321 / HA ZA 06-874
Vonnis van 12 maart 2008
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. E.S.L. Bos-Veterman,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. R.I.R. Denz.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 oktober 2007;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 29 januari 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 20 juni 2007 en het tussenvonnis van 24 oktober 2007 is overwogen en bouwt daarop voort.
2.2. Bij tussenvonnis van 20 juni 2007 heeft de rechtbank ten aanzien van de vordering tot betaling van een bedrag van € 15.000,00 als vergoeding voor de inboedel geoordeeld dat deze niet voor toewijzing vatbaar is. De vordering tot afgifte van de aan [eiseres] toebehorende persoonlijke inboedelgoederen zal worden toegewezen. Ten aanzien van het aan de dochters toegezegde bedrag van € 22.689,00 heeft de rechtbank overwogen dat het subsidiair gevorderde, te weten het stellen van hypothecaire zekerheid voor dit bedrag ten behoeve van de dochters van partijen, zal worden toegewezen omdat partijen hierover overeenstemming hebben bereikt. Ten aanzien van de vordering tot betaling van een bedrag van € 14.157,94 uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap heeft de rechtbank overwogen dat op [eiseres] de bewijslast rust van het bestaan van een afspraak op grond waarvan [gedaagde] verplicht zou zijn dit bedrag aan haar te betalen.
2.3. Bij tussenvonnis van 24 oktober 2007 heeft de rechtbank [eiseres] opgedragen te bewijzen dat zij na het uiteengaan met [gedaagde] heeft afgesproken dat hij haar een bedrag van fl. 160.000,00 zou betalen, waarvan een bedrag van fl. 31.200,00 (€ 14.157,94) onbetaald is gebleven.
2.4. Teneinde het voornoemde bewijs te leveren heeft [eiseres] zichzelf en [gedaagde] als getuigen doen horen.
2.5. [eiseres] heeft voor zover van belang - samengevat - verklaard dat de gestelde afspraak is gebaseerd de volgende berekening. De getaxeerde waarde van de woonark, ligplaats en walaccomodatie tezamen, vermeerderd met de waarde van de auto’s kwam bij elkaar opgeteld neer op een bedrag van ongeveer fl. 408.000,00. Na aftrek van de waarde van de hypotheken en overige schulden bleef er een bedrag over van ongeveer fl. 308.000,00. Bij dit bedrag is vervolgens een bedrag van fl. 10.000,00 opgeteld omdat partijen het idee dat hadden dat de taxatie te laag was uitgevallen. Het totaalbedrag van fl. 318.000,00 is afgerond naar fl. 320.000,00 en volgens [eiseres] is afgesproken dat [gedaagde] de helft daarvan, te weten een bedrag van fl. 160.000,00 aan [eiseres] zou betalen. [gedaagde] zou proberen daartoe een hypotheek ter hoogte van dit bedrag af te sluiten. Volgens [eiseres] heeft zij vervolgens gehoord dat [gedaagde] maar een bedrag van fl. 110.000,00 zou kunnen lenen en is toen afgesproken dat het resterende bedrag van fl. 50.000,00 aan de kinderen zou worden betaald bij verkoop van de ark of het overlijden van [gedaagde]. [eiseres] heeft voorts verklaard dat, voordat zij naar de notaris gingen, duidelijk werd dat [gedaagde] slechts een bedrag van fl. 97.000,00 kon lenen. Over het verschil tussen de
fl. 110.000,00 en uiteindelijk geleende fl. 97.000,00 is volgens [eiseres] bij de notaris niet gesproken. Nadat [gedaagde] een bedrag van fl. 78.800,00 aan haar had betaald ging [eiseres] er van uit dat hij het verschil tussen dit bedrag en de voornoemde fl. 110.000,00, te weten een bedrag van fl. 31.200,00, alsnog aan haar zou betalen. Volgens [eiseres] is hier ook met [gedaagde] over gesproken en hadden zij afgesproken dat hij haar het resterende bedrag zou betalen zodra hij daartoe in staat zou zijn.
2.6. [gedaagde] heeft voor zover van belang - samengevat - verklaard dat niet over een verdeling van kosten en schulden gesproken is, maar dat uitsluitend is afgesproken dat hij [eiseres] zou uitkopen voor het bedrag waarvoor hij maximaal een hypotheek zou kunnen afsluiten. [gedaagde] heeft verklaard dat er daarbij niet over concrete bedragen gesproken is. Met het betalen van een bedrag van fl. 78.800,00 heeft [gedaagde] naar eigen zeggen aan zijn verplichtingen uit de voornoemde afspraak voldaan. Over betaling van een resterend bedrag van fl. 31.200,00 is volgens hem niet gesproken. Het bedrag van fl. 50.000,00 dat in de verdelingsakte is opgenomen stond volgens [gedaagde] volledig los van de afspraken tussen met de betrekking tot de verdeling.
2.7. De rechtbank overweegt als volgt. De verklaring van [eiseres] dient, nu aan haar het bewijs van haar stellingen is opgedragen, te worden aangemerkt als een verklaring van een partijgetuige. De verklaring van een partijgetuige heeft op grond van de wet beperkte bewijskracht en kan slechts bewijs in het voordeel van deze partij opleveren indien er voldoende aanvullend bewijs voor handen is. De verklaring van [eiseres] vindt steun in het feit dat in het kader van de verdeling is vastgelegd dat [gedaagde] op termijn - bij verkoop of uit de nalatenschap - fl. 50.000,00 zou voldoen. Mede gelet op de overgelegde taxatierapporten die dateren uit een periode dat nog niet duidelijk was welk bedrag [gedaagde] nog zou kunnen lenen, acht de rechtbank ook aannemelijk dat partijen aanvankelijk berekeningen hebben gemaakt van het bedrag waarmee [gedaagde] [eiseres] zou kunnen uitkopen, ook al wordt dit door [gedaagde] ontkend. Ook lijkt het aannemelijk dat toen de som die geleend zou kunnen worden lager bleek, dit de aanleiding is geweest tot de afspraak met betrekking tot de fl. 50.000,00 voor de kinderen. Daarmee is echter niet komen vast te staan dat vervolgens, toen de daadwerkelijk geleende som bekend was, door partijen is afgesproken dat [gedaagde] toen een hoger bedrag aan [eiseres] diende te betalen dat hij kon lenen. Juist op dat punt is voor de verklaring van [eiseres] onvoldoende steun te vinden en wordt haar verklaring door de verklaring van [gedaagde] weersproken.Aangezien verder geen aanvullend bewijs voor handen is waaruit valt af te leiden dat de door [eiseres] gestelde afspraak tot stand gekomen is komt de rechtbank tot de conclusie dat [eiseres] niet in het bewijs van haar stellingen is geslaagd. De vordering tot betaling van een bedrag van
€ 14.157,94 zal worden afgewezen.
2.8. Vanwege de relatie die tussen partijen heeft bestaan zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van de volgende inboedelgoederen:
- diploma’s en getuigschriften;
- foto’s familieleden;
- dagboeken;
- babyspullen van de kinderen;
- erfstukken van familieleden van eiseres,
3.2. veroordeelt [gedaagde] tot het stellen van hypothecaire zekerheid voor een bedrag van € 22.689,00 ten behoeve van de dochters van partijen binnen drie weken na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat gedaagde na betekening van dit vonnis hiermee in gebreke blijft,
3.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2008.