RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601263-07
Datum uitspraak: 3 maart 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats].
Raadsman: mr. J.-H.L.C.M. Kuijpers.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2008.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2005
tot en met 20 augustus 2007 te Abcoude, althans in het arrondissement Utrecht,
ontucht heeft gepleegd met meerdere, althans een, aan zijn zorg en/of
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige(n), [slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum] 1997
en/of [slachtoffer 2] geboren op [geboortedatum] 1993 en/of [slachtoffer 3] geboren op
[geboortedatum] 1994 en/of [slachtoffer 4] geboren op
[geboortedatum] 1994, bestaande die ontucht hierin dat hij
- (meermalen) de borst(en) van die [slachtoffer 2] heeft betast en/of
- (meermalen) de borst(en) van die [slachtoffer 1] heeft betast en/of
- eenmaal de vagina van die [slachtoffer 1] (over/door haar kleding heen)
heeft betast en/of
- eenmaal zijn, verdachtes, geslachtsdeel tegen de billen, althans het
lichaam, van die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] heeft aangeduwd
(en daarbij naar voren en naar achteren heeft bewogen) (terwijl hij,
verdachte, en die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] gekleed waren) en/of
- eenmaal de borst(en) van die [slachtoffer 4] heeft betast;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2005
tot en met 20 augustus 2007 te Abcoude, althans in het arrondissement Utrecht,
met [slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum] 1997 en/of [slachtoffer 2] geboren
op [geboortedatum] 1993 en/of [slachtoffer 3] geboren op [geboortedatum] 1994 en/of
[slachtoffer 4] geboren op [geboortedatum] 1994, die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- (meermalen) betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 2] en/of
- (meermalen) betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 1] en/of
- eenmaal (over/door haar kleding heen) betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- eenmaal tegen de billen, althans het lichaam, van die [slachtoffer 3] en/of
die [slachtoffer 2] aanduwen van zijn, verdachtes, geslachtsdeel (en
daarbij naar voren en naar achteren bewegen) (terwijl hij, verdachte, en die
[slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] gekleed waren) en/of
- eenmaal betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 4];
art 247 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2005
tot en met 20 augustus 2007 te Abcoude, althans in het arrondissement
Utrecht, een afbeelding en/of een voorwerp en/of een gegevensdrager,
bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor
personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft verstrekt en/of
aangeboden en/of vertoond aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4] en/of (een) (andere) minderjarige(n), van wie hij
verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze jonger was/waren
dan zestien jaar;
art 240a Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2005
tot en met 20 augustus 2007 te Abcoude zich opzettelijk oneerbaar op een niet
openbare plaats, te weten (in en/of voor) zijn, verdachtes, woning, met
(gedeeltelijk) ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden, terwijl daarbij [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk
geval een ander en/of anderen, huns/haars/zijns ondanks, tegenwoordig was /
waren;
art 239 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat onduidelijk is wat de officier van justitie bedoeld heeft ten laste te leggen. Zonder nadere aanduiding van de feitelijke inhoud van de afbeelding kan de dagvaarding niet gelden als een voldoende opgave van dit feit, aldus de raadsman.
De rechtbank honoreert dit verweer en overweegt hieromtrent het volgende.
De enkele vermelding als onderdeel van de tenlastelegging dat sprake is van “een afbeelding en/of een voorwerp en/of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar” kan naar het oordeel van de rechtbank niet gelden als een voldoende opgave van het feit zoals vereist is in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, zonder dat de feitelijke inhoud van die afbeelding nader is aangeduid.
De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit daarom nietig verklaren.
Het bewijs en de beoordeling daarvan
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van de aan verdachte onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem verweten gedragingen. In de opvatting van de raadsman bestaat weliswaar het wettige bewijs maar ontbreekt de overtuiging dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Dit is alleen anders voor wat betreft de gedraging van verdachte ten aanzien van [slachtoffer 4]; deze gedraging kan wel wettig en overtuigend bewezen worden, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt onder 1 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – ontucht met buurkinderen. De rechtbank stelt vast dat de minderjarigen die in de dagvaarding worden genoemd ten tijde van de beweerdelijke gedragingen alle beneden de zestien jaren oud waren. Het betreft [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3], die allen ten laste van verdachte een verklaring bij de politie hebben afgelegd.
De rechtbank stelt voorop, dat in zedenzaken als de onderhavige de beoordeling van het tenlastegelegde in de kern neerkomt op een weging van de betrouwbaarheid en juistheid van de verklaringen van enerzijds het slachtoffer en anderzijds de verdachte. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Ter terechtzitting heeft verdachte weliswaar in grote lijnen bekend wat door [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] is verklaard, maar hij heeft daaraan een andere uitleg gegeven. De gedragingen waarover de kinderen hebben verklaard zouden telkens - met uitzondering van de situatie met [slachtoffer 4] - hebben plaatsgevonden in situaties waarin met hen op speelse wijze werd gestoeid en waarbij verdachte onvermijdelijk lijfelijk contact met hen had, aldus verdachte. Van meet af aan heeft verdachte evenwel ontkend hetgeen hem met betrekking tot [slachtoffer 3] wordt verweten.
Voor wat betreft het verwijt dat verdachte wordt gemaakt met betrekking tot [slachtoffer 4] (vijfde aandachtsstreepje) bestaat geen discussie. Op grond van haar verklaring , de verklaring van haar moeder en de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte eenmaal de borsten voornoemde [slachtoffer 4] heeft betast.
Ook voor wat betreft de gedragingen ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] (respectievelijk eerste en tweede en derde aandachtsstreepje) concludeert de rechtbank dat deze wettig en - anders dan door de raadsman bepleit - overtuigend bewezen zijn. De rechtbank vindt in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen enkele aanwijzing die aanleiding geeft om de juistheid van de verklaringen die door hen zijn afgelegd in twijfel te trekken.
De verklaring van [slachtoffer 2] , houdt in – voor zover hier van belang - dat zij samen met verdachte zijn honden uitliet en met hen aan het stoeien was en dat verdachte, terwijl zij op de grond lag, één van haar borsten vastpakte, wordt ondersteund door de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De verklaring van [slachtoffer 1] houdt in, dat verdachte zo’n zesmaal aan haar borsten heeft gezeten en voorts dat verdachte haar vagina heeft betast, over haar kleding heen.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit, voor zover dat ziet op gedragingen van verdachte met [slachtoffer 3], niet wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van [slachtoffer 3] vindt naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend steun in andere bewijsmiddelen. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient verdachte te worden vrijgesproken.
De omstandigheid dat de minderjarigen ‘kind aan huis’ waren bij verdachte brengt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer mee dat zij (door hun ouders) aan de zorg en waakzaamheid van de verdachte waren toevertrouwd. Niet wettig en overtuigend is bewezen derhalve hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde onderscheidt de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting twee situaties. Enerzijds de situatie waarin verdachte is gezeten voor zijn woning en anderzijds de situatie waarin verdachte met [slachtoffer 1] aanwezig is in zijn woning. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van – kort gezegd – de eerste situatie, zoals hiervoor geschetst. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat verdachte zich bewust was van de manier waarop hij op dat moment gekleed ging. Voor wat betreft de tweede situatie komt de rechtbank echter wel tot een bewezenverklaring.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte een keer een badjas aanhad en dat die open hing. Ze zag de piemel van verdachte, zo verklaard zij, en dat die een beetje stijf was. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn ochtendjas standaard nooit dicht heeft.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zijn geslachtsdeel door een geopende badjas heeft kunnen zien.
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 01 augustus 2005 tot en met 20 augustus 2007 te Abcoude, met [slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum] 1997 en [slachtoffer 2] geboren
op [geboortedatum] 1993 en [slachtoffer 4] geboren op [geboortedatum] 1994, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- betasten van een borst van die [slachtoffer 2] en
- (meermalen) betasten van de borsten van die [slachtoffer 1] en
- eenmaal over haar kleding heen betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] en
- eenmaal betasten van een borst van die [slachtoffer 4];
op een tijdstip in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 20 augustus 2007 te Abcoude zich opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten in zijn, verdachtes, woning, met (gedeeltelijk) ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden, terwijl daarbij [slachtoffer 1] haars ondanks, tegenwoordig was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 3 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daar haars ondanks tegenwoordig is.
De strafbaarheid van de verdachte
Over de geestvermogens van verdachte is door R.J.H. Winter, psychiater, een rapport gedateerd 18 december 2007 uitgebracht. Als antwoord op de vraag of verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe dat in diagnostische zin te omschrijven is, wordt in het rapport vermeld dat verdachte volgens de huidige vigerende criteria van de DSM IV TR lijdende lijkt te zijn aan pedofilie. Met name tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten trad deze stoornis sterk op de voorgrond, aldus Winter. Hij adviseert om verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige ten aanzien van de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Aangezien er voorts geen andere omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit, is verdachte dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren met reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde, ook indien dit behandeling bij De Waag inhoudt.
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De feiten die zijn bewezenverklaard kunnen naar het oordeel van de rechtbank als ernstig worden gekwalificeerd, in het bijzonder omdat verdachte in 1995 wegens het hebben van seks met een meisje van 12 – 13 jaar is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf. Verdachte heeft in het kader van die veroordeling een behandeling ondergaan in een Forensische Psychiatrische Kliniek. Dat verdachte thans opnieuw in de fout is gegaan vindt de rechtbank zeer zorgelijk. De verdachte pleegde deze feiten ter bevrediging van zijn persoonlijke lustgevoelens, zonder stil te staan bij de mogelijk langdurig voortdurende nadelige psychische gevolgen voor de slachtoffers.
Over de geestesgesteldheid van verdachte ten tijde van de gepleegde feiten is een rapport opgemaakt door de eerder genoemde R.J.H. Winter. Met betrekking tot hetgeen in dit rapport is opgemerkt over de toerekenbaarheid van de feiten aan verdachte verwijst de rechtbank naar hetgeen zij reeds onder het kopje ‘de strafbaarheid van de verdachte’ heeft overwogen. Psychiater Winter heeft voorts overwogen dat pedofilie niet valt onder “te genezen stoornissen”, maar dat verdachte na 1995 heeft aangetoond tot op zekere hoogte in staat is gebleken zijn drang voldoende onder controle te houden. Gezien de feiten die thans bewezen zijn verklaard en de aard van de problematiek, ligt het volgens de psychiater voor de hand dat de kans op herhaling zonder behandeling hetzelfde blijft. Hij adviseert om verdachte binnen het kader van een voorwaardelijke straf reclasseringsbegeleiding op te leggen, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door De Waag.
Voornoemd strafadvies komt overeen met het advies dat Reclassering Nederland geeft in haar rapport d.d. 6 februari 2008, opgemaakt door B.H.V. Dölle, reclasseringswerker.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel, dat de kans aanwezig is dat zonder behandeling verdachte opnieuw soortgelijke misdrijven zal plegen. De rechtbank zal daarom verplicht reclasseringscontact opleggen, ook indien dit behandeling bij De Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie, inhoudt. De rechtbank zal aan deze bijzondere voorwaarde, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, de gebruikelijke proeftijd van twee jaren verbinden.
De bewezenverklaarde feiten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet dermate ernstig dat zij een straf rechtvaardigen als door de officier van justitie is geëist. Voorts acht de rechtbank het van belang dat verdachte zo spoedig mogelijk met de behandeling bij De Waag begint.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 239 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart de dagvaarding nietig voor zover betrekking hebbend op feit 2.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair en 3 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 (ZES) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (DRIE) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook indien dit behandeling bij De Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie inhoudt, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.K.J. van den Boom, L.M.G. de Weerd en J. Ozinga, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2008.
Mr. Ozinga is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.