5.5. De verwachting die [gedaagden in conventie] aan de inhoud van de fax van Frans Maas heeft mogen ontlenen wordt bepaald door alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder door de wijze waarop partijen in het verleden zaken met elkaar hebben gedaan. De rechtbank zal in het navolgende dan ook aan de hand van de door partijen aangevoerde omstandigheden nagaan of [gedaagden in conventie] de verwachting heeft mogen hebben dat Frans Maas met de bevestigingsfax een verplichting tot vervoer op zich nam:
- In de handelsnaam van Frans Maas komt het woord ‘Expeditie’ voor, hetgeen duidt op een bedrijf dat zich toelegt op expeditiewerkzaamheden.
- Partijen hebben voorafgaande aan de onderhavige opdracht regelmatig zaken met elkaar gedaan. Frans Maas heeft de facturen met betrekking tot die eerdere opdrachten overgelegd als producties 2 en 5 bij conclusie van antwoord in reconventie. De overgelegde 10 facturen over de periode van 8 september 2004 tot en met 28 juli 2005 hebben betrekking op diverse zendingen van [gedaagden in conventie] In de facturen zijn posten opgenomen met betrekking tot:
- kosten voor het doen vervoeren,
- kosten wegens fysieke afhandeling,
- invoerrechten,
- BTW en
- voorschotprovisie.
Dergelijke kosten hebben betrekking op werkzaamheden die in het bijzonder behoren bij die van een expediteur.
Deze facturen zijn verder allemaal voorzien van de vermelding dat de Nederlandse Expeditievoorwaarden (hierna te noemen: de FENEX-voorwaarden) van toepassing zijn. Deze vermelding op zich is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van overeengekomen expeditiewerkzaamheden, maar kan wel een aanwijzing daarvoor vormen.
Ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor heeft [gedaagden in conventie] een factuur van Frans Maas van 14 februari 2005 overgelegd, waarin een dergelijke verwijzing niet is opgenomen. Voor zover [gedaagden in conventie] daarmee betoogt dat zij geen factuur heeft ontvangen waarop een dergelijke verwijzing voorkwam, rechtvaardigt deze enkele factuur die conclusie niet. Gelet op de inhoud van de door Frans Maas na het voorlopig getuigenverhoor in haar conclusie van antwoord in reconventie overgelegde facturen, had van [gedaagden in conventie] mogen worden verwacht dat zij - ter onderbouwing van haar stelling (en de afgelegde verklaring van gedaagde sub 3, hierna te noemen: de heer [gedaagde sub 3]) - de door haar ontvangen versie van alle facturen zou overleggen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij is in haar conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie niet meer teruggekomen op deze kwestie, maar is er in deze conclusie vanuit gegaan dat de facturen de desbetreffende vermelding wel hebben bevat (zie nrs. 19 en 28 van de conclusie). De rechtbank gaat er dan ook in het navolgende vanuit dat de door Frans Maas als producties 2 en 5 bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde facturen ook als zodanig door [gedaagden in conventie] zijn ontvangen.
- Voorts heeft Frans Maas ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor twee offertes overgelegd die volgens haar aan [gedaagden in conventie] zijn uitgebracht: een offerte voor luchtvracht (gedateerd 15 september 2004, derhalve van vóór de onderhavige opdracht) en een offerte voor zeevracht.
De heer [gedaagde sub 3] heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat hij de door Frans Maas overgelegde offertes niet kent en nooit heeft ontvangen. Volgens hem heeft hij wel een fax ontvangen met daarin een offerte voor luchttransport, maar dat was niet de offerte die door Frans Maas is overgelegd.
De rechtbank constateert dat [gedaagden in conventie] hiermee heeft erkend dat zij een luchtvrachtofferte van Frans Maas heeft ontvangen. [gedaagden in conventie] heeft evenwel niet de luchtvrachtofferte overgelegd die zij wel zou hebben ontvangen, noch gesteld of, en zo ja in hoeverre de ontvangen luchtvrachtofferte in belangrijke mate afweek van de door Frans Maas overgelegde offerte.
Daarnaast is de door Frans Maas overgelegde luchtvrachtofferte voorzien van een concrete en gedateerde begeleidende brief, gericht aan [gedaagden in conventie], en heeft deze betrekking op vervoer vanuit een specifieke lokatie in China (waarvan [gedaagden in conventie] ook gebruik maakt), alsmede zijn concrete kosten in de offerte opgenomen die op dat specifieke vervoer betrekking hebben.
Aanvaarding van het standpunt van [gedaagden in conventie], dat de overgelegde offerte niet de aan haar verzonden offerte is, zou meebrengen dat aanvaard zou moeten worden dat Frans Maas de overgelegde offerte achteraf heeft opgesteld, dan wel nooit aan [gedaagden in conventie] heeft verstuurd. Dit, terwijl vaststaat dat [gedaagden in conventie] een luchtvrachtofferte van Frans Maas heeft ontvangen.
In het licht van het voorgaande merkt de rechtbank de betwisting van de ontvangst van de door Frans Maas overgelegde luchtvrachtofferte door [gedaagden in conventie] als onvoldoende gemotiveerd aan, en gaat zij uit van de juistheid van de stelling van Frans Maas dat de door haar overgelegde luchtvrachtofferte aan [gedaagden in conventie] is gezonden en door deze is ontvangen.
In deze luchtvrachtofferte, die overigens niet tot een opdracht heeft geleid, worden onder meer kosten voor het doen vervoeren van goederen geoffreerd (hetgeen een specifieke expediteurswerkzaamheid betreft), alsmede kosten voor andere specifieke expeditiewerkzaamheden (zoals afhandelingskosten). Voorts is in de offerte onder meer opgenomen: “Al onze werkzaamheden zijn expeditiewerkzaamheden. Op al onze werkzaamheden en overeenkomsten zijn van toepassing de Nederlandse Expeditievoorwaarden, gedeponeerd door de FENEX (…)”.
- Verder is ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor een bezoekrapport overgelegd van een accountmanager van Frans Maas met betrekking tot een meeting met [gedaagden in conventie] in China. In dit rapport is onder meer opgenomen:
“Transport FMD – MST [Frans Maas Dordrecht – Maastricht; toevoeging rechtbank] wordt door een derde partij gedaan (FB [Van Beek; toevoeging rechtbank]). FMD dient een T1 doc op te maken op MSThandling.”
Hoewel de mededeling van de naam van de feitelijke vervoerder aan de opdrachtgever (die Frans Maas nog eens heeft herhaald in haar de bevestiging van de onderhavige opdracht) niet uitsluit dat Frans Maas heeft gehandeld als contractueel vervoerder, duidt een dergelijke omstandigheid wel meer op handelen in de hoedanigheid van expediteur dan die van vervoerder. Indien Frans Maas zou hebben gehandeld als contractueel vervoerder, zou het immers voor [gedaagden in conventie] niet van belang zijn om te weten wie feitelijk het vervoer zou uitvoeren.
- De heer [gedaagde sub 3] heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat indien hij zou hebben geweten dat Frans Maas zou optreden als expediteur en niet als vervoerder, hij nooit met Frans Maas in zee zou zijn gegaan. Deze verklaring wordt echter tegengesproken door de diverse facturen waaruit blijkt dat Frans Maas werkzaamheden voor [gedaagden in conventie] heeft verricht die typisch behoren tot de werkzaamheden van een expediteur.
- De feitelijk vervoerder, Van Beek, heeft (bij monde van de heer [naam]) ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat zij Frans Maas zag als opdrachtgever en dat zij alle vervoerswerkzaamheden heeft uitgevoerd in opdracht van Frans Maas. Voorts heeft Frans Maas - aldus de verklaring van Van Beek - tegen hem gezegd dat [gedaagden in conventie] één loket wilde en dat Frans Maas “er voor die paar tientjes niet tussen hoefde te zitten”.
De omstandigheid dat Van Beek - zoals de heer [naam], operations manager van Frans Maas heeft verklaard - van Frans Maas het seintje kreeg, indien er weer vervoer ten behoeve van [gedaagden in conventie] moest plaatsvinden, rechtvaardigt niet de conclusie dat Frans Maas dit deed in haar hoedanigheid van contractueel vervoerder en opdrachtgever van Van Beek. Immers, ook een verplichting van een expediteur tot het doen vervoeren van goederen kan meebrengen dat de expediteur een dergelijk seintje aan de vervoerder geeft.
Verder heeft Van Beek verklaard dat Frans Maas “er niet voor die paar tientjes tussen hoefde te zitten”. De rechtbank leidt hieruit af dat Frans Maas geen aanspraak wilde maken op betaling van een vergoeding voor het inseinen van Van Beek. Dit duidt erop dat Frans Maas het seintje aan Van Beek gaf in haar hoedanigheid van expediteur. Immers, indien Frans Maas daadwerkelijk een juridische verplichting tot vervoer op zich had genomen, is deze opstelling (in het licht van de financiële risico's die een vervoer meebrengt) niet goed te verklaren.
Tenslotte sluit ook de wens van [gedaagden in conventie] dat hij, zoals Van Beek heeft verklaard, één loket (aanspreekpunt) wilde, niet uit dat dit loket bestaat uit door Frans Maas te verrichten expeditiewerkzaamheden. Immers ook door inschakeling van een expediteur wordt bereikt dat diverse handelingen in verband met een vervoer door één en dezelfde onderneming worden verricht.
- Bovendien staat vast dat Van Beek voor zijn vervoerswerkzaamheden rechtstreeks aan [gedaagden in conventie] heeft gefactureerd, dit met expliciete toestemming van Frans Maas en [gedaagden in conventie] Ook deze rechtstreekse facturering duidt erop dat de juridische verplichting tot vervoer niet rustte op Frans Maas, maar op Van Beek.
- [gedaagden in conventie] heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat Frans Maas Van Beek aansprakelijk heeft gesteld, zich heeft bemoeid met het proces-verbaal van aangifte, en correspondentie heeft gevoerd met de verzekeraar van Van Beek, erop duidt dat op Frans Maas een contractuele verplichting tot vervoer rustte. De rechtbank volgt [gedaagden in conventie] niet in deze stelling. Wellicht is Frans Maas in haar bemoeienis met de afwikkeling van de gevolgen van de diefstal verder gegaan dan strikt noodzakelijk was voor haar eigen belang (haar verplichting om aan te tonen dat de goederen die waren vermeld op het in haar opdracht opgestelde T1document overeenkwamen met de goederen die tijdens het vervoer werden gestolen), maar deze omstandigheid komt onvoldoende gewicht toe om de balans in de richting van het bestaan van een contractuele verplichting tot vervoer te doen doorslaan. Een dergelijke handelwijze kan immers ook verklaard worden uit de wens van Frans Maas, blijkende uit de brief van 7 juli 2005 (productie 13 van [gedaagden in conventie]), om [gedaagden in conventie] als klant te behouden.
- De omstandigheid dat - zoals [gedaagden in conventie] heeft gesteld - blijkens de als productie 4 bij dagvaarding overgelegde factuur van Frans Maas N.V. aan Frans Maas is opgenomen dat het vervoer heeft plaatsgevonden onder CIF-voorwaarden, is in deze niet relevant. Dergelijke voorwaarden beogen de overgang van het risico te regelen van de verkoper op de koper, en regarderen niet de rechtsverhouding tussen de koper en de vervoerder of de koper en de expediteur.