Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 223581 / HA ZA 07-9
Vonnis van 20 februari 2008
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.S. Muijsson,
DE GEMEENTE UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
gedaagde,
procureur mr. P.J. Soede.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente Utrecht genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 maart 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 19 juni 2007.
1.2. Na de comparitie van partijen is de zaak in verband met een mediationtraject op de parkeerrol geplaatst. Op 17 oktober 2007 hebben beide partijen de rechtbank verzocht de zaak weer op de rol te plaatsen voor het wijzen van vonnis.
2.1. De Gemeente Utrecht is eigenaar van de landgoederen Nieuw Amelisweerd, Oud Amelisweerd en Rhijnauwen, allen gelegen in het gebied Amelisweerd, gemeente Bunnik. Van die landgoederen heeft de gemeente Utrecht verschillende percelen in erfpacht en pacht uitgegeven aan de boeren die in het gebied Amelisweerd actief zijn. Op verschillende percelen rust een melkquotum.
2.2. [eiser] heeft zich op 5 juni 2000 gevestigd in Amelisweerd door overname van het erfpachtrecht van de heer [naam] (hierna te noemen: [oud erfpachter]). Dit recht betreft 25.13.18 hectare grond met woonhuis en opstallen en deze overname vond plaats in overleg met de Gemeente Utrecht. Naast dit erfpachtrecht kreeg [eiser] van de Gemeente Utrecht in vaste pacht ruim 6 hectare grond (de zogenaamde Achtmorgenweide) en in tijdelijke pacht (van 1 juli 2000 tot 30 juni 2002) 10,7 hectare grond (de zogenaamde Miltenburgweide).
2.3. Na afloop van de periode van twee jaar waarin [eiser] de Miltenburgweide pachtte heeft de Gemeente Utrecht deze weide met ingang van 1 juli 2002 in tijdelijke pacht (tot 30 juni 2005) gegeven aan [boer 1] en [boer 2], twee andere in Amelisweerd actieve boeren.
2.4. Na afloop van deze driejarige periode heeft de Gemeente Utrecht de Miltenburgweide per 1 juli 2005 in vaste pacht aan [boer 1] en [boer 2] uitgegeven.
2.5. In 2006 heeft de Gemeente Utrecht aan [eiser], [boer 1] en [boer 2] een voorstel gedaan met betrekking tot de verdeling van de eveneens in Amelisweerd gelegen zogenaamde Boschhoeve. Deze grond werd verpacht aan [boer 3], een destijds ook in Amelisweerd actieve boer (hierna te noemen: [boer 3]) die aangaf te willen stoppen. Dit heeft er toe geleid dat partijen -kort gezegd- zijn overeengekomen dat gedurende een jaar eenderde van de Boschhoeve en het daarop rustende melkquotum aan [eiser] wordt verpacht en dat, na afloop van dat jaar, ook de overige tweederde van de grond, zonder het melkquotum, aan hem zal worden verpacht.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert dat de Gemeente Utrecht wordt veroordeeld, voor zover van toepassing uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van de schade van EUR 240.840,-, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten van EUR 2.750,- en tot vergoeding van de in een afzonderlijke (schadestaat-)procedure nader vast te stellen schade. Tenslotte vordert [eiser] dat de Gemeente Utrecht wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2. De Gemeente Utrecht voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
4.1. De rechtbank begrijpt uit hetgeen [eiser] in de dagvaarding onder punt 1 en onder punt 27 tot en 34 heeft aangevoerd dat hij zijn vordering baseert op de stelling dat de Gemeente Utrecht onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door (1) hem in 2005 de Miltenburgweide niet in pacht uit te geven en (2) hem in 2006 niet, samen met de grond, het gehele op de Boschhoeve rustende melkquotum beschikbaar te stellen. Daarnaast stelt [eiser] dat de Gemeente Utrecht aansprakelijk is voor (3) het onrechtmatig handelen van de Wethouder Grondzaken van de Gemeente Utrecht, [naam] (hierna te noemen: de Wethouder Grondzaken) die heeft geweigerd een onafhankelijke commissie in te stellen.
4.2. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van deze stellingen te komen overweegt de rechtbank het volgende. De Gemeente Utrecht heeft de voornoemde landgoederen die zijn gelegen in het gebied Amelisweerd in de gemeente Bunnik, in particulier eigendom. Dat betekent dat haar verhouding -als verpachter- met [eiser] (en de andere boeren) -als pachters- een privaatrechtelijke is. Het staat de Gemeente Utrecht in beginsel dan ook vrij, met inachtneming van de terzake geldende wettelijke bepalingen, haar grond in (erf)pacht uit te geven aan wie en onder welke voorwaarden zij dat wenst maar de plicht van de overheid tot behartiging van het algemeen belang brengt mee dat zij bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de beginselen van behoorlijk bestuur in acht moet nemen; ook het door [eiser] genoemde vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel. De rechtbank zal de vordering van [eiser] dan ook in dat licht beoordelen.
Het in 2005 in pacht geven van de Miltenburgweide aan [boer 1] en [boer 2]
4.3. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de Gemeente Utrecht onrechtmatig heeft gehandeld door hem de Miltenburgweide in 2005 niet in pacht uit te geven verwijst [eiser] naar verschillende omstandigheden op grond waarvan hij er van uit mocht gaan dat de pachtovereenkomst in juli 2002 zou worden gecontinueerd. Hoewel [eiser] zijn vordering baseert op het feit dat hem de Miltenburgweide in 2005 niet in pacht is gegeven beroept hij zich daarmee op verwachtingen die betrekking hebben op de continuering van de pacht in 2002. De rechtbank zal dan ook dienen te beoordelen of deze gestelde verwachtingen uit 2002 bestaan en of zij zodanig zwaarwegend zijn dat zij het oordeel rechtvaardigen dat de Gemeente Utrecht in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door de Miltenburgweide in 2005 niet aan hem te verpachten.
4.4. [eiser] verwijst ter onderbouwing van dit deel van zijn vordering naar hetgeen is bepaald in artikel 12 van de Pachtwet op grond waarvan hij ervan uit mocht gaan dat de verpachting in 2002 zou worden gecontinueerd. In de door [eiser] en de Gemeente Utrecht in 2000 ondertekende ‘Eenmalige pachtovereenkomst nr. 5677’ (als productie 9B bij dagvaarding gevoegd) is evenwel aangegeven dat deze pacht plaatsvindt conform het bepaalde in artikel 70f, lid 5 van de Pachtwet. In dat artikellid is bepaald dat (onder meer) hetgeen is bepaald in artikel 12 van die wet niet van toepassing is op pachtovereenkomsten ingevolge artikel 70f, lid 5. Reeds om die reden kan een beroep van [eiser] op het bepaalde in artikel 12 van de Pachtwet niet slagen.
4.5. Naar [eiser] voorts stelt heeft mevrouw [naam] (rentmeester van de Gemeente Utrecht; hierna te noemen: [rentmeester]) bij het sluiten van de pachtovereenkomst in 2000 gezegd dat de Miltenburgweide in tijdelijke pacht werd gegeven omdat de grond waarschijnlijk over een aantal jaren onttrokken zou worden aan het agrarisch gebruik. De Gemeente daarentegen stelt dat de achtergrond van deze tijdelijke verpachting was gelegen in de omstandigheid dat [eiser] een boerderij in Zeeland had gekocht die op dat moment nog verpacht was. Naar het oordeel van de rechtbank kan de beantwoording van de vraag naar de precieze achtergrond van tijdelijke verpachting onbeantwoord blijven. Immers, zelfs als die achtergrond is gelegen in hetgeen [eiser] stelt, betekent dat niet dat de Gemeente Utrecht met die mededeling rechtens te honoreren verwachtingen bij [eiser] heeft gewekt dat de Miltenburgweide in 2002 of in 2005 aan hem in pacht zou worden gegeven. Dat zou voor het jaar 2002 mogelijk anders zijn indien [rentmeester] zou hebben toegezegd dat de pacht zou worden gecontinueerd indien onttrekking van de grond aan het agrarisch gebruik geen doorgang zou vinden maar dat is door [eiser] niet gesteld. Het feit dat in de overeenkomst niet is opgenomen wat de achtergrond van de tijdelijke verpachting is kan dit oordeel niet anders maken nu niet duidelijk is waarom daardoor bij [eiser] verwachtingen zijn ontstaan dat de pacht zou worden voortgezet.
4.6. Door [eiser] wordt voorts verwezen naar hetgeen is bepaald in het ‘Beheersplan Nieuw Ameliseerd, Oud Amelisweerd en Rhijnauwen, Landgoederen van de Gemeente Utrecht” (hierna te noemen: het Beheersplan) waarin het beleid is neergelegd dat op de landgoederen biologische landbouw wordt bevorderd. Naar de rechtbank begrijpt doelt [eiser] met deze verwijzing naar hetgeen op pagina 5 van het Beheersplan onder ad 3) is vermeld te weten;
‘…. Omschakeling naar biologische landbouw zal naar verwachting op termijn betere garanties bieden voor het behoud van de waarden van natuur en milieu in en om de Amelisweerden. Dat zal alleen kunnen plaatsvinden op vrijwillige basis binnen voorwaarden van de Pachtwet. Voor de lange termijn is daarbij een te ontwikkelen stappenplan voor omschakeling zinvol.’
Ook verwijst [eiser] in dit verband naar een brief van 3 maart 2000 van [rentmeester] aan [boer 3] waarin door haar onder de aandacht wordt gebracht:
‘dat de Gemeente Utrecht in de rol van verpachter ecologische bedrijfsvoering en biologische landbouw nastreeft. ‘
4.7. Hoewel uit deze passages blijkt dat de Gemeente Utrecht in ieder geval in maart 2000 ecologische bedrijfsvoering nastreefde is de rechtbank niet van oordeel dat zij hiermee bij [eiser] rechtens te honoreren verwachtingen heeft gewekt dat de Miltenburgweide aan hem zou worden verpacht in 2005 . Het feit dat de Gemeente Utrecht in maart 2000 als verpachter ecologische landbouw nastreeft betekent niet dat zij bij de vraag aan wie, en onder welke voorwaarden zij haar gronden in 2005 wenst te verpachten, geen andere, mogelijk zwaarwegender belangen een rol kan laten spelen. Dat zou anders zijn indien uit deze passages een aan [eiser] persoonlijk gerichte onvoorwaardelijke toezegging zou blijken maar daarvan is geen sprake. In dat verband is van belang dat in de pachtovereenkomst zelf onmiskenbaar is aangegeven dat deze voor de duur van twee jaren is aangegaan. Bovendien wordt in de (namens [eiser] geschreven) brief van Schep Registergoed B.V. van 26 juni 2002 aan de Gemeente Utrecht aangegeven dat ten tijde van het aangaan van de pachtovereenkomst door [rentmeester] duidelijk is gesteld dat deze is aangegaan voor een periode van twee jaar en dat [eiser] op zichzelf wist dat hij de grond na twee jaar weer zou kunnen kwijtraken. Hieruit blijkt dat ook [eiser] in 2000 van een tijdelijke pacht is uitgegaan en rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat deze niet verlengd zou worden.
4.8. Voor wat betreft de belangenafweging die ten grondslag heeft gelegen aan haar beslissing om in 2005 de verpachting van de Miltenburgweide aan [boer 1] en [boer 2] voort te zetten heeft de Gemeente Utrecht gesteld dat zij zich gebonden achtte aan een eerdere toezegging op dat punt aan [boer 1]. Hoewel [eiser] heeft betwist dat die toezegging vóór 2002 daadwerkelijk is gedaan, heeft hij niet betwist dat die toezegging een rol heeft gespeeld bij de beslissing van de Gemeente Utrecht in 2005. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Gemeente Utrecht zich op dat moment terecht gebonden heeft gevoeld aan de op dat punt aan [boer 1] gedane toezegging. Bovendien heeft de Gemeente Utrecht, met de verwijzing naar de bevindingen van het Centrum voor Landbouw en Milieu, voldoende duidelijk gemaakt waarom zij op dat moment minder belang hechtte aan het beleid met betrekking tot het bevorderen van biologische landbouw, zoals neergelegd in het Beheersplan, dan aan de gedane toezegging aan [boer 1]. Ook op dat punt kan derhalve niet worden geoordeeld dat de Gemeenten Utrecht in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, en daarmee onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.
4.9. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de Gemeente Utrecht onrechtmatig heeft gehandeld door de Miltenburgweide niet aan hem in pacht uit te geven stelt [eiser] voorts dat de Gemeente Utrecht in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel. In dat verband wijst hij er op dat hij al twee keer eerder bij toedeling van land is achtergesteld ten opzichte van andere boeren. Hij verwijst in dit verband naar de verdeling van de grond van boer [boer 4] en de grond van boer [boer 5].
4.10. De Gemeente Utrecht stelt dat in 1999 werd bezien wie er interesse had in de te verdelen grond van boer [boer 5] en dat [oud erfpachter] daarbij heeft aangegeven niet geïnteresseerd te zijn. De feitelijke verdeling van de grond heeft plaatsgevonden toen [eiser] zich in het gebied had gevestigd maar de afspraken over de verdeling waren toen al gemaakt. Deze stelling is door [eiser] tijdens de comparitie van partijen niet verder betwist. Bovendien heeft hij daarbij erkend dat de verdeling van de door [boer 4] gepachte gronden, voor zijn tijd speelde. Nu ook is komen vast te staan dat [eiser] in 2004 de zogenaamde Helweide en de Hendriks in pacht zijn aangeboden, welk aanbod hij heeft geaccepteerd, kan zijn stelling dat de Gemeente Utrecht bij de verpachting van de Miltenburgweide in 2005 aan [boer 1] en [boer 2] in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, niet slagen.
4.11. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de stelling van [eiser] dat de Gemeente Utrecht onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem in 2005 de Miltenburgweide niet in pacht uit te geven, niet kan slagen.
Het op de Boschhoeve rustende melkquotum
4.12. [eiser] stelt voorts dat de Gemeente Utrecht onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem niet, samen met de grond, het gehele op de Boschhoeve rustende melkquotum beschikbaar te stellen.
4.13. De Gemeente Utrecht heeft zich tegen deze stelling verweerd en aangegeven dat zij voornemens was de Boschhoeve met het daarop rustende melkquotum gelijkelijk te verdelen onder de drie nog actieve boeren. Nadat [boer 1] en [boer 2] aangaven bereid te zijn afstand te doen van de grond is besloten tot verpachting aan [eiser] van de grond maar verdeling van het melkquotum. Om die verdeling te realiseren bleek het evenwel noodzakelijk dat de bij dat melkquotum behorende grond gedurende een jaar werd verpacht aan degene die het betreffende melkquotum kreeg toebedeeld.
4.14. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gesteld dat de Gemeente Utrecht hiermee onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Integendeel. Uit de overgelegde stukken en de stellingen van partijen blijkt dat [eiser] met deze gang van zaken, ten opzichte van de andere boeren, wordt bevoordeeld. Dit zou mogelijk anders zijn indien de andere boeren bij eerdere verdelingen van gronden meer waren bevoordeeld dan [eiser] hiermee, maar daarvan is, is zoals hiervoor in 4.10 reeds overwogen, geen sprake.
Het handelen van de Wethouder Grondzaken.
4.15. Tenslotte onderbouwd [eiser] zijn vordering met de stelling dat de Wethouder Grondzaken onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door te weigeren een onafhankelijke commissie in te stellen. Hij heeft dit nader onderbouwd met de stelling dat de Wethouder Grondzaken verschillen van mening over de samenstelling van de arbitragecommissie (waarvan de instelling hem door de Gemeenteraad was opgedragen) heeft aangegrepen om die arbitrage te verijdelen.
4.16. De Gemeente Utrecht stelt dat van onrechtmatig handelen van de Wethouder Grondzaken geen sprake is. Weliswaar is het college door de gemeenteraad opgedragen om op korte termijn te komen tot een onafhankelijke arbitrageprocedure over de verdeling van het melkquotum van boer [boer 3] maar omdat de juridisch adviseur van [eiser], de heer [naam] (hierna te noemen: [juridisch adviseur]), niet met de door de Gemeente Utrecht gedane voorstellen omtrent de personele invulling van de arbitragecommissie kon instemmen, is de raadscommissie medegedeeld dat geen overeenstemming kon worden bereikt omtrent de uitvoering van de motie. Daarmee heeft zij ingestemd. Bovendien stelt de Gemeente Utrecht dat niet duidelijk is geworden tot welke schade dit vermeende onrechtmatig handelen voor [eiser] heeft geleid.
4.17. De rechtbank is van oordeel dat ook dit punt van de vordering niet kan slagen, reeds omdat niet is gebleken dat de Wethouder Grondzaken onrechtmatig heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet willen instemmen met het benoemen van [juridisch adviseur] tot arbiter in een onafhankelijke arbitragecommissie een te billijken standpunt. Nu uit de overgelegde correspondentie en de ingenomen standpunten blijkt dat aan de zijde van de Wethouder Grondzaken ook een ander –naar het oordeel van de rechtbank eveneens te billijken- voorstel is gedaan dat niet is geaccepteerd, kan de stelling dat is geweigerd een onafhankelijke arbitragecommissie in te stellen niet slagen. Van enig onrechtmatig handelen waar voor de Gemeente Utrecht aansprakelijk zou zijn, is dan ook niet gebleken.
4.18. Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen.
4.19. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente Utrecht worden begroot op:
- vast recht EUR 4.667,00
- salaris procureur 4.000,00 (2,0 punten × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 8.667,00
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente Utrecht tot op heden begroot op EUR 8.667,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2008.