RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/601209-07
Datum uitspraak: 7 februari 2008
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] (Maleisië),
wonende te Maleisië,
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.
Raadsman: mr. C.L. Berkel, advocaat te Veenendaal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 2 ten laste gelegde feit ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting, alsmede het relaas van verbalisanten voor wat betreft het aantreffen van het paspoort van de Volksrepubliek China bij verdachte op 24 oktober 2007 te Veenendaal en de vaststelling , naar aanleiding van een ingesteld onderzoek, dat het onderzochte document vals is.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 en 3 tenlastegelegde op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, alsmede het relaas van verbalisanten en de getuigenverklaring van [getuige 1]. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen de vaststelling dat het onderzochte reisdocument vals is en de vaststelling dat de onderzochte creditcard vals of vervalst is.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde op grond van de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting, alsmede het relaas van verbalisanten voor wat betreft het aantreffen van een portefeuille met daarin een achttal creditcards bij verdachte op 24 oktober 2007 te Veenendaal en de getuigenverklaring van [getuige 2] . De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen de vaststelling dat de onderzochte creditcards vals of vervalst zijn.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat zoals hiervoor is besproken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals is.
Opzettelijk gebruik maken van een valse of vervalste betaalpas, bestemd voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, als ware deze echt en onvervalst.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde overweegt de rechtbank dat er sprake is van meerdaadse samenloop, nu de strekking van de strafbepaling van artikel 326 en van artikel 232 lid 2 Wetboek van Strafrecht en het belang dat de strafbepaling beoogt te beschermen niet gelijk is.
Opzettelijk een valse of vervalste betaalpas, bestemd voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat de betaalpas bestemd is voor gebruik als ware deze echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat de ad informandum gevoegde strafbare feiten ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank worden gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met die feiten rekening houdt.
Nu verdachte de feiten heeft bekend zal de rechtbank rekening houden met drie ad informandum gevoegde feiten, zoals vermeld op blad 3 van bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft niet alleen een vals reisdocument en een negental valse of vervalste creditcards in zijn bezit gehad, maar hij heeft voorts meerdere keren in een korte periode geprobeerd om bij verschillende winkels met gebruikmaking van deze documenten luxe goederen, zoals computers, laptops en horloges, te verkrijgen.
De verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen dat in het betalingsverkeer respectievelijk maatschappelijk verkeer in de echtheid en juistheid van dergelijke algemeen gebruikte betaalmiddelen en documenten moet kunnen worden gesteld, ondermijnd. Dergelijk handelen brengt voorts veelal forse financiële schade teweeg.
De verdachte heeft ter terechtzitting over de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde handelen zou hebben plaatsgehad, aangevoerd dat hij in opdracht van anderen, Chinezen, heeft gehandeld. Voorts heeft verdachte aangegeven dat hij onder druk is gezet, waardoor hij zich niet kon onttrekken aan het bewezenverklaarde handelen. De druk bestond uit aanzienlijke schulden in Maleisië en de omstandigheid dat zijn vader was opgenomen in het ziekenhuis, hetgeen medische kosten met zich meebracht, aldus de verdachte. De rechtbank overweegt dat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is gebleken van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat er sprake was van dusdanig benarde omstandigheden dat in redelijkheid van verdachte niet te vergen viel dat hij deze feiten naliet.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de persoon van verdachte. Blijkens het uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 januari 2008 is verdachte niet eerder in aanraking gekomen met politie en justitie in Nederland.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijk strafdeel onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn gezinssituatie (een zoon en zieke vader in Maleisië) en de omstandigheid dat er vanuit Azië druk is uitgeoefend op verdachte om strafbare feiten te plegen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de detentie situatie verdachte zwaarder valt dan de ‘gemiddelde gedetineerde’ door het nagenoeg ontbreken van de mogelijkheid om met zijn medegedetineerden te communiceren, hetgeen eveneens in de strafmaat tot uitdrukking dient te komen.
De rechtbank acht, alles afwegende en mede gelet op de straffen die de rechtbank in
vergelijkbare gevallen van oplichting en valsheidsdelicten pleegt op te leggen, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, gelet op de omstandigheid dat verdachte een first offender is en in aanmerking genomen zijn persoonlijke omstandigheden, zoals hiervoor uiteengezet.
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, vermeld onder 2 op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, dat aan verdachte toebehoort, zal worden verbeurd verklaard, aangezien dit voorwerp (indirect) geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezenverklaarde is verkregen.
Onttrekking aan het verkeer:
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, vermeld onder 3 (vals paspoort) op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal onttrokken worden verklaard aan het verkeer, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder 2 bewezenverklaarde is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, vermeld onder 4, 5, 11, 12, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20 op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zullen onttrokken worden verklaard aan het verkeer, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen, bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf zijn aangetroffen en deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, vermeld onder 1, 7, 10 en 13 op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 45, 57, 231, 232 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 (TWAALF) MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (ZES) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het goed vermeld onder 2 op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de goederen vermeld onder 3, 4, 5, 11, 12, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20 op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de goederen vermeld onder 1, 7, 10 en 13 op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W. Foppen, N.V.M. Gehelen en L.M.G. de Weerd, bijgestaan door mr. J. Benard als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2008.