ECLI:NL:RBUTR:2008:BC4158
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van zeven jongeren voor overtreding van het samenscholingsverbod in Utrecht
Op 13 februari 2008 heeft de kantonrechter in Utrecht zeven jongeren, in de leeftijd van 15 tot 19 jaar, vrijgesproken van de beschuldiging dat zij het samenscholingsverbod in de wijk Kanaleneiland-Noord zouden hebben overtreden. De jongeren waren aangehouden omdat zij in een groep van meer dan vijf personen op straat stonden, wat volgens de burgemeester van Utrecht in strijd was met een in september 2007 ingesteld samenscholingsverbod. De burgemeester had bepaald dat deze groep jongeren zich niet in een groep van meer dan vijf personen mocht bevinden, ongeacht of er sprake was van een verstoring van de openbare orde.
De kantonrechter oordeelde echter dat het simpelweg aanwezig zijn in een groep op de openbare weg niet automatisch betekent dat er sprake is van samenscholing. Er moet altijd een (dreigende) verstoring van de openbare orde zijn om van samenscholing te kunnen spreken. In deze zaak was niet bewezen dat de jongeren daadwerkelijk de openbare orde verstoorden. De rechter vond dat de uitleg van het samenscholingsverbod door de burgemeester te ver ging, omdat het de vrijheid van beweging van de jongeren onterecht beperkte.
De raadsman van de jongeren had aangevoerd dat het samenscholingsverbod in strijd was met het legaliteitsbeginsel, omdat het onduidelijk was welk gedrag strafbaar was. De kantonrechter oordeelde dat het samenscholingsverbod wel degelijk een wettelijke basis had in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Utrecht, maar dat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van het strafrecht. De rechter concludeerde dat de feitelijke omschrijving van samenscholing in de tenlastelegging geen elementen van (dreigende) ordeverstoring bevatte, waardoor de jongeren niet schuldig bevonden konden worden.
Uiteindelijk sprak de kantonrechter de jongeren vrij, omdat het kenmerkende bestanddeel van samenscholing niet bewezen kon worden. De overige verweren van de verdediging behoefden geen verdere bespreking. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. N.V.M. Gehlen, bijgestaan door griffier S. Ommen.