ECLI:NL:RBUTR:2008:BC3452

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-711530-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor straatroven en poging tot overval

Op 5 februari 2008 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een serie straatroven, diefstallen en een poging tot overval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1992, samen met anderen betrokken was bij gewelddadige berovingen op 2 en 8 september 2007. Tijdens deze incidenten werden slachtoffers onder bedreiging van geweld gedwongen tot afgifte van waardevolle spullen, waaronder geld en persoonlijke bezittingen. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting een bekennende verklaring afgelegd, waarin hij zijn rol bij de berovingen bevestigde. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte als verdachte aan te merken.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een van de ten laste gelegde feiten, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden gericht op hulp en ondersteuning. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die rechtstreeks schade hadden geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank benadrukte het belang van een gezinsbehandeling en begeleiding voor de verdachte om recidive te voorkomen en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling te bevorderen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/711530-07
Datum uitspraak: 5 februari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Raadsvrouwe: mr. K. van de Peppel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouwe van verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Zij is van mening dat niet concreet uit het dossier is gebleken op grond waarvan haar cliënt als verdachte werd aangemerkt. Er ontbreekt een verslag van de provider waaruit blijkt dat de koppeling kan worden gemaakt met het telefoonnummer van [medeverdachte 2]. Subsidiair is de raadsvrouwe van mening dat bewijsuitsluiting moet volgen. De officier van justitie heeft in reactie hierop gemotiveerd betoogd dat in zijn visie geen sprake is van niet-ontvankelijkheid dan wel bewijsuitsluiting, maar dat, mocht de rechtbank hieraan twijfelen, hij op zeer korte termijn een getuige kan oproepen die duidelijkheid kan verschaffen.
Uit het dossier heeft de rechtbank de volgende gang van zaken kunnen herleiden. Bij een beroving op 2 september 2007 is een gsm weggenomen. De aangever heeft vervolgens het i-meinummer en telefoonnummer van die gsm opgegeven (zie p.51 PL 0960/07-278031). De politie heeft dit i-meinummer laten onderzoeken. Daaruit is een telefoonnummer naar voren gekomen. De brief waaruit dat blijkt ontbreekt in het dossier. Echter de link blijkt wel uit de daaropvolgende aanvragen. De gebruiker bleek verdachte te zijn. Dat heeft geleid tot nader onderzoek om te achterhalen met welke telefoonnummers contact is geweest rondom het tijdstip van de beroving. Onder andere [medeverdachte 2] kwam uit dat onderzoek naar voren. Hij is vervolgens gaan verklaren waaruit ernstige bezwaren voor de twee andere verdachten voortkwamen. Gezegd moet worden dat het goed was geweest als in het dossier bepaalde stukken van de providers terug te vinden waren geweest. Echter de gang van zaken en de logische stappen die daar steeds op volgden, zoals hierboven beschreven, leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat niet kan worden gezegd dat het openbaar ministerie met misbruik van bevoegdheden dan wel het ontbreken van die bevoegdheden of anderszins heeft gehandeld, zodanig dat er aanleiding is te vermoeden dat [verdachte] onterecht als verdachte is aangemerkt. De verdenking en redelijk vermoeden van schuld, alsmede gelet op de ernst van het feit kunnen de conclusie dragen dat [verdachte] terecht als verdachte is aangemerkt. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in zijn vervolging. Uit het voorgaande volgt eveneens dat de door de verdachte afgelegde bekennende verklaringen naar het oordeel van de rechtbank zonder enige belemmering voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Het horen van de getuige of enig ander nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2A is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht de onder 1A, 1B en 2B tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
t.a.v. feit 1A en 1B:
- de aangifte van [aangever C] p.24 e.v. I-verbaal (PL0960/07-015989I)
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-
Het klopt dat ik op 2 september 2007 samen met anderen een man in IJsselstein heb beroofd. [Medeverdachte 2] zette het mes op zijn keel en gilde dat zijn keel doorgesneden zou worden. Ik was de tweede man waarover het slachtoffer het in zijn aangifte heeft. Ik stond er bij dat gepind werd. Ik heb ook de autosleutels in het huis gepakt en bestuurde vervolgens de weggenomen auto.
t.a.v. feit 2B:
- de aangifte van [aangever E] p.24 e.v. I-verbaal (PL0960/07-015989I)
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-
Het klopt ook dat ik op 8 september 2007 te Linschoten samen met anderen een man heb beroofd. Ik was weer de tweede man die er bij kwam. Ik had de boksbeugel bij me. Het klopt dat de afstand tussen het slachtoffer en de loop van het nepwapen minder dan een meter was. Ik heb de woorden gezegd die in de tenlastelegging zijn opgenomen.
De rechtbank heeft ten aanzien van het onder 1B en 2B tenlastegelegde geconstateerd dat in de tekst van de tenlastelegging in de eerste plaats ontbreekt dat respectievelijk [aangever C] en [aangever E] zijn gedwongen tot afgifte van de goederen zoals genoemd in de tenlastelegging. In de tweede plaats ontbreekt dat deze afgifte heeft plaatsgevonden door middel van geweld en/of bedreiging met geweld. Uit de context van de tenlastelegging als geheel en de feitelijke uitwerking in het bijzonder begrijpt de rechtbank dat de officier van justitie kennelijk de bedoeling heeft gehad dit ten laste te leggen mede gelet op het verband met het onder 1A en 2A tenlastegelegde. De rechtbank leest de tenlastelegging derhalve in die zin als verbeterd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 A en B, alsmede onder 2B ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld.
t.a.v. feit 1 A:
hij op 02 september 2007 te IJsselstein tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto (merk Ford,
type Focus) geheel of ten dele toebehorende aan [aangever D].
t.a.v. feit 1 B:
hij op 2 september 2007 te IJsselstein tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever C] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met inhoud en een mobiele telefoon en een zilveren armband en
een ring en een ketting toebehorende aan [aangever C] welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- die [aangever C] op de grond heeft gegooid, en
- vervolgens een mes op de keel van die [aangever C] heeft gezet, en
- tegen die [aangever C] heeft gezegd dat zijn keel doorgesneden zou
worden als die [aangever C] zou gillen, en
- een schop/trap tegen het scheenbeen, van die [aangever C]
heeft gegeven;
t.a.v. feit 2B:
hij omstreeks 9 september 2007 te Linschoten tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [aangever E] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 170 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever E], welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op korte
afstand en in de richting van de borst van die [aangever E] heeft gehouden, en
- een boksbeugel in zijn hand had en deze dreigend aan die [aangever E]
heeft getoond, en
- die [aangever E] de woorden heeft toegevoegd: "Geef je geld af, afgeven je geld,
kankerleier, meewerken, dan gebeurt er niks met je!" en "Meer, meer geld
pinnen. Meer geld opnemen, we willen alles, saldo opvragen";
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 A en B, alsmede onder 2B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 A en B, alsmede onder 2B bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
t.a.v. feit 1A:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
t.a.v. feit 1A en feit 2B:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat de ad informandum gevoegde strafbare feiten ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank worden gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met die feiten rekening houdt.
Nu verdachte de feiten heeft bekend zal de rechtbank rekening houden met 27 ad informandum gevoegde feiten, zoals vermeld op blad 4 en 5 in bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan drie straatroven waarbij geweld of dreiging met geweld niet werd geschuwd. Ook heeft verdachte getracht een supermarkt te overvallen. Dat dit bij een poging is gebleven is slechts te danken aan het adequate optreden van het slachtoffer. Op professionele wijze werd een en ander voorbereid door verdachte en diens companen. Verdachte was weliswaar niet degene die de eerste stap tot geweld zette, maar die daar in een later stadium wel toe over ging en een even bedreigende rol speelde. De slachtoffers zijn doodsbang geweest. Dit blijkt ook uit een aantal schriftelijke slachtofferverklaringen die het dossier bevat. Bij een beroving op 2 september 2007 heeft verdachte samen met [medeverdachte 2] het slachtoffer nog enige tijd zijn vrijheid ontnomen na de beroving. Zij hebben eerst het slachtoffer van zijn mobiele telefoon, portemonnee en pinpas beroofd, om hem vervolgens te dwingen te pinnen bij een pinautomaat, hetgeen niets opleverde omdat het slachtoffer onvoldoende saldo had. Tot slot hebben zij hem onder bedreiging van een mes naar zijn eigen huis gedirigeerd om daar nog meer waardevolle spullen te kunnen bemachtigen. Toen ze vervolgens de auto van de vader van het slachtoffer hebben meegenomen hebben ze het slachtoffer ook weer meegenomen. Dit alles heeft het slachtoffer een uur lang moeten doorstaan. Zoals hierboven reeds is vermeld heeft verdachte een enorm aantal ad informandum gevoegde feiten op de dagvaarding staan waaronder een grote hoeveelheid (pogingen tot) inbraken.
Feiten als door verdachte gepleegd rechtvaardigen in beginsel een langdurige jeugddetentie. De rechtbank houdt echter rekening met het feit dat verdachte jonger is dan [medeverdachte 2] en dat ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte een lagere straf rechtvaardigen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 oktober 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake strafbare feiten;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 18 januari 2008, opgemaakt door H. Lindenhof, raadsonderzoeker.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, d.d. 18 januari 2008, opgemaakt door N. el Addouti, reclasseringswerkster.
- een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 20 december 2007 van drs. I. van Asselt, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Bij [verdachte] is geen sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Wel is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van en sociaal-emotionele achterstand gekenmerkt door naïviteit, impulsiviteit en een nog onvoldoende ontwikkeld geweten waarbij sprake is van een beperkt geïntegreerd besef van de heersende waarden en normen. [Verdachte] is onvoldoende in staat behoeftebevrediging uit te stellen waarbij hij onvoldoende rekening houdt met de consequenties van zijn handelen voor zichzelf en zijn omgeving. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens leidt er deels toe dat [verdachte] geneigd is tot impulsiviteit en het zoeken van spanning om met negatieve emoties om te gaan. Tijdens de tenlastegelegde feiten is [verdachte] deels impulsief, deels berekend en uit winstbejag te werk gegaan. In de thuissituatie speelt de pedagogisch onmacht van vader een rol die na het overlijden van zijn vrouw en de psychiatrische ziekte van de broer van [verdachte] onvoldoende ruimte en aandacht aan [verdachte] heeft kunnen geven. [Verdachte] heeft het verlies nauwelijks kunnen verwerken. Vader is wel betrokken bij [verdachte] maar biedt hem te weinig emotionele en pedagogische begeleiding en biedt hem meer vrijheid en verantwoordelijkheid dan [verdachte] aankan. Geadviseerd wordt [verdachte] licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Met het oog op recidivebeperking en de verdere sociaal-psychologische ontwikkeling van [verdachte] is het van groot belang dat er een gezinsbehandeling plaatsvindt waarbij aandacht besteed wordt aan het vergroten van de communicatie in het gezin, rouwverwerking van het verlies van moeder en bevorderende opvoedingstechnieken. Geadviseerd wordt [verdachte] een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde FFT (Functional Family Therapy) bij Barentsz, Altrecht. Hiernaast wordt continuering van ITB+ geadviseerd door de Jeugdreclassering zodat er toezicht op [verdachte] kan worden gehouden en waarbij vader intensief betrokken dient te worden.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1A, 1B, 2A en 2B ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk (proeftijd 2 jaar) met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp& Steun, waarvan de eerste 6 maanden ITB+, ook als dat inhoudt de FFT bij het Barentsz;
- toewijzing van de vorderingen van de drie benadeelde partijen met de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid.
Hoewel de rechtbank zich realiseert dat verdachte zich in een schorsing van de voorlopige hechtenis bevindt, meent de rechtbank dat zij, gelet op de ernst en de hoeveelheid feiten alsmede op de straf ten opzichte van [medeverdachte 2], niet kan volstaan met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de voorlopige hechtenis tot op heden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden, waarbij de rechtbank gelet op het grote belang van het (blijven) volgen van zijn opleiding zal bepalen dat het onvoorwaardelijk deel zal worden tenuitvoergelegd in de vorm van nachtdetentie.
De vordering van de benadeelde partijen
[Aangever C]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1A en 1B ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 1171,16 wegens materiële schade en een bedrag van € 1475,-- wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de schoolboeken en schoolgeld is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1A en 1B bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1475,-- en de materiële schade wordt begroot op € 367,34.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 1842,34 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
[Aangever D]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1A ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 140,-- wegens materiële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1A bewezenverklaarde feit.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat doordat een aangifte van [aangever D] ontbreekt niet vast kan worden gesteld dat de auto zonder diens toestemming is weggenomen.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat uit de wijze waarop de autosleutels zijn weggenomen blijkt dat er geen toestemming voor het wegnemen van de auto is gegeven. De verklaring van [aangever D] is in dat opzicht zeer duidelijk en ondersteunt een en ander meer dan voldoende.
[Aangever E]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2B ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 34,10 wegens materiële schade en een bedrag van € 1500,-- wegens immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 2B bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1500,-- en de materiële schade wordt begroot op € 34,10, derhalve in totaal € 1534,10.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 77a, 77g, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2A ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1A, 1B en 2B ten laste gelegde feiten, zoals hierboven vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1A en 1B en 2B bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot JEUGDDETENTIE voor de duur van 12 maanden (zegge: twaalf maanden) welke tenuitvoer zal worden gelegd in de rijksinrichting Eikenstein te Zeist en bepaalt tevens dat veroordeelde daarbij in aanmerking komt voor nachtdetentie in de vorm van onbegeleid meerdaags verlof (conform de regels neergelegd in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen).
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 6 maanden (zegge: zes maanden), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde in het kader van de maatregel Hulp en Steun zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, te geven aanwijzingen, zolang die instelling dat nodig acht; ook als dat inhoudt dat de veroordeelde
- de eerste zes maanden van de proeftijd deel moet nemen aan het project ITB-plus;
- de FFT (Functional Family Therapy) bij Barentsz, Altrecht, of een soortgelijke instelling volgt.
- met de opdracht aan die jeugdreclasseringinstelling ex artikel 77aa Wetboek van Strafrecht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever C], wonende te [woonplaats] ten dele toe tot een bedrag van € 1842,34 (zegge achttienhonderdtweëenveertig euro en vierendertig eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering (de schoolboeken en het schoolgeld)en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 1842,34 (zegge achttienhonderdtweëenveertig euro en vierendertig eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever D], wonende te [woonplaats], toe tot een bedrag van € 140,-- (zegge honderdveertig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 140,-- (zegge honderdveertig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever E], wonende te [woonplaats], toe tot een bedrag van € 1534,10 (zegge vijftienhonderdvierendertig euro en tien eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 1534,10 (zegge vijftienhonderdvierendertig euro en tien eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Beveelt de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van veroordeelde, te weten niet eerder dan met ingang van 11 februari 2008.
Dit vonnis is gewezen door mr L.E. Verschoor-Bergsma, kinderrechter en mrs I. Bruna en S.K. Bouwman, bijgestaan door mr. V.H. van der Horst als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2008.
Mrs. Bouwman en Bruna zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.