RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/601324-07
Datum uitspraak: 1 februari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] (Marokko),
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.
Raadsman: mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 januari 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De verdachte heeft ter terechtzitting -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij op
17 november 2007 niet in de parkeergarage Jaarbeursplein te Utrecht is geweest. Voorts heeft hij aangegeven dat hij zich op 19 november 2007 in voormelde parkeergarage bevond in verband met een afspraak met een vriend en geenszins om strafbare feiten te plegen, nu hij zich sinds zijn verblijf in het hostel daar verre van heeft gehouden. Bij de politie en de rechter-commissaris heeft verdachte eveneens een ontkennende verklaring afgelegd.
Hoewel de verdachte het tenlastgelegde bij voortduring heeft ontkend, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring onder meer gelet op de getuigenverklaring van [getuige 1] -zakelijk weergegeven- inhoudende dat hij zich op 17 november 2007 in de parkeergarage (Jaarbeursplein) te Utrecht bevond, dat hij een autoalarm hoorde afgaan en op het geluid afging samen met [getuige 2]. Vervolgens zag hij dat er iemand in de auto zat en dat de ruit van het linkervoorportier kapot was, waarna een man het portier opendeed en in een steeds sneller tempo wegliep. Getuige [getuige 1] is samen met [getuige 2] achter de man aangerend en heeft de man te pakken gekregen, waarbij hij de man, die een tas bij zich droeg, op een afstand van vijftig centimeter recht in zijn gezicht kon zien. De getuige heeft tenslotte verklaard dat de autoradio helemaal vernield was.
Op 21 november 2007 is vervolgens een fotoconfrontatie met [getuige 1] uitgevoerd, waarbij hij bij foto 1 (foto van [verdachte]) aangeeft dat de persoon op de foto de dader is.
De rechtbank stoelt de bewezenverklaring voorts op de herkenning van verdachte ‘aan zijn bolle hoofd en snor’ door getuige [getuige 2] ten tijde van de op 20 december 2007 uitgevoerde fotoconfrontatie.
De rechtbank neemt tenslotte in aanmerking de inhoud van de door [getuige 3] afgelegde verklaring inhoudende dat hij op 17 november 2007 in de parkeergarage Jaarbeursplein te Utrecht bij terugkeer bij zijn personenauto, een blauwe Hyundai Tucson met het kenteken [kenteken] toebehorende aan [… B.V.], bemerkte dat het raam van het voorportier aan de bestuurderszijde vernield was.
Gelet op de herkenning van verdachte door de twee getuigen is de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte het in de aangifte genoemde feit heeft gepleegd.
De ontkennende verklaring van verdachte, zoals hierboven weergegeven, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Temeer, nu de stelling van verdachte dat hij zich niet meer bezighoudt met dergelijke strafbare gedragingen sinds zijn verblijf in het hostel wordt weersproken door de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Op 19 november 2007 heeft verbalisant [verbalisant 1] verdachte namelijk in dezelfde parkeergarage te Utrecht aangehouden, waarbij in verdachtes rugzak / bij verdachte twee schroevendraaiers, een zaklamp en een mes worden aangetroffen. Aan deze aanhouding ging de waarneming van verbalisanten vooraf dat verdachte in meerdere geparkeerde personenauto’s naar binnen keek, zijn rugtas opende, zich ophield aan de bestuurderszijde van een personenauto en zijn rugzak op het dak van deze personenauto had neergezet, waarna verdachte het portier aan de bestuurderszijde losliet en kennelijk goederen terugstopte in zijn rugtas op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] in de richting van verdachte liep.
De rechtbank overweegt dat de gerelateerde handelwijze van verdachte op 19 november 2007 de geloofwaardigheid van verdachtes verklaring inhoudende dat hij zich sinds zijn verblijf in het hostel verre houdt van strafbare feiten ernstig ondergraaft.
De raadsman heeft als verweer gevoerd dat de fotoconfrontaties niet mogen meewerken tot het bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat de politie bij de confrontaties gebruik had moeten maken van foto’s waarop ook het (boven)lichaam zichtbaar is, dat de beide getuigen onvoldoende gemotiveerd hebben waaraan zij verdachte hebben herkend en dat de mogelijkheid niet uitgesloten is dat de getuigenbegeleider, politieambtenaar [getuigenbegeleider], de getuigen onbewust beïnvloed zou hebben.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Ten aanzien van de fotoconfrontatie met getuige [getuige 1]:
Het staat de politie vrij om, zoals is gebeurd, pasfoto’s te gebruiken voor een fotoconfrontatie. Niet valt in te zien waarom in het onderhavige geval had moeten worden gekozen voor foto’s waarbij ook het (boven)lichaam te zien is. Dit zou wellicht anders hebben kunnen zijn indien juist het bovenlichaam van de door de getuige waargenomen persoon voor de getuige belangrijke onderscheidende kenmerken had vertoond. Hiervan is evenwel niet gebleken. Het feit dat [getuige 1] niet heeft aangegeven waaráán hij verdachte herkende, doet niet af aan de herkenning van verdachte.
Ten aanzien van de fotoconfrontatie met [getuige 2]:
Ook ten aanzien van deze confrontatie heeft de raadsman als verweer gevoerd dat de getuige niet gemotiveerd heeft gekozen, in die zin dat de getuige heeft aangegeven dat hij verdachte heeft herkend aan zijn bolle hoofd en dikke snor, terwijl meer mannen uit de confrontatie dat hadden. Ook hier geldt dat de niet nader gemotiveerde keuze van de getuige voor verdachte, niet afdoet aan de herkenning door de getuige van verdachte.
Tenslotte vindt de rechtbank in het dossier geen enkel aanknopingspunt van de door de raadsman geopperde mogelijkheid dat de getuigenbegeleider, politieambtenaar [getuigenbegeleider], de getuigen onbewust beïnvloed zou hebben. Conform de richtlijnen zijn de geselecteerde foto’s vóór de confrontatie aan [getuigenbegeleider] getoond en deze heeft daarna verklaard dat hij in de selectie niemand kende.
De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld.
Hij op 17 november 2007 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een geparkeerd staande auto (blauwe Hyundai Tucson, kenteken [kenteken]) weg te nemen een autoradio/cd-speler, toebehorende aan […B.V.], en zich daarbij de toegang tot die auto te verschaffen en die weg te nemen autoradio/cd-speler onder zijn bereik te brengen door middel van braak, naar die auto is toegegaan en een ruit van die auto heeft vernield en een portier van die auto heeft geopend en vervolgens in de auto heeft plaatsgenomen en de autoradio/cd-speler in het middenconsole heeft beschadigd, zijnde de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat zoals hiervoor is besproken.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen maatregel
Verdachte heeft wederom blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendommen
van anderen door zich schuldig te maken aan een poging tot diefstal uit een auto. Een
dergelijk ergerlijk feit brengt, naast financiële schade, overlast voor de benadeelde met zich
mee en draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van het voorarrest.
De verdachte heeft aangegeven dat hij bij oplegging van de ISD-maatregel, waar hij niet achter staat, wil werken aan een justitievrij leven, maar dat enige motivatie om af te kicken bij hem niet meer aanwezig is.
De rechtbank heeft kennis genomen van het vroeghulp interventierapport van het Centrum Maliebaan d.d. 27 november 2007, opgemaakt door R. Nagelmaeker, reclasseringswerker, inhoudende als conclusie en advies -zakelijk weergegeven- als volgt:
Verdachte heeft een fors verslavingsprobleem en is veelvuldig met justitie in aanraking gekomen vanwege verwervingscriminaliteit. Het opleggen van de SOV-maatregel in 2002 heeft niet geresulteerd in het doorbreken van dit patroon. De hulpverlening die sindsdien geboden is, stagneerde vanwege de vele detenties of een terugval in drugsgebruik. Gezien het vorenstaande en ter bescherming van de maatschappij (het voorkomen van recidive) is het wenselijk en noodzakelijk om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen. Tijdens deze maatregel is het echter enkel mogelijk een traject te starten gericht op abstinentie van middelen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de voorlichtingsrapportage van het Centrum
Maliebaan van 16 januari 2008, opgemaakt door B.I.M. Mes, reclasseringswerker.
Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
Vanaf half augustus 2007 tot half november 2007 heeft verdachte een kamer in hostel Maliehof gehad, welke kamer hij is kwijtgeraakt door zijn huidige detentie.
Inmiddels wordt geconcludeerd dat het irreëel is om een traject op te starten met als doel abstinentie van middelen. Ook de verwachting dat verdachtes situatie zou stabiliseren zodra hij zijn intrek in de Maliehof zou nemen, is niet uitgekomen. Integendeel, het leek erop dat verdachte steeds meer drugs ging gebruiken.
Verdachte geeft aan dat hij niet meer gemotiveerd is voor hulpverlening. Bij oplegging van de ISD-maatregel behoeft hij geen enkele vorm van hulpverlening. Verdachte geeft aan dat hij na de ISD-maatregel zal proberen om geen delicten meer te plegen. Geadviseerd wordt wederom om aan verdachte een ISD-maatregel op te leggen. Het lijkt echter niet mogelijk om hieraan inhoud te geven in de vorm van een klinische opname.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de formele vereisten van artikel 38m, eerste lid,
Wetboek van Strafrecht voldaan. Immers, verdachte heeft zich schuldig
gemaakt aan een poging tot diefstal, een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is
toegelaten.
Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 23 november 2007, dat 38
bladzijden telt, blijkt voorts dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor misdrijven en dat
hij in de periode van vijf jaren voorafgaand aan het thans bewezen verklaarde feit diverse
keren onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke misdrijven tot een
vrijheidsbenemende straf, laatstelijk op 4 september 2007 (8 maanden gevangenisstraf
waarvan 4 maanden voorwaardelijk), 16 mei 2007 (6 weken gevangenisstraf) en 11 oktober
2006 (14 weken gevangenisstraf), welke straffen blijkens voormeld uittreksel ten uitvoer zijn gelegd. Het hiervoor bewezen verklaarde feit is nadien begaan.
Naar het oordeel van de rechtbank dient er, gelet op de omvang van het strafblad en de
visie van de reclassering, ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan een misdrijf.
De kennelijk weigerachtige houding van verdachte om mee te werken aan enige behandeling in het kader van de ISD-maatregel staat evenmin aan oplegging van de maatregel in de weg, nu de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. Bovendien kan, bij medewerking van de verdachte, binnen het kader van de maatregel onderzocht worden wat voor verdachte de best passende hulpverlening is.
De rechtbank zal de gevorderde ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen om de beëindiging van recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan zijn problematiek alle kansen te geven én ter optimale bescherming van de maatschappij, nu de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel eist.
De tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht zal daarom niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
Met het oog op een tussentijdse beoordeling van de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de op te leggen maatregel dient de officier van justitie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank hieromtrent te berichten.
De vordering van de benadeelde partij […B.V.]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 786,80 wegens materiële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feit.
De materiële schade wordt begroot op € 786,80.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 38m, 38n, 38s, 45, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (TWEE) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis bericht over de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
Beveelt met het oog op een tussentijdse beoordeling van die noodzakelijkheid de oproeping van de veroordeelde, diens raadsman en een deskundige verbonden aan de inrichting voor een zitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank tegen een nog nader te bepalen tijdstip.
Wijst de vordering van de benadeelde partij […B.V.], gevestigd te [plaats], toe tot een bedrag van € 786,80 (zegge zevenhonderd zesentachtig euro en tachtig eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 786,80 (zegge zevenhonderd zesentachtig euro en tachtig eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.J.P. Schotman, W. Foppen en G.A. Bos, bijgestaan door mr. J. Benard als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 februari 2008.