RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/602718-07
Datum uitspraak: 5 februari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres]
Raadsman: mr. J.J.L. Maalsté.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht het onder feit 1A tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
- de aangifte van [aangever A] p.86 e.v. I-verbaal (PL0960/07-015989I)
- de bekennende verklaring van verdachte op p.447 I-verbaal (PL0960/07-015989I) onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik fietste met [medeverdachten 1 en 2] naar IJsselstein en we hadden van tevoren afgesproken dat we iemand gingen overvallen die net gepind had. Wij hebben urenlang rondgefietst en gelopen. Wij hebben een paar mensen gevolgd maar die gingen niet pinnen. Op een gegeven moment zagen we de man lopen. We reden de man voorbij en zetten onze fietsen neer. [Medeverdachte 2] pakte de man vast. Zij kwamen allebei op de grond. [Medeverdachte 2] had een mes bij zich en hield dat bij de man op de wang en op de keel. [Medeverdachte 2] zei dat hij alles moest afgeven. De man gaf 75 euro en een pakje sigaretten. Hij gaf dit aan mij. Ik heb het geld en de sigaretten in mijn zak gestoken.
Verdachte heeft ter terechtzitting enigszins afwijkend verklaard. Hij heeft aangegeven dat hij tevoren niet op de hoogte was van het plan en dat hij niet van meet af aan bij de beroving aanwezig was en dat hij er pas bij kwam op het moment dat het slachtoffer al op de grond lag. De rechtbank acht die lezing niet aannemelijk gelet op het feit dat het slachtoffer verklaart dat hij drie jongens zag voordat hij werd belaagd. Daar komt nog bij dat verdachte zelf aangeeft dat ze al urenlang mensen aan het volgen waren die gingen pinnen. Dit strookt derhalve niet met zijn verklaring dat het min of meer een volslagen verrassing was. De rechtbank houdt derhalve verdachte aan zijn verklaring zoals hij deze bij de politie heeft afgelegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 A ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld.
hij op 25 augustus 2007 te IJsselstein tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 80,- euro toebehorende aan [aangever A], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- naar elkaar, althans in de richting van die [aangever A] heeft
geroepen: "We pakken hem" en
- vervolgens achter die [aangever A] is aan gerend en
- die [aangever A] een mes heeft getoond;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1A bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1A bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat de ad informandum gevoegde strafbare feiten ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank worden gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met die feiten rekening houdt.
Nu verdachte de feiten heeft bekend zal de rechtbank rekening houden met 4 ad informandum gevoegde feiten, zoals vermeld op blad 2 en 3 in bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof waarbij geweld of dreiging met geweld niet werd geschuwd. De slachtoffers zijn doodsbang geweest. Dit blijkt ook uit een aantal schriftelijke slachtofferverklaringen die het dossier bevat. Daarnaast heeft verdachte zich schuldiggemaakt aan vier inbraken. Dergelijke feiten rechtvaardigen in beginsel een langdurige jeugddetentie. In het voordeel van verdachte weegt mee dat hij in vergelijking met de medeverdachten bij aanzienlijk minder feiten betrokken is geweest. Ook is verdachte jonger dan [medeverdachten 2 en 3]. Net als de medeverdachten is verdachte aan te merken als first offender. Tevens houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat hij zelf geen geweldshandelingen heeft verricht.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 oktober 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake strafbare feiten.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 18 januari 2008, opgemaakt door A.A. van Hal, raadsonderzoekster.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, d.d. 16 januari 2008, opgemaakt door M.L. Hendriks, reclasseringswerkster.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 1A wordt vrijgesproken en ter zake van het onder 1B ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- jeugddetentie voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk (proeftijd 2 jaar) met aftrek van het voorarrest, met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp & Steun;
- een werkstraf van 80 uur subsidiair 40 dagen jeugddetentie;
- een leerstraf (Sociale Vaardigheidstraining) van 40 uur subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1A ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1A bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot JEUGDDETENTIE voor de duur van 4 maanden (zegge: vier maanden).
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 4 maanden (zegge: vier maanden), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde in het kader van de maatregel Hulp en Steun zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, te geven aanwijzingen, zolang die instelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 40 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
EN
een leerstraf, te weten een Sociale Vaardigheidstraining, voor de duur van 40 uren, te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 20 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr L.E. Verschoor-Bergsma, kinderrechter en mrs I. Bruna en S.K. Bouwman, bijgestaan door mr. V.H. van der Horst als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2008.
Mrs Bouwman en Bruna zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.