RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/602713-07
Datum uitspraak: 5 februari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de [Rijksinrichting De Heuvelrug].
Raadsman: mr. S.J. Daniels.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Hij is van mening dat niet concreet uit het dossier is gebleken op grond waarvan zijn cliënt als verdachte werd aangemerkt. Er ontbreekt een verslag van de provider waaruit blijkt dat de koppeling kan worden gemaakt met het telefoonnummer van [verdachte]. Subsidiair is de raadsman van mening dat bewijsuitsluiting moet volgen. De officier van justitie heeft in reactie hierop gemotiveerd betoogd dat in zijn visie geen sprake is van niet-ontvankelijkheid dan wel bewijsuitsluiting, maar dat, mocht de rechtbank hieraan twijfelen, hij op zeer korte termijn een getuige kan oproepen die duidelijkheid kan verschaffen.
Uit het dossier heeft de rechtbank de volgende gang van zaken kunnen herleiden. Bij een beroving op 2 september 2007 is een gsm weggenomen. De aangever heeft vervolgens het i-meinummer en telefoonnummer van die gsm opgegeven (zie p.51 PL 0960/07-278031). De politie heeft dit i-meinummer laten onderzoeken. Daaruit is een telefoonnummer naar voren gekomen. De brief waaruit dat blijkt ontbreekt in het dossier. Echter de link blijkt wel uit de daaropvolgende aanvragen. De gebruiker bleek [medeverdachte 1] te zijn. Dat heeft geleid tot nader onderzoek om te achterhalen met welke telefoonnummers contact is geweest rondom het tijdstip van de beroving. Onder andere [verdachte] kwam uit dat onderzoek naar voren. Hij is vervolgens gaan verklaren waaruit ernstige bezwaren voor de twee andere verdachten voortkwamen. Gezegd moet worden dat het goed was geweest als in het dossier bepaalde stukken van de providers terug te vinden waren geweest. Echter de gang van zaken en de logische stappen die daar steeds op volgden, zoals hierboven beschreven, leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat niet kan worden gezegd dat het openbaar ministerie met misbruik van bevoegdheden dan wel het ontbreken van die bevoegdheden of anderszins heeft gehandeld, zodanig dat er aanleiding is te vermoeden dat [verdachte] onterecht als verdachte is aangemerkt. De verdenking en redelijk vermoeden van schuld, alsmede gelet op de ernst van het feit kunnen de conclusie dragen dat [verdachte] terecht als verdachte is aangemerkt. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in zijn vervolging. Uit het voorgaande volgt eveneens dat de door de verdachte afgelegde bekennende verklaringen naar het oordeel van de rechtbank zonder enige belemmering voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Het horen van de getuige of enig ander nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
De rechtbank acht het onder feit 1A tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
- de aangifte van [aangever A] p.86 e.v. I-verbaal (PL0960/07-015989I)
- de bekennende verklaring van verdachte onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Het klopt dat ik op 25 augustus 2007 te IJsselstein samen met anderen een man heb overvallen. Ik was degene die met het mes voor de man ging staan. Het klopt dat de opbrengst EUR 80,-- was.
De rechtbank acht het onder feit 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
- de aangifte van [aangever B] p.175 e.v. I-verbaal (PL0960/07-015989I)
- de bekennende verklaring van verdachte onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Het klopt dat ik op 6 oktober 2007 te Schoonhoven samen met anderen heb geprobeerd de Plus Supermarkt te overvallen. Ik was degene die het neppistool vasthield.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 A en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld.
hij op 25 augustus 2007 te IJsselstein tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft
weggenomen een geldbedrag van 80,- euro toebehorende aan [aangever A], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor
te bereiden, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld
hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- naar elkaar, althans in de richting van die [aangever A] heeft
geroepen: "We pakken hem" en
- vervolgens achter die [aangever A] is aan gerend en
- die [aangever A] een mes heeft getoond;
2.
hij op 06 oktober 2007 te Schoonhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen (een) goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever B] en/of de [Plus Supermarkt], tezamen en in vereniging met anderen,
als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte,
- in de vroege ochtend aangebeld bij de dienstingang van voornoemde supermarkt, en
- (terwijl hij, verdachte een bivakmuts droeg, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in
zijn hand gehouden, en
- die [aangever B] de woorden toegevoegd: "Staan blijven!",
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 A en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 A en 2 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
t.a.v. feit 1 A:
Diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
t.a.v. feit 2:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat de ad informandum gevoegde strafbare feiten ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank worden gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met die feiten rekening houdt.
Nu verdachte de feiten heeft bekend zal de rechtbank rekening houden met 25 ad informandum gevoegde feiten, zoals vermeld op blad 3, 4 en 5 in bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan drie straatroven waarbij geweld of dreiging met geweld niet werd geschuwd. Ook heeft verdachte getracht een supermarkt te overvallen. Dat dit bij een poging is gebleven is slechts te danken aan het adequate optreden van het slachtoffer. Op professionele wijze werd een en ander voorbereid door verdachte en zijn companen. Verdachte had een leidinggevende rol in alle gevallen in die zin dat hij altijd degene was die met het geweld begon en de eerste stap nam. Zonder verdachte hadden de medeverdachten wellicht niet zo ver durven gaan als nu is gebeurd. De slachtoffers zijn doodsbang geweest. Dit blijkt ook uit een aantal schriftelijke slachtofferverklaringen die het dossier bevat. Bij een beroving op 2 september 2007 heeft verdachte samen met [medeverdachte 1] het slachtoffer nog enige tijd zijn vrijheid ontnomen na de beroving. Zij hebben eerst het slachtoffer van zijn mobiele telefoon, portemonnee en pinpas beroofd, om hem vervolgens te dwingen te pinnen bij een pinautomaat, hetgeen niets opleverde omdat het slachtoffer onvoldoende saldo had. Tot slot hebben zij hem onder bedreiging van een mes naar zijn eigen huis gedirigeerd om daar nog meer waardevolle spullen te kunnen bemachtigen. Toen ze vervolgens de auto van de vader van het slachtoffer hebben meegenomen hebben ze het slachtoffer ook weer meegenomen. Dit alles heeft het slachtoffer een uur lang moeten doorstaan. Zoals hierboven reeds is vermeld heeft verdachte een enorm aantal ad informandum gevoegde feiten op de dagvaarding staan waaronder een grote hoeveelheid (pogingen tot) inbraken.
Feiten als door verdachte gepleegd rechtvaardigen in beginsel een langdurige jeugddetentie. Gelet op de leeftijd van verdachte is de maximale duur van de op te leggen jeugddetentie 24 maanden. Niet is gebleken van persoonlijke omstandigheden in de thuissituatie die als verzachtend kunnen worden aangemerkt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 oktober 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake strafbare feiten.
- een voorlichtingsrapport (met bijlagen) betreffende de verdachte, van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 17 januari 2008, opgemaakt door M. van Wijngaarde, raadsonderzoeker.
- een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 10 januari 2008 van drs. A.F.J.M. Zwegers, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Betrokkene is buitengewoon beïnvloedbaar door omgevingsfactoren. De indruk bestaat dat hij door de onrijpheid in zijn persoonlijkheidsstructuur, de toegenomen bewegingsvrijheid die bij zijn leeftijd hoort, niet hanteren kon. Bij nog meer bewegingsvrijheid kan hij makkelijk overgaan tot normoverschrijdend gedrag. Voorstelbaar is dat betrokkene met delictgedrag zijn gebrekkige gevoel van eigenwaarde versterkte, dat hij zich daarmee liet gelden en zich poneerde als iemand van betekenis. Betrokken voelt (nog) weinig verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zijn handelen. Het inperken van de zijn bewegingsvrijheid en het handhaven van een stevige structuur in de levensomstandigheden is noodzakelijk om het gevaar voor herhaling te reduceren. Ook kan gedacht worden aan een (deels) voorwaardelijke straf omdat hij daaraan een motief tot beheersing kan ontlenen. De door de jeugdreclassering voorgestelde Intensieve Traject Begeleiding sluit zeer goed aan bij het bovenstaande.
Voor wat betreft de toerekenbaarheid concludeert de psycholoog dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - lijdende was aan een gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling, zodat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 1A wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1B en 2 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- jeugddetentie voor de duur van 21 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk (proeftijd 2 jaar), met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp & Steun, waarvan de eerste 6 maanden ITB+, ook als dat inhoudt een behandeling bij de Waag.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Gelet op het voorgaande en op het belang van het vervolgen van zijn opleiding zal de rechtbank bepalen dat de detentie zal kunnen worden tenuitvoergelegd in de vorm van nachtdetentie.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 77a, 77g, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1A en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hierboven vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1A en 2 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot JEUGDDETENTIE voor de duur van 21 maanden (zegge: éénentwintig maanden) welke tenuitvoer zal worden gelegd in de rijksinrichting Eikenstein te Zeist en bepaalt tevens dat veroordeelde daarbij in aanmerking komt voor nachtdetentie in de vorm van onbegeleid meerdaags verlof (conform de regels neergelegd in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen).
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 12 maanden (zegge: twaalf maanden), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde in het kader van de maatregel Hulp en Steun zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, te geven aanwijzingen, zolang die instelling dat nodig acht; ook als dat inhoudt dat de veroordeelde
- de eerste zes maanden van de proeftijd deel moet nemen aan het project ITB-plus;
- zich onder behandeling moet stellen van De Waag.
- met de opdracht aan die jeugdreclasseringinstelling ex artikel 77aa Wetboek van Strafrecht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr L.E. Verschoor-Bergsma, kinderrechter en mrs I. Bruna en S.K. Bouwman, bijgestaan door mr. V.H. van der Horst als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2008.
Mrs. Bouwman en Bruna zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.