ECLI:NL:RBUTR:2008:BC3249

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
551027 UE VERZ 07-2360
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst na verkregen ontslagvergunning en de ontvankelijkheid van het verzoek

In deze zaak heeft [verzoeker] op 20 november 2007 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met de besloten vennootschap LAMMERTS VAN BUEREN ZEILMAKERIJ EN GROOTHANDEL B.V. (hierna: Lammerts). Dit verzoek volgde op de afgifte van een ontslagvergunning door het CWI op 7 november 2007, die Lammerts toestemming gaf om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen. De arbeidsovereenkomst werd opgezegd per 1 december 2007, maar Lammerts schond daarbij de opzegtermijn, wat hen schadeplichtig maakte. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2008 heeft [verzoeker] aangevoerd dat de financiële noodzaak voor de reorganisatie twijfelachtig is en dat er geen afvloeiingsregeling is getroffen, wat volgens hem gewichtige redenen zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Lammerts heeft in haar verweer primair de niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] bepleit, stellende dat de arbeidsovereenkomst al was geëindigd door de opzegging. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegging inderdaad onregelmatig was, maar dat dit niet betekende dat de arbeidsovereenkomst langer voortduurde. De kantonrechter oordeelde dat [verzoeker] ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de arbeidsovereenkomst op het moment van indiening nog bestond. Echter, nu de arbeidsovereenkomst inmiddels was geëindigd, werd het verzoek afgewezen.

De kantonrechter heeft ook overwogen dat de mogelijkheid voor [verzoeker] om de opzegging en de gevolgen daarvan te laten toetsen, niet werd aangetast door deze beslissing. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De beschikking werd gegeven door mr. J. Sap, kantonrechter, en openbaar uitgesproken op 14 januari 2008.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 551027 UE VERZ 07-2360 JS
beschikking d.d. 14 januari 2008
inzake
[verzoeker], wonende te Maarssen, verder ook te noemen [verzoeker],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. H. Th. Schravenmade,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LAMMERTS VAN BUEREN ZEILMAKERIJ EN GROOTHANDEL B.V. , verder ook te noemen Lammerts,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.P.A. Bos.
Verloop van de procedure
[verzoeker] heeft op 20 november 2007 een verzoekschrift ingediend. Lammerts heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 7 januari 2008 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden. Hierna is uitspraak bepaald.
Motivering
De vaststaande feiten
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] (56 jaar oud) is op 1 januari 1975 in dienst van (de rechtsvoorganger van) Lammerts getreden. Zijn huidige functie is inkoper. Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 4.332,91 per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
Lammerts heeft zich op 25 september 2007 tot het CWI gewend voor de afgifte van een ontslagvergunning wegens het bestaan van bedrijfseconomische omstandigheden. [verzoeker] heeft tegen de afgifte van die vergunning verweer gevoerd.
Op 7 november 2007 heeft de Raad van Bestuur van het CWI aan Lammerts toestemming verleend om de tussen haar en [verzoeker] bestaande dienstbetrekking op te zeggen.
Bij brief van 12 november 2007 heeft Lammerts de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] opgezegd tegen 1 december 2007. In de opzeggingsbrief maakt Lammerts melding van het feit dat zij de in acht te nemen opzegtermijn schendt, dat dit haar schadeplichtig maakt en dat zij bereid is de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in art. 7:677 lid 4 jo. 7:680 BW aan [verzoeker] te betalen, zijnde de somma van € 14.038,63.
Ten tijde van de mondelinge behandeling van het verzoek was de schadevergoeding nog niet voldaan wegens gebrek aan baten.
De standpunten van beide partijen
[verzoeker] heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst tussen hem en Lammerts te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande in een wijziging van omstandigheden. Hij voert daartoe kort samengevat aan dat er gerede twijfel kan bestaan over de gegrondheid van de financiële noodzaak om het bedrijf te reorganiseren, waarbij zijn arbeidsplaats komt te vervallen. Ook het ontbreken van enige afvloeiingsregeling rechtvaardigt een ontbinding van de arbeidsovereenkomst met vaststelling van een vergoeding conform de kantonrechtersformule, waarbij de C-factor op 1,25 wordt gesteld.
Ten aanzien van de door Lammerts gedane opzegging stelt [verzoeker] dat die kennelijk heeft plaatsgevonden met het doel om de procedure ex art. 7:685 BW te ontlopen. Aan die opzegging zou geen waarde mogen worden gehecht.
Lammerts heeft primair de niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] bepleit en subsidiair gesteld dat het verzoek wegens gebrek aan belang moet worden afgewezen. Meer subsidiair heeft zij gesteld dat uit de overgelegde stukken onmiskenbaar blijkt dat de onderneming al jaren verlies maakt en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] noodzakelijk was.
De beoordeling van het verzoek
Eerst dient de vraag aan de orde te komen of het verzoek nog inhoudelijk kan worden beoordeeld, nu Lammerts de arbeidsovereenkomst bij brief van 12 november 2007 tegen 1 december 2007 heeft opgezegd. Dit betekent volgens Lammerts dat de arbeidsovereenkomst op dat moment is geëindigd, zij het dat dit de werkgever schadeplichtig maakt.
Dit standpunt is juist. Immers, door de afgifte van de ontslagvergunning en de daarop gebaseerde opzegging van de arbeidsovereenkomst is de weg van vernietiging van de opzegging wegens strijd met het BBA afgesloten. Voorts is niet gesteld of gebleken dat sprake is (geweest) van een opzegverbod, zodat de opzegging ook niet op die grond kan worden aangetast. Gezien de tekst en de strekking van het bepaalde in de art 7:677 en 680 BW is de conclusie dan ook dat door de onregelmatige opzegging de arbeidsovereenkomst eindigde op 1 december 2007, maar dat de negatieve effecten daarvan dienden te worden gecompenseerd. Dit betekent echter niet dat dit zich vertaalt in een langer voortduren van de arbeidsovereenkomst.
Ook het feit dat de schadevergoeding, ondanks de toezegging die te zullen betalen, nog niet is voldaan, werpt geen ander licht op de zaak, nu de opzegging zelf daardoor niet wordt aangetast.
Omdat op het moment van indiening van het ontbindingsverzoek de arbeidsovereenkomst nog bestond, is [verzoeker] is wel ontvankelijk in zijn verzoek. Nu de arbeidsovereenkomst inmiddels is geëindigd, zal het verzoek moeten worden afgewezen.
Ten overvloede zij vermeld, dat dit oordeel de mogelijkheden van [verzoeker] om de opzegging en de gevolgen daarvan te laten toetsen, niet aantast.
De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten te compenseren.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2008.