ECLI:NL:RBUTR:2008:BC3249
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst na verkregen ontslagvergunning en de ontvankelijkheid van het verzoek
In deze zaak heeft [verzoeker] op 20 november 2007 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met de besloten vennootschap LAMMERTS VAN BUEREN ZEILMAKERIJ EN GROOTHANDEL B.V. (hierna: Lammerts). Dit verzoek volgde op de afgifte van een ontslagvergunning door het CWI op 7 november 2007, die Lammerts toestemming gaf om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen. De arbeidsovereenkomst werd opgezegd per 1 december 2007, maar Lammerts schond daarbij de opzegtermijn, wat hen schadeplichtig maakte. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2008 heeft [verzoeker] aangevoerd dat de financiële noodzaak voor de reorganisatie twijfelachtig is en dat er geen afvloeiingsregeling is getroffen, wat volgens hem gewichtige redenen zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Lammerts heeft in haar verweer primair de niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] bepleit, stellende dat de arbeidsovereenkomst al was geëindigd door de opzegging. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegging inderdaad onregelmatig was, maar dat dit niet betekende dat de arbeidsovereenkomst langer voortduurde. De kantonrechter oordeelde dat [verzoeker] ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de arbeidsovereenkomst op het moment van indiening nog bestond. Echter, nu de arbeidsovereenkomst inmiddels was geëindigd, werd het verzoek afgewezen.
De kantonrechter heeft ook overwogen dat de mogelijkheid voor [verzoeker] om de opzegging en de gevolgen daarvan te laten toetsen, niet werd aangetast door deze beslissing. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De beschikking werd gegeven door mr. J. Sap, kantonrechter, en openbaar uitgesproken op 14 januari 2008.