ECLI:NL:RBUTR:2008:BC3239

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601320-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met ernstige gevolgen in Maarssen

Op 29 januari 2008 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij uitgaansgeweld op 18 november 2007 in Maarssen. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. Tijdens de zitting op 15 januari 2008 werd vastgesteld dat de verdachte samen met anderen het slachtoffer, [aangever], had aangevallen met een mes, wat resulteerde in meerdere steekwonden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat er wel voldoende bewijs was voor openlijke geweldpleging. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die nog jong was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 16 weken geëist, waarvan 6 weken voorwaardelijk. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van 16 weken, met een voorwaardelijk deel van 6 weken en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om € 1.500,00 schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij. De rechtbank benadrukte de impact van uitgaansgeweld op de samenleving en de noodzaak om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601320-07; 16/510576-06 (tul)
Datum uitspraak: 29 januari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Midden-Holland, Huis van Bewaring te Haarlem.
Raadsvrouwe: mr. H.S.K. Jap-A-Joe.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 januari 2008.
De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 18 november 2007 te Maarssen, althans in het
arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met
dat opzet meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp,
in het lichaam van die [aangever] gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 november 2007 te Maarssen met een ander of anderen, op
of aan de openbare weg, de Kaatsbaan, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever], welk
geweld bestond uit het meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, steken in het lichaam van die [aangever] en/of het meermalen,
althans eenmaal, (met kracht) tegen/in het gezicht, althans het hoofd, en/of
tegen het lichaam van die Van de Kerkhof stompen en/of slaan;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Het bewijs en de beoordeling daarvan
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht hetgeen verdachte subsidiair wordt verweten wettig en overtuigend bewezen. Voor hetgeen verdachte primair wordt verweten heeft de officier van justitie tot vrijspraak gerequireerd.
Het standpunt van de verdediging
Met de officier van justitie is de raadsvrouwe van oordeel dat vrijspraak dient te volgen voor het primair ten laste gelegde nu daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs is. Hetzelfde geldt volgens de raadsvrouwe voor het subsidiair ten laste gelegde voor zover dat ziet op het bestanddeel dat het geweld bestond uit het meermalen met een mes of scherp voorwerp steken in het lichaam van [aangever] dan wel tegen het hoofd/lichaam stompen.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank tot de volgende vaststelling van de feiten.
[aangever] heeft verklaard, dat hij op 18 november 2007, omstreeks 00.15 uur, over de Kaatsbaan te Maarssen liep. Al telefonerend is hij daar door een groepje jongens heengelopen dat zich ophield voor horeca- gelegenheid […]. Hij hoort dat hij door één van de jongens uit de groep - een donkergekleurde jongen - wordt aangesproken, waarop hij zich omdraait. Vervolgens komt de groep jongens om hem heen staan, waardoor [aangever] zich bedreigd voelt. Hij hoort uit de groep zeggen: “wat moet je nou”. Omdat [aangever] de confrontatie met deze groep wil ontlopen steekt hij de straat over. Daar wordt hij aangesproken door een meisje dat hem vertelt dat hij bloedt. [aangever] had dat tot dat moment niet in de gaten gehad.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 18 november 2007 samen met zijn broer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de Kaatsbaan te Maarssen was en dat hij daar [aangever] heeft één of twee keer in het gezicht heeft geduwd. Verdachte heeft voorts verklaard, dat hij op de videobeelden – die ter terechtzitting zijn getoond – kan worden herkend als de persoon met de donkere muts. Verdachte ontkent echter [aangever] te hebben gestoken.
[aangever] blijkt twee steekwonden in zijn linkerbil te hebben opgelopen, één in zijn rechterbil en één op zijn borstbeen.
De rechtbank is van oordeel, dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet tot het wettig en overtuigend bewijs kan worden gekomen, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling. Er zijn voorts geen aanwijzingen voorhanden dat verdachte wist dat zijn broer [aangever] zou gaan steken noch valt uit te sluiten dat verdachte het steken niet heeft gezien. De verdachte dient daarom van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Voor de - kort gezegd - openlijke geweldpleging is naar het oordeel van de rechtbank, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden. Verdachte was betrokken bij het gevecht met [aangever] en heeft daaraan een wezenlijke bijdrage geleverd door die [aangever] in het gezicht te duwen. Dit maakt dat ook de overige bestanddelen in strafrechtelijk zin aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 18 november 2007 te Maarssen met anderen, aan de openbare weg, de Kaatsbaan,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever], welk
geweld bestond uit het meermalen met een scherp en/of puntig voorwerp, steken in het lichaam van die [aangever] en het meermalen tegen het gezicht en tegen het lichaam van die [aangever] stompen en/of slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
1. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
2. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 weken waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde, ook indien dit behandeling bij De Waag inhoudt.
3. Door de verdediging is bepleit dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te
worden vrijgesproken en dat voor het overige kan worden volstaan met een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
4. De rechtbank acht een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur op zijn plaats op grond van de navolgende overwegingen.
5. Verdachte heeft zich samen met anderen, waaronder zijn broer, schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld, dat heeft plaatsgevonden in de vroege uren van 18 november 2007. Verdachte heeft daarbij het slachtoffer in het gezicht geduwd. Bij het slachtoffer zijn na het geweldsincident evenwel vier steekwonden geconstateerd.
Dit soort uitgaansgeweld heeft een enorme invloed op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid en intolerantie neemt hierdoor steeds grotere vormen aan. Uitgaansgeweld heeft in de afgelopen jaren al veel dodelijke slachtoffers geteld. In dat opzicht mag verdachte zich gelukkig prijzen dat het letsel van het slachtoffer betrekkelijk beperkt is gebleven.
6. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het voorlichtingsrapport d.d. 11 januari 2008 van N. el Addouti van Bureau Jeugdzorg Utrecht, waarin wordt geadviseerd behandeling bij De Waag op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
7. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat het hier om een vrij jonge verdachte gaat. Een strafoplegging zoals door de raadsvrouwe voorgesteld doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van met name het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht een voorwaardelijke strafdeel op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarin zal de rechtbank het advies van Bureau Jeugdzorg Utrecht volgen en verdachte reclasseringscontact opleggen, ook indien dit inhoudt dat hij zich onder behandeling van De Waag laat stellen.
9. Het slachtoffer heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en heeft in overeenstemming met het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van zijn vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 255,84 wegens materiële schade en een bedrag van € 1.244,16 wegens immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feit.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
10. Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 22 december 2006 is de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de tijd van 360 dagen, waarvan 160 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke jeugddetentie wordt gelast en vordert voorts dat deze wordt omgezet in gevangenisstraf, nu verdachte inmiddels de volwassen leeftijd heeft bereikt.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, te weten het hiervoor bewezen verklaarde feit, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden.
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke jeugddetentie van 160 dagen gelasten.
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 77dd van het Wetboek van Strafrecht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 77dd en 141 van Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 16 (ZESTIEN) weken.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (ZES) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook indien dit behandeling bij De Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie te Utrecht inhoudt, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever], wonende te Maarssen, toe tot een bedrag van € 1.500,00 (zegge duizendvijfhonderd euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.500,00 (zegge duizendvijfhonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Ten aanzien van parketnummer 16/510576-06:
Gelast de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie, groot 160 dagen, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 22 december 2006.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.K. van Riemsdijk, M.P. Gerrits-Janssens en G.A. Bos, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2008.