ECLI:NL:RBUTR:2008:BC2937

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
234798/ FA RK 07-4531
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de partneralimentatie na echtscheiding en beoordeling van de financiële situatie van de betrokken partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 30 januari 2008 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie na echtscheiding. De man, verzoeker, heeft verzocht om de alimentatieplicht te beëindigen, stellende dat zijn financiële situatie is veranderd na zijn pensionering op 8 september 2007. De vrouw, verweerster, heeft verzocht om verlenging van de alimentatieplicht tot haar 65e levensjaar, omdat zij geen eigen inkomen heeft en afhankelijk is van de alimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man na zijn pensionering een lager inkomen heeft, maar dat de vrouw ook geen stappen heeft ondernomen om haar financiële situatie te verbeteren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw, ondanks de beëindiging van de alimentatie, in staat moet worden geacht om haar inkomen aan te vullen met haar vermogen. De rechtbank heeft de alimentatieplicht van de man met ingang van 23 januari 2008 beëindigd, maar heeft wel bepaald dat hij vanaf 1 oktober 2007 een bedrag van € 935,-- per maand aan de vrouw moet betalen. De verzoeken van de vrouw om de alimentatieverplichting te verlengen zijn afgewezen, omdat zij onvoldoende heeft gedaan om haar situatie te verbeteren. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 234798 / FA RK 07-4531
wijziging partneralimentatie
Beschikking van 30 januari 2008
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna te noemen “de man”,
procureur mr. N.P. Gelling,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen “de vrouw”,
procureur mr. R.C. Vermeer.
1. Het verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het ter griffie ingediende verzoekschrift en verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, alsmede nadien ingekomen stukken.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 10 december 2007.
2. Vaststaande feiten
2.1. Partijen zijn op 28 juli 1967 te Neede met elkaar gehuwd. Tussen hen is de
echtscheiding uitgesproken door deze rechtbank bij beschikking van 15 november 1995. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 23 januari 1996 te Neede.
2.2. In deze beschikking is onder meer bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van fl. 4.000,-- per maand dient te betalen voor haar levensonderhoud.
2.3. Op grond van de wettelijke indexering en het gewijzigde muntstelsel bedraagt dit bedrag thans € 2.339,16 per maand.
2.4. De man is opnieuw gehuwd. Met zijn huidige echtgenote heeft hij twee kinderen.
2.5. De man is op 8 september 2007 65 jaar oud geworden. Per die datum ontvang hij een AOW.-uitkering en een pensioen.
3. Het geschil
3.1. De man heeft verzocht de beschikking van deze rechtbank van 15 november 1995 te wijzigen in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 oktober 2007, althans op een door de rechtbank te bepalen datum wordt beëindigd dan wel op nihil wordt gesteld.
Hij heeft hieraan enerzijds ten grondslag gelegd dat de vrouw niet langer behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud. Anderzijds stelt de man dat zijn financiële situatie zal wijzigen. Hij voert daartoe aan dat hij op 8 september 2007 met pensioen is gegaan, waardoor hij een lager inkomen heeft dan voorheen en de vastgestelde partneralimentatie niet meer kan betalen.
3.2. Bij wijze van zelfstandig verzoek heeft de vrouw de rechtbank verzocht om de alimentatieverplichting van de man – die op 23 januari 2008 zal eindigen – te verlengen tot het moment waarop zijzelf de 65-jarige leeftijd heeft bereikt en met pensioen gaat, omdat zij ook dan nog steeds behoefte zal hebben aan een bijdrage van de man naast de AOW-uitkering. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Partijen zijn 30 jaar gehuwd geweest. De vrouw heeft tijdens het huwelijk steeds voor de kinderen gezorgd en het huishouden gedaan. Zij heeft niet buitenshuis gewerkt. Ook na de echtscheiding heeft de vrouw nooit gewerkt. Omdat zij geen opleiding heeft, geen werkervaring en zij thans 59 jaar oud is, kan zij geen werk meer vinden. Bij het beëindigen van de partneralimentatie zal de vrouw een forse inkomensterugval hebben, namelijk van € 2.339,-- thans (de huidige partneralimentatie) naar € 857,--, het bedrag dat zij vanwege het pensioenfonds van de man ontvangt), derhalve een terugval van € 1.482 bruto per maand.
3.3. Partijen hebben ieder gemotiveerd verweer gevoerd tegen de verzoeken. Deze verweren zullen hierna en voor zoveel nodig aan de orde komen.
4. De beoordeling
De hoogte van de partneralimentatie
4.1. Partijen zij het erover eens dat de behoefte van de vrouw is gelijk te stellen met de huidige partneralimentatie, derhalve op € 2.339,16 bruto per maand.
4.2. De vrouw ontvangt met ingang van 1 oktober 2007 (de eerste maand na de pensionering van de man) uit het pensioen van de man een bedrag van € 857,-- bruto per maand. Sindsdien is de behoefte van de vrouw aan een bruto partneralimentatie gedeeld tot ongeveer € 1.482,-- bruto per maand. Partijen zijn het tot zover ook met elkaar eens.
4.3. Beoordeeld moet worden of de man vanaf zijn pensionering nog in staat is de huidige partneralimentatie aan de vrouw te blijven betalen.
De rechtbank zal bij het bepalen van de draagkracht van de man met de volgende financiële omstandigheden van de man rekening houden:
- de man is gehuwd. Zijn huidige echtgenote onderhoudt zichzelf. Daarom uit worden gegaan van de norm voor een alleenstaande alsmede met een draagkrachtpercentage van 60 %;
- de behoefte van de kinderen van de man uit zijn huidige huwelijk tezamen bedraagt (door de vrouw onbetwist gebleven) € 1.000,-- per maand;
- hij ontvangt met ingang 1 oktober 2007 een pensioenuitkering van € 31.996,-- bruto per jaar, neerkomende op een bedrag van € 2.666,33 bruto per maand alsmede een AOW-uitkering van € 667,55 bruto per maand te vermeerderen met vakantietoeslag;
- de woonlastenbedragen in totaal € 1.462,-- per maand en bestaan een hypotheekrente van € 673,-- per maand, een premie voor aan de woning gekoppelde verzekering ad € 21,-- per maand en een bedrag van € 95,-- ter zake het forfait overige eigenaarslasten, alsmede het eigenwoningforfait;
- de premie betreffende zijn zorgverzekering bedraagt € 131,17 per maand en de inkomensafhankelijke bijdrage van de uitkeringsinstantie bedraagt € 165,83 per maand.
4.4. De man heeft gesteld dat zijn echtgenote in haar eigen levensonderhoud voorziet, maar dat haar inkomen aanmerkelijk lager is dan het zijne. Om die reden wenst hij als bijdrage van zijn echtgenote niet de helft van de woonlasten voor rekening van zijn echtgenote te laten komen, maar een bedrag van € 221,-- per maand. Om diezelfde reden meent de man dat de kosten van de kinderen uit zijn huidige huwelijk ook geheel voor zijn rekening dienen te komen. Met betrekking tot tot de kosen van de ze kinderen heeft d eman uitdrukkelijk gesteld dat hij deze wenst op te voeren als kosten en zo doende niet de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder te gebruiken. De vrouw heeft deze benadering op zichzelf niet bestreden.
4.5. De rechtbank volgt de man niet. Hij heeft immers geen inzicht gegeven in het inkomen van zijn echtgenote, behoudens de mededeling dat zij twee dagen per week werkt. Bij gebreke van deze gegevens gaat de rechtbank er vanuit dat de echtgenote de helft van de woonlasten kan dragen. De rechtbank zal dan ook rekening houden met € 731,-- per maand aan woonlasten.
Hetzelfde lot is de stelling van de man ten aanzien van de kosten van de kinderen beschoren. De rechtbank zal deze kosten tot € 500,-- toerekenen aan de man.
4.6. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen komt de rechtbank tot de slotsom dat de man met ingang van 1 oktober 2007 in staat moet worden geacht een bedrag van € 935,-- per maand aan partneralimentatie te betalen.
De verlenging van de termijn
4.7. Blijkens artikel 1:157 lid 4 en lid 5 eindigt de alimentatieplicht – vastgesteld na 1 juli 1994 en indien de rechter geen termijn heeft vastgesteld – van rechtswege na twaalf jaar.
Indien de beëindiging na twaalf jaar van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de alimentatiegerechtigde niet kan worden gevergd, kan de rechter op diens verzoek alsnog een termijn stellen. Hierbij is in elk geval van belang op welke wijze de vrouw rekening heeft gehouden met deze beëindiging.
4.8. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om een nadere termijn vast te stellen afwijzen en overweegt daartoe als volgt.
4.9. De vrouw heeft desgevraagd ter zitting meegedeeld dat zij wist dat de in 1996 begonnen alimentatieverplichting van de man zou aflopen in januari 2008. Voorts heeft zij meegedeeld dat zij na de echtscheiding nauwelijks heeft geprobeerd om een opleiding te volgen of om een betaalde werkkring te vinden. Zij heeft meegedeeld wel te hebben gezocht, maar zij heeft niets geschikts gevonden. Niet is gebleken dat zij heeft gesolliciteerd. Gelet op de leeftijd van de vrouw ten tijde van de echtscheiding, zij was tijdens de echtscheiding ruim 47 jaar oud, mocht van haar verwacht worden dat zij daartoe wel stappen had ondernomen. Dat de vrouw dat niet heeft gedaan, kan haar thans niet baten, ook zal zij nu mogelijk haar leeftijd en gebrek aan opleiding en werkervaring tegengeworpen krijgen.
4.10. De vrouw heeft in het kader van de verdeling van de toenmalige huwelijksgoederengemeenschap een uitkering wegens overbedeling ontvangen van ongeveer € 150.000,--. Daarvan resteert nu nog ongeveer € 68.000,--, zoals de vrouw ter zitting heeft meegedeeld. Gelet op het feit dat de vrouw reeds in 1996 wist dat de alimentatiebetalingen in januari 2008 zouden eindigen, had de vrouw met dat vermogen zodanige voorzieningen kunnen treffen om de te verwachten inkomensterugval (deels en eventueel naast inkomen uit arbeid) op te vangen. Dat heeft zij niet gedaan.
Gelet op alle hiervoor reeds vermelde omstandigheden van het geval mag van de vrouw worden verwacht dat zij vanaf 23 januari 2008 tot aan haar pensionering haar inkomen aanvult met het inkomen uit haar vermogen en door in te teren op dat vermogen.
4.11. De slotsom luidt dat beëindiging van de partneralimentatie weliswaar ingrijpende gevolgen zal hebben voor de vrouw, doch dat die gevolgen niet zo ingrijpend zijn dat is voldaan aan de in artikel 1:157 lid 5 BW genoemde criteria. De verplichting tot betaling van partneralimentatie zal dan ook eindigen met ingang van 23 januari 2008.
4.12. Nu partijen gewezen echtelieden zijn zullen de kosten van deze procedure tussen hen worden verrekend op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
Op het verzoek van de man:
5.1. wijzigt de beschikking van de rechtbank van 15 november 1995 met ingang van 1 oktober 2007;
5.2. bepaalt het bedrag dat de man met ingang van 1 oktober 2007 zal verstrekken aan de vrouw voor haar levensonderhoud op € 935,-- per maand;
5.3. verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
5.5. De beschikking van 15 november 1995 blijft voor het overige gehandhaafd.
Op het zelfstandig verzoek van de vrouw:
5.6. wijst het verzoek af.
Op beide verzoeken:
5.7. compenseert de proceskosten tussen partijen op die wijze dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Penders, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. Crompvoets, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2008.