ECLI:NL:RBUTR:2008:BC2804

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
215015/ HA ZA 06-1603
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en tuchtrechtspraak in de sport: schending van hoor en wederhoor

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Utrecht, heeft eiser, een lid van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), een rechtszaak aangespannen tegen de KNVB wegens onrechtmatige daad. De achtergrond van de zaak ligt in een schorsing die de Tuchtcommissie van de KNVB aan eiser had opgelegd na een incident tijdens een voetbalwedstrijd op 2 oktober 2005, waarbij eiser een rode kaart ontving na een overtreding die resulteerde in een blessure bij de tegenstander. Eiser was van mening dat zijn schorsing onterecht was en dat het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden tijdens de tuchtprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de KNVB inderdaad het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, maar oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat deze schending had geleid tot onrechtmatig handelen van de KNVB. De rechtbank concludeerde dat er geen causaal verband was tussen de schending en de door eiser gestelde schade. Eiser vorderde onder andere schadevergoeding en een verklaring voor recht dat de schorsing onrechtmatig was. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af, oordeelde dat de KNVB niet onrechtmatig had gehandeld en dat de schade niet voldoende was onderbouwd. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de KNVB, die op EUR 1.152,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 23 januari 2008 door rechter J.P. Killian.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 215015 / HA ZA 06-1603
Vonnis van 23 januari 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. E.W. van Voolen,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
procureur mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser] en de KNVB genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 2 mei 2007;
- de akte van de KNVB van 30 augustus 2007;
- het proces-verbaal van comparitie van 14 september 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 2 oktober 2005 is [eiser] tijdens de voetbalwedstrijd tussen de eerste elftallen van ZSV en SVEB na een overtreding op een tegenstander met een rode kaart van het veld gestuurd. De tegenstander heeft een dubbele beenbreuk opgelopen.
2.2. Bij schriftelijk besluit van 24 oktober 2005 heeft de Tuchtcommissie van de KNVB (hierna: de TC) [eiser] met ingang van 26 oktober 2005 voor de duur van een jaar geschorst. In het besluit wordt, voor zover van belang, vermeld:
“Deze beslissing houdt in, dat u gedurende de schorsing:
a) niet aan wedstrijden en trainingen mag deelnemen,
b) niet een functie binnen de KNVB of binnen uw vereniging mag vervullen,
c) niet een sportaccommodatie van een amateurvoetbalvereniging mag betreden, en overigens op geen enkele wijze, actief of passief, mag deelnemen aan activiteiten binnen de KNVB of binnen uw vereniging.”
2.3. Bij besluit van 8 november 2005 heeft de Commissie van Beroep van de KNVB (hierna: de CvB) het beroep van [eiser] ongegrond verklaard en het besluit van 24 oktober 2005 van de TC in stand gelaten.
2.4. Bij brief van 20 april 2006 heeft de KNVB, in het kader van de gratieprocedure van het Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal, het restant van de schorsing per 20 april 2006 omgezet in een uitsluiting. In deze brief is, voor zover van belang, bepaald:
“Wel zijn wij van mening dat de straf uw mogelijke maatschappelijke carrière niet in de weg mag staan. Derhalve hebben wij besloten om het restant van de straf per 20-4-2006 om te zetten in een uitsluiting. Dit betekent dat u:
- tot 26 oktober 2006 als speler niet mag deelnemen aan competitie- en bekerwedstrijden
- vanaf 20 april 2006 weer mag deelnemen aan trainingen
- vanaf 20 april 2006 de sportaccommodaties van voetbalverenigingen weer mag betreden, waardoor het mogelijk is om als fysiotherapeut/begeleider actief te zijn.”
2.5. Bij dagvaarding van 22 juni 2006 heeft [eiser] in kort geding, kort gezegd, gevorderd dat de KNVB wordt veroordeeld om de aan [eiser] opgelegde schorsing voor de duur van de door [eiser] jegens de KNVB aangespannen bodemprocedure niet langer ten uitvoer te leggen. Bij vonnis van 27 juli 2006 heeft de Voorzieningenrechter in deze rechtbank de vordering van [eiser] toegewezen. In dit vonnis heeft de Voorzieningenrechter onder meer geoordeeld:
“Het vorenstaande betekent dat [eiser] in onvoldoende mate in de gelegenheid is geweest zijn standpunt ondersteund door bewijs in de tegen hem aangespannen tuchtrechtprocedure naar voren te brengen. Daarbij wordt opgemerkt dat [eiser] ook bij gelegenheid van de tuchtrechtprocedure in eerste aanleg die gelegenheid in onvoldoende mate heeft gehad.”
2.6. De KNVB heeft [eiser] toegezegd dat zij de schorsing niet verder ten uitvoer zal leggen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert na eisvermindering – samengevat – dat de rechtbank:
a. voor recht verklaart dat de KNVB onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem te schorsen, althans voor een dergelijk lange periode als is geschied;
b. de KNVB veroordeelt tot vergoeding van de door hem geleden schade, nader op te maken bij staat; en
c. de KNVB veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2. De KNVB voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de KNVB onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, omdat tijdens de tuchtprocedure het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden nu de TC en de CvB beslist hebben zonder mondelinge behandeling en zonder getuigen te horen. [eiser] stelt dat geen sprake is geweest van een zorgvuldige en eerlijke behandeling.
4.2. De KNVB erkent dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden nu de CvB de zaak heeft afgedaan zonder het houden van een mondeling onderzoek. De KNVB betoogt echter dat voor de beantwoording van de vraag of zij onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door hem te schorsen, vastgesteld moet worden of de KNVB – indien voornoemd beginsel wel zou zijn toegepast – in redelijkheid niet tot een schorsing voor een periode van een jaar zou hebben beslist. Indien deze marginale toetsing het standpunt van [eiser] zou bevestigen, zou de bestreden beslissing van de CvB vernietigd moeten worden. Aangezien [eiser] geen vordering tot vernietiging van deze beslissing heeft ingesteld, behoeft volgens de KNVB niet aan deze marginale toetsing te worden toegekomen. De KNVB voert subsidiair aan dat de rechtbank niet kan beoordelen of de CvB, als het beginsel van hoor en wederhoor was toegepast, tot een andere uitspraak zou zijn gekomen. Deze verweren falen.
4.3. Voor zover de KNVB hiermee betoogt dat de rechtbank geen oordeel kan geven over de wijze waarop de uitspraken van de TC en de CvB tot stand zijn gekomen, faalt dit verweer omdat [eiser] niet verzoekt om een inhoudelijke beoordeling van de tuchtrechtelijke uitspraken, maar om een oordeel over de wijze waarop deze uitspraken tot stand zijn gekomen. Bij deze beoordeling is de rechtbank overigens niet beperkt tot een marginale toetsing.
4.4. Tussen partijen staat vast dat in de tuchtrechtelijke procedure tegen [eiser] het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Hiermee is de onrechtmatigheid van deze beslissing gegeven. Door de KNVB wordt niet betwist dat de onrechtmatige daad van haar rechtsprekende organen aan haar kan worden toegerekend, zodat rechtens vast staat dat de KNVB onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Gezien de wijze waarop [eiser] zijn vordering tot een verklaring voor recht heeft geformuleerd, dient vervolgens te worden beoordeeld of de schorsing voor de betreffende periode onrechtmatig is en of [eiser] aanspraak heeft op schadevergoeding.
Verklaring voor recht
4.5. Voor toewijzing van de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht is het nodig dat vast komt te staan dat de CvB, indien het beginsel van hoor en wederhoor was toegepast, tot een andere uitspraak zou zijn gekomen. [eiser] stelt dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De KNVB voert als verweer onder meer aan dat de CvB niet tot een ander oordeel zou zijn gekomen.
4.6. De rechtbank stelt vast dat de CvB haar besluit, waarin zij het besluit van de TC bekrachtigt, in het bijzonder heeft gebaseerd op de verklaring van de scheidsrechter, [scheidsrechter], de verklaring van de voorzitter van SVEB, [voorzitter], van 3 oktober 2005 en de verklaring van de geblesseerde tegenstander, [tegenstander], van 4 oktober 2005. Uit deze verklaringen volgt dat [eiser] tijdens de wedstrijd een sliding heeft ingezet en [tegenstander] van achteren op zijn been heeft geraakt, waarna deze ten val is gekomen.
Voornoemde verklaringen worden op dit feitelijke onderdeel ondersteund door de verklaringen van [eiser] en de verklaring van de wedstrijdsecretaris van ZSV, [wedstrijd secretaris], van 2 oktober 2005 alsmede door de overige verklaringen die [eiser] in de onderhavige procedure in het geding heeft gebracht.
4.7. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de CvB, als het beginsel van hoor en wederhoor wel was toegepast, niet tot enige strafoplegging zou zijn gekomen. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking het feit dat op grond van algemene ervaringsregels als vaststaand moet worden aangenomen dat als personen die deelnemen aan een door de KNVB georganiseerde voetbalwedstrijd, in het algemeen geconfronteerd worden met een sanctie van de KNVB indien zij tijdens deze wedstrijd een rode kaart krijgen.
4.8. Overigens is niet vast te stellen of de CvB, indien voornoemd beginsel was toegepast, tot een lagere strafoplegging zou zijn gekomen. De rechtbank weet immers niet, en kan ook niet weten, of en zo ja, welke voor de tuchtrechtelijke beslissing relevante feiten en omstandigheden tijdens de mondelinge behandeling naar voren zouden zijn gekomen en op welke wijze de CvB deze omstandigheden zou hebben gewaardeerd. Het voorgaande brengt mee dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
Schadevergoeding
4.9. [eiser] stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van de KNVB, welke schade in een schadestaatprocedure dient te worden vastgesteld. Ter comparitie heeft [eiser] nader toegelicht dat deze schade bestaat uit gederfde levensvreugde door het missen van wedstrijden en contacten gedurende zes maanden en van wedstrijden gedurende negen maanden. De schade bestaat voorts uit de contributie aan ZSV en aantasting van zijn eer en goede naam door publicaties. Verder stelt [eiser] dat hij kosten heeft gemaakt in verband met de gratieprocedure bij de KNVB.
4.10. De door [eiser] aangevoerde feiten en omstandigheden rechtvaardigen niet de conclusie dat de door hem geleden schade thans nog niet (voldoende) kan worden vastgesteld. De rechtbank ziet daarom geen reden de vaststelling van de schade te verwijzen naar een schadestaatprocedure. De omvang van de schade dient in deze procedure te worden vastgesteld.
4.11. Rechtens staat vast dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de CvB, als het beginsel van hoor en wederhoor was toegepast, niet tot enige strafoplegging zou zijn gekomen (zie r.o. ?4.7). Voorts is niet vast te stellen of de CvB, indien dit beginsel was toegepast, tot een lagere strafoplegging zou zijn gekomen (zie r.o. ?4.8).
4.12. Het voorgaande betekent dat niet is komen vast te staan dat [eiser] zonder de normschending door de KNVB geen schade zou hebben geleden. Aangezien daarmee niet vast staat dat niet tot een strafoplegging zou zijn gekomen, is niet voldaan aan het door artikel 6:162 BW vereiste causale verband tussen de onrechtmatige gedraging en de gestelde schade. Dit brengt met zich dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden afgewezen.
4.13. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de KNVB worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 248,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.152,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de KNVB tot op heden begroot op EUR 1.152,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2008.
w.g. griffier w.g. rechter