Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 223520 / HA ZA 06-2879
Vonnis van 16 januari 2008
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. W.P.J. Kroft,
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
procureur mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiser] en Spaarbeleg genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 maart 2007,
- het proces-verbaal van comparitie van 3 juli 2007,
- de akte van Spaarbeleg.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Inleiding
2.1. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Aegon BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald.
2.2. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJF 2005/60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJF 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal.
In zijn arrest van 15 november 2007 (LJN BB7971) heeft het Hof Amsterdam (onder meer) geoordeeld dat -kort gezegd- de Sprintplan-overeenkomsten tot stand zijn gekomen doordat de persoon die het verlangen had zo’n overeenkomst aan te gaan een ingevuld inschrijfformulier aan Spaarbeleg heeft doen toekomen (aan te merken als aanbod tot het aangaan van een Sprintplan-overeenkomst) en doordat Spaarbeleg het in dat formulier uitgesproken verlangen vervolgens heeft gehonoreerd en aan die persoon (de deelnemer) een door haar ondertekend certificaat heeft doen toekomen (aanvaarding van het aanbod).
In vervolg hierop heeft het Hof vastgesteld dat het ‘welkomstpakket’ met informatie betreffende het Sprintplan, dat (veelal) door Spaarbeleg gelijktijdig met het certificaat aan de deelnemer is toegezonden, door de deelnemer is ontvangen nadat de Sprintplan-overeenkomst reeds tot stand gekomen was. De inhoud van het welkomstpakket dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten bij de beoordeling van wat de deelnemer op het moment van het aangaan van de Sprintplan-overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het Sprintplan. Het Hof heeft dan ook slechts de op voorhand aan de deelnemers verstrekte brochure betreffende het Sprintplan en de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de algemene voorwaarden in dat verband in zijn oordeel betrokken.
De rechtbank volgt het Hof Amsterdam in zijn oordeel betreffende het moment van tot stand komen van de Sprintplan-overeenkomst. Dit betekent dat de deelnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst enkel beschikte over de informatie zoals die bleek uit mogelijk op voorhand verstrekte informatie over het SprintPlan en uit het voorgedrukte inschrijfformulier.
2.3. In de onderhavige zaak is niets gesteld over de samenvatting van de algemene voorwaarden. Daarvan is door Spaarbeleg ook geen exemplaar overgelegd. Uit de dagvaarding en uit de verklaring van [eiser] ter comparitie kan echter worden afgeleid dat [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de Sprintplan-overeenkomst een brochure heeft ontvangen. [eiser] heeft immers gesteld dat hij is afgegaan op de brochure en de advertentie en de daarin voorgespiegelde positieve rendementen en dat hij, toen hij het Sprintplan afsloot, meende dat de werking van het Sprintplan hem geheel duidelijk was. De rechtbank gaat er van uit dat de brochure die [eiser] heeft ontvangen gelijk is aan de in deze procedure door Spaarbeleg overgelegde brochure. Niet gesteld of gebleken is immers dat [eiser] een brochure met een andere inhoud heeft ontvangen. Bij de beoordeling van wat [eiser] op het moment van het aangaan van de Sprintplan-overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het Sprintplan, zal de rechtbank zich dan ook baseren op de door Spaarbeleg overgelegde brochure.
2.4. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) rechtspraak.nl, inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen.
3.1. Het door [eiser] afgesloten SprintPlan had een looptijd van 3 januari 2000 tot en met 31 december 2004. [eiser] heeft ter uitvoering van de overeenkomst 60 maandtermijnen van EUR 113,45 (NLG 250,00) aan Spaarbeleg voldaan, derhalve in totaal een bedrag van EUR 6.807,00. [eiser] heeft na afloop van de overeenkomst geen uitkering van Spaarbeleg ontvangen.
4.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair
1. voor recht verklaart dat de onderhavige overeenkomst onder nummer 072.09.17.123 nietig is dan wel vernietigd is dan wel ontbonden is dan wel dat de rechtbank de overeenkomst vernietigt dan wel ontbindt;
2. Spaarbeleg (de rechtbank leest Spaarbeleg waar [eiser] spreekt over Aegon, nu de rechtbank in dit vonnis deze benaming hanteert), tegen behoorlijk bewijs van kwijting, veroordeelt aan eiser het door hem voorafgaand en gedurende de duur van de overeenkomst betaalde bedragen, voor zover deze betalingen zien op betaling van rente en/of aflossing en een kostenvergoeding ter zake de uitvoering van de onderhavige overeenkomsten, te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze door eiser aan Spaarbeleg betaalde bedragen, ingaande het tijdstip van betaling ervan alsmede te vermeerderen met de door eiser als gevolg van het aangaan en uitvoering van deze overeenkomst geleden gevolgschade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
subsidiair
3. voor recht verklaart dat Spaarbeleg ten opzichte van eiser toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de onderhavige overeenkomst en dat Spaarbeleg deswege aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade jegens eiser en dat Spaarbeleg deze schade aan eiseres volledig dient te vergoeden;
meer subsidiair
4. voor recht verklaart dat Spaarbeleg onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van eiser en dat Spaarbeleg deswege aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade jegens eiser en dat Spaarbeleg deze schade aan hem volledig dient te vergoeden;
subsidiair en meer subsidiair
5. voor recht verklaart dat deze schadevergoeding als volgt berekend moet worden:
a. terugbetaling van de totaal van de gedurende de looptijd van de overeenkomsten door eiser aan Spaarbeleg betaalde maandtermijnen;
b. vergoeding aan eiser van de wettelijke rente over het onder 5a. bedoelde bedrag, zulks vanaf de datum van betaling ervan;
c. betaling van de door eiser als gevolg van het aangaan en uitvoeren van de overeenkomst geleden gevolgschade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
in alle gevallen
Spaarbeleg veroordeelt in de proceskosten.
4.2. [eiser] heeft -kort samengevat- aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de overeenkomst nietig dan wel vernietigbaar is op grond van handelen in strijd met de artikelen 9, 26, 28, 30 lid 3 sub c en 33 sub b onder 1 van de Wet Consumentenkrediet (Wck), dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling, dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van misbruik van omstandigheden, en dat Spaarbeleg haar zorgplicht ten opzichte van [eiser] heeft geschonden door na te laten voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst inlichtingen bij [eiser] in te winnen omtrent haar financiële positie, beleggingservaring en beleggingsdoelstelling en door [eiser] onvoldoende te informeren over de risico’s van het product.
4.3. Spaarbeleg voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Nietigheid wegens strijd met de Wck
5.1. De rechtbank ziet in de uitspraak van het Hof van 15 november 2007 (LJN BB7971), gezien het belang van de rechtseenheid, op dit punt aanleiding het Hof te volgen in haar oordeel dat de SprintPlan-overeenkomst geen krediettransactie is in de zin van artikel 1 aanhef en onder a Wck. Nu de Wck niet van toepassing is, is reeds daarom geen sprake van nietigheid dan wel vernietigbaarheid van de SprintPlan-overeenkomst vanwege mogelijke strijdigheid met een of meer bepalingen van die wet. Daarom wordt de vordering van [eiser], voor zover gebaseerd op de stelling dat de SprintPlan-overeenkomst nietig dan wel vernietigbaar is wegens strijd met de Wck, afgewezen.
Ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming door schending van de zorgplicht
5.2. Deze rechtbank heeft in haar vonnis van 18 oktober 2006, LJN AZ0660, geoordeeld dat zij schending van de zorgplicht door Spaarbeleg niet langer zal kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming, doch enkel als een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft dit oordeel nadien in diverse andere vonnissen met betrekking tot het SprintPlan herhaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen. De gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst is ontbonden alsmede de vordering tot ontbinding van de overeenkomst worden daarom ook afgewezen.
Vernietiging op grond van dwaling
5.3. [eiser] heeft een beroep gedaan op dwaling met de stelling dat hij niet wist dat hij een lening was aangegaan en dat de maandelijkse betalingen die hij deed, rentebetalingen waren. Ter comparitie heeft [eiser] hieraan toegevoegd dat hij dacht dat hij aandelen bezat of aan het eind van de looptijd zou bezitten, dat hij maandelijks betalingen deed om die aandelen in bezit te krijgen en dat hij aan het eind van de looptijd hoe dan ook iets te verkopen had en in ieder geval iets aan opbrengst zou krijgen. Hij wist dus wel dat het Sprintplan een beleggingsproduct betrof.
[eiser] heeft voorts aangevoerd dat Spaarbeleg onvoldoende heeft gewezen op het risico dat de inleg verloren kon gaan. Daarnaast heeft hij gesteld dat gedurende de duur van de Sprintplan-overeenkomst hoge koerswinsten gemaakt moeten worden om het break-evenpunt te bereiken, dat het risico op verlies bij beëindiging van de overeenkomst eerder te verwachten is dan het behalen van winst en dat het te verwachten rendement van het Sprintplan zeer laag is. Hij stelt dat Spaarbeleg hiervoor had moeten waarschuwen. Voorafgaand aan de comparitie heeft [eiser] bij brief een rendementsberekening in het geding gebracht, naar de rechtbank begrijpt met het doel om zijn stellingen betreffende het break-evenpunt en het te verwachten rendement te onderbouwen.
Spaarbeleg heeft bij akte op deze berekening gereageerd en de juistheid daarvan betwist.
5.4. Spaarbeleg heeft primair tot haar verweer aangevoerd dat het beroep op dwaling is verjaard. Ingevolge artikel 3:52 aanhef sub c BW verjaart een beroep op dwaling drie jaar nadat de dwaling is ontdekt. Partijen twisten er over wánneer de verjaringstermijn is aangevangen. [eiser] heeft betoogd dat hij pas aan het eind van de overeenkomst, toen hem door Spaarbeleg werd meegedeeld dat hij geen uitkering zou ontvangen, echt begreep hoe de overeenkomst in elkaar stak en welke risico’s hieraan verboden waren. Volgens Spaarbeleg had [eiser] echter uit fiscale jaaroverzichten die hem vanaf 2000 werden toegezonden, kunnen opmaken dat hem een lening was verstrekt waarover hij maandelijks rente betaalde.
Het antwoord op de vraag of het beroep op dwaling al dan niet is verjaard kan echter in het midden blijven, nu de rechtbank, ook indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat van verjaring geen sprake is, van oordeel is dat de (gestelde) dwaling voor rekening van [eiser] dient te blijven en niet kan leiden tot vernietigbaarheid van de overeenkomst. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.5. Zoals hiervoor onder 2.3 overwogen, dient bij de beoordeling van het beroep op dwaling te worden uitgegaan van de informatie die [eiser] heeft ontvangen voorafgaand aan de totstandkoming ervan, te weten de brochure als overgelegd door Spaarbeleg.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] bij oplettende bestudering van de brochure over het SprintPlan had kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat hij maandelijks een bedrag aan rente zou betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van hem participaties zou kopen in het GarantieFonds. In de brochure is vermeld dat Spaarbeleg direct een groot bedrag voorschiet en dat het maandbedrag een vergoeding (rente) is voor het bedrag dat Spaarbeleg voorschiet. Voorts wordt aangegeven dat het bedrag in het Aegon Garantiefonds wordt belegd en dat de deelnemer alleen risico loopt over de rentebetalingen. De looptijd is vijf jaar en nadien wordt de waarde van de belegging uitgekeerd, minus het door Spaarbeleg voorgeschoten bedrag.
Daarnaast kon uit de in de brochure opgenomen rekenvoorbeelden worden opgemaakt welk rendement bij de daar voorgestelde koersstijgingen zou worden behaald. Dat koersstijgingen ook lager zouden kunnen uitvallen en dat ook koersdalingen zouden kunnen optreden is inherent aan het feit dat bij het Sprintplan, zoals [eiser] wist, in aandelen werd belegd en wordt als algemeen bekend verondersteld. Het beroep van [eiser] op de door hem overgelegde rendementsberekening -wat er ook zij van de juistheid daarvan- kan hem daarom niet baten.
Van [eiser] mocht worden verwacht dat hij de brochure zou lezen. Uit zijn verklaring ter comparitie, dat hij, toen hij het Sprintplan afsloot, meende dat de werking van het SprintPlan hem geheel duidelijk was, moet worden afgeleid dat hij dat ook heeft gedaan. Als hij dan stelt toch te hebben gedwaald omtrent de inhoud van de overeenkomst, dan moet deze dwaling naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen rekening blijven. Het beroep op dwaling wordt dan ook afgewezen.
Misbruik van omstandigheden
5.6. Voor misbruik van omstandigheden is onder andere vereist dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat [eiser] door de door hem gestelde onervarenheid tot het sluiten van de overeenkomst werd bewogen. Van een dergelijke kenbaarheid is de rechtbank evenwel niet gebleken. De overeenkomst is tot stand gekomen kennelijk zonder dat er enig inhoudelijk contact tussen partijen heeft plaatsgevonden. [eiser] heeft volstaan met het opvragen en inzenden van een inschrijfformulier en Spaarbeleg met het toezenden van het inschrijfformulier en het welkomstpakket. Nu niet gesteld kan worden dat alleen onervaren consumenten zullen worden bewogen tot het afsluiten van een SprintPlan op de wijze zoals in dit geval is geschied, kan niet worden geconcludeerd dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat diens onervarenheid [eiser] bewoog tot het inzenden van het inschrijfformulier en dat dit haar van het sluiten van de overeenkomst had behoren te weerhouden. Het beroep op misbruik van omstandigheden wordt dan ook afgewezen.
Onrechtmatig handelen wegens schending zorgplicht
5.7. [eiser] heeft voorts aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat -kort samengevat- Spaarbeleg heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht door hem niet volledig te informeren over de aard en de omvang van de risico’s (meer in het bijzonder het risico dat hij na ommekomst van de overeenkomst zijn volledige inleg kwijt zou zijn) die hij met de overeenkomst aanging. Daarnaast stelt hij dat Spaarbeleg in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door na te laten om te informeren naar de inkomens- en vermogenspositie van [eiser] en naar zijn beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen.
5.8. De rechtbank heeft reeds in diverse uitspraken (onder meer 22 december 2004, NJF 2005/60; 4 januari 2006, NJF 2006/152; 24 januari 2007, LJN AZ7231) geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten het verstrekken van informatie aan potentiële deelnemers en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemers omtrent hun financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstellingen. De rechtbank heeft in die uitspraken tevens geoordeeld dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer.
De combinatie van elementen van een geldlening en elementen van een belegging, die in de SprintPlan-overeenkomst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, maken dat de rechtbank in tegenstelling tot het Hof Amsterdam (15 november 2007, LJN BB7971) van oordeel blijft dat de zorgplicht zich niet slechts uitstrekt tot de inkomens- en vermogenspositie van een deelnemer, maar tevens tot diens beleggingsdoelstelling en -ervaring.
5.9. Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden. Zoals reeds in eerdere vonnissen is geoordeeld, diende de potentiële deelnemer op basis van de toegezonden informatie (in het geval van [eiser] de brochure) een aantal denkstappen te maken om de risico’s geheel te kunnen doorgronden. Spaarbeleg heeft niet bij [eiser] geverifieerd of hij al die denkstappen had gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en om te beoordelen of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van [eiser]. Hetgeen Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.10. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eiser] gestelde schade ontbreekt. [eiser] heeft ter comparitie verklaard dat hij het SprintPlan is aangegaan met het doel om na zijn scheiding enig vermogen op te bouwen. Weliswaar wist hij dat het Sprintplan een beleggingsproduct betrof, waaruit kan worden afgeleid dat hij bereid was om tot op zekere hoogte risico’s te nemen, maar hij heeft tevens verklaard dat hij nooit aan het SprintPlan zou zijn begonnen als hem duidelijk was geweest welke risico’s er aan het SprintPlan verbonden waren en dat hij zijn gehele inleg zou kunnen verliezen.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] met deze verklaring voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het SprintPlan niet zou hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan. Nu de verplichting waarin Spaarbeleg is tekortgeschoten, ertoe strekt te voorkomen dat een belegger lichtvaardig of met ontoereikend inzicht een beleggingsovereenkomst sluit, kan het aangaan van de overeenkomst als gevolg hiervan aan Spaarbeleg worden toegerekend. Er bestaat derhalve causaal verband tussen de door [eiser] gestelde schade, te weten het verlies van zijn inleg (de rente), en het onrechtmatige handelen van Spaarbeleg.
Het feit dat [eiser] op het moment dat hij de SprintPlan-overeenkomst afsloot reeds een aantal beleggingsproducten bij Levob, Fortis en Dexia had afgesloten, doet daaraan niet af. Allereerst is niet gesteld of gebleken dat [eiser] de aard en risico’s van die andere (vergelijkbare) beleggingsproducten wel volledig heeft doorgrond. Bovendien was van geen van deze beleggingsproducten de looptijd reeds om. Hoe groot de risico’s konden zijn en dat hij zijn hele inleg kon verliezen, kon [eiser] op grond van deze, nog lopende, beleggingsproducten dus niet bekend zijn op het moment dat hij de SprintPlan-overeenkomst afsloot.
a) de maandelijks betaalde rente
5.11. De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen (waaronder 24 januari 2007, LJN AZ7231) steeds verworpen. De rechtbank gaat ook nu aan die stelling voorbij.
In de recente arresten van het Hof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722), 16 augustus 2007 (LJN BB1855) en 15 november 2007 (LJN BB7971), ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. De verplichting waarin Spaarbeleg is tekortgeschoten, strekt ertoe te voorkomen dat een belegger lichtvaardig of met ontoereikend inzicht een beleggingsovereenkomst sluit. De informatieverstrekking ten aanzien van het verloren kunnen gaan van de rente was, zoals reeds is geoordeeld, onvolledig. De schending van de zorgplicht door het onvoldoende wijzen op dit risico en de onzekere financiële last van de overeenkomst vanwege de onzekere opbrengst bij de verkoop van de aandelen maken naar het oordeel van de rechtbank dat de rente in beginsel wél dient te worden beschouwd als schade ontstaan vanwege de schending van de zorgplicht. Voldoende aannemelijk is immers dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen en de betaalde rente dus niet verloren was gegaan, indien de verplichtingen uit hoofde van de zorgplicht zouden zijn nagekomen. Dat de rentelast van tevoren bij [eiser] bekend kon zijn (zie rechtsoverweging 5.5.) maakt dit niet anders.
Bovendien overweegt hetzelfde Hof in zijn arrest van 24 mei 2007 (LJN BA5684) dat betaalde rente wel als schade ten gevolge van het schenden van de zorgplicht van een aanbieder van effectenleaseovereenkomsten kan worden aangemerkt.
5.12. In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd (onder meer 18 oktober 2006, LJN AZ0660; 29 november 2006, LJN AZ3654). De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren. In het geval van [eiser] geldt bovendien dat hij wist dat het SprintPlan een beleggingsproduct betrof. Ook hij had zich nader dienen te informeren over de werking en risico’s ervan.
5.13. De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn of haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige - die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten - beleggers aantrekt die zich van de risico’s van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden.
5.14. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Concreet betekent dit dat in beginsel 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg blijft. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is.
5.15. Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals:
- de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen;
- de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst;
- de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer;
- de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer;
- de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen;
- de rol van een eventuele tussenpersoon.
Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen.
5.16. Ten aanzien van [eiser] zijn de volgende omstandigheden van belang. Hij is geboren op 29 mei 1955 en was ten tijde van het sluiten van de SprintPlan-overeenkomst dus 44 jaar oud. Hij heeft een HAVO-diploma behaald en heeft daarna enige tijd een HEAO-opleiding gevolgd, die hij niet heeft afgerond. Vervolgens is hij als militair gaan werken. In het leger heeft hij een militaire opleiding gedaan. Ten tijde van het afsluiten van het SprintPlan werkte [eiser] nog steeds als militair. Zijn bruto jaarsalaris bedroeg in 1999 fl. 108.809,00 en was in 2000, ten tijde van het afsluiten van het SprintPlan, iets hoger vanwege een beperkte jaarlijkse stijging. Hij had destijds een bedrag van ruim
fl. 14.000,00 aan spaargeld. [eiser] heeft ter comparitie verklaard dat hij destijds, sinds zijn scheiding in 1992, vrijgezel was en een klein appartement bewoonde, waardoor hij weinig kosten had. Zijn spaargeld en het gedeelte van zijn inkomen dat hij maandelijks overhield (althans een groot gedeelte daarvan) heeft hij besteed aan het afsluiten van een groot aantal aandelenleaseproducten. In de periode van 1998 tot 2000 heeft hij in totaal zestien van zulke producten afgesloten, met verschillende looptijden en bij verschillende aanbieders. In 1998 heeft hij (in totaal) eenmalig EUR 7.000,00 ingelegd en in 2000 EUR 9.000,00 voor een aantal van deze producten. Voor de andere producten, waaronder het SprintPlan, betaalde hij maandelijks een bepaald bedrag. Op enig moment betaalde hij (naast de eenmalig ingelegde bedragen) ruim EUR 1.000,00 per maand voor de door hem afgesloten producten.
5.17. [eiser] is te beschouwen als vrij hoog opgeleid. Gezien zijn leeftijd en werkervaring moet hij bovendien geacht worden de nodige levenservaring te hebben opgedaan. De rechtbank ziet hierin aanleiding de eigen verantwoordelijkheid die op iedere deelnemer van het SprintPlan rust om de ontvangen informatie zorgvuldig te lezen en om navraag te doen naar de aard en strekking van het product en meer in het bijzonder de risico’s en het rendement ervan, bij [eiser] iets zwaarder te wegen dan gemiddeld. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat [eiser] maandelijks een vrij hoog bedrag vrij te besteden had. Het is [eiser] aan te rekenen dat hij er voor heeft gekozen om een zo groot gedeelte van zijn spaargeld en van zijn inkomen te besteden aan beleggingsproducten en daarmee risico’s te nemen. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met het feit dat [eiser] door de slechte afloop van de door hem afgesloten aandelenleaseproducten financieel ernstig gedupeerd is en veel geld heeft verloren.
Gezien deze omstandigheden acht de rechtbank een verdeling van de schade waarbij 50% voor rekening van [eiser] blijft, redelijk.
5.18. De vordering van [eiser] is niet volledig duidelijk, nu bij de aanduiding van de verschillende onderdelen van de vordering een ondergeschikte en een nevengeschikte nummering/aanduiding door elkaar is gebruikt en nu sommige onderdelen van de vordering gekoppeld lijken aan een enkele grondslag. De rechtbank begrijpt de vordering echter in redelijkheid aldus dat [eiser] heeft bedoeld om ook voor de onderhavige situatie (waarin is geoordeeld dat sprake is van onrechtmatig handelen van Spaarbeleg) een veroordeling van Spaarbeleg tot schadevergoeding te vorderen (en niet slechts een verklaring voor recht betreffende de wijze waarop de schadevergoeding dient te worden berekend).
5.19. Het voorgaande brengt mee dat Spaarbeleg zal worden veroordeeld om een bedrag van EUR 3.403,50 (50% van EUR 6.807,00) aan [eiser] te voldoen.
5.20. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is eveneens toewijsbaar, in die zin dat deze steeds wordt berekend over 50% van de maandelijks door [eiser] betaalde bedragen.
5.21. Naast terugbetaling van de maandelijks betaalde rente heeft [eiser] voorts aanspraak gemaakt op vergoeding van gevolgschade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Dit onderdeel van de vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu [eiser] niet heeft geconcretiseerd waaruit die gevolgschade dan zou bestaan.
5.22. Spaarbeleg zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 248,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.100,87
6.1. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 3.403,50 (drieduizendvierhonderddrie euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over 50% van de maandelijks door [eiser] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling, tot de dag van volledige betaling,
6.2. veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.100,87,
6.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2008.