Sector handels- en familierecht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 9 januari 2008
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 208999 / HA ZA 06-429 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNITED PARCEL SERVICE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. M.C. Franken-Schoemaker,
1. [gedaagde sub 1 hoofdzaak],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. K.F.J. Machielsen,
2. [gedaagde sub 2 hoofdzaak],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. P.E.J.M. Bartels,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 221913 / HA ZA 06-2644 van
[gedaagde sub 2 hoofdzaak en eiser in vrijwaringszaak],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. P.E.J.M. Bartels,
1. [gedaagde sub 1 vrijwaringszaak],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedaagde,
procureur mr. W. Tijsseling,
2. [gedaagde sub 2 vrijwaringszaak],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. R.D.A. van Boom.
Partijen zullen hierna UPS, [gedaagde sub 1 hoofdzaak], [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring], [gedaagde sub 1 vrijwaring] en [gedaagde sub 2 vrijwaring] genoemd worden.
In de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 september 2006
- de schriftelijke mededeling van bewijsmiddelen aan de zijde van [gedaagde sub 1 hoofdzaak]
- het proces-verbaal van comparitie van partijen na antwoord, gehouden op maandag
16 oktober 2006
- de conclusie van repliek tevens tot vermeerdering eis aan de zijde van UPS
- de conclusie van dupliek aan de zijde van [gedaagde sub 1 hoofdzaak]
- de conclusie van dupliek aan de zijde van [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring]
- de akte na conclusie van dupliek aan de zijde van UPS
- de akte houdende uitlating producties aan de zijde van [gedaagde sub 1 hoofdzaak]
- het antwoord na nadere conclusie aan de zijde van [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
In de vrijwaringszaak
1.3. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen
- de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 1 vrijwaring]
- de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 2 vrijwaring]
- de conclusies van repliek aan de zijde van [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring]
- de conclusie van dupliek aan de zijde van [gedaagde sub 1 vrijwaring]
- de conclusie van dupliek aan de zijde van [gedaagde sub 2 vrijwaring]
1.4. Ten slotte is vonnis bepaald.
In de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
2.1. UPS bezorgt pakketten van en naar bedrijven en particulieren. Hewlett Packard (hierna te noemen: HP) is een van haar vaste klanten.
2.2. Bij haar werkzaamheden maakt UPS gebruik van eigen wagens met eigen chauffeurs, en van zogenaamde ondervervoerders. De eenmanszaak [ondervervoerder], gedreven door de heer [chauffeur] (hierna te noemen: [chauffeur]) is één van die ondervervoerders in de regio Utrecht.
2.3. [gedaagde sub 1 hoofdzaak] was van 1 augustus 2002 tot 5 juni 2003 als chauffeur in dienst van [chauffeur] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] van 1 november 2002 tot 1 november 2003. Zowel [gedaagde sub 1/hoofdzaak] als [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] heeft als chauffeur in dienst van [chauffeur] veelvuldig pakketten van HP vervoerd over de route van Utrecht, waar de pakketten in de sorteerloods van UPS werden ingeladen in een bestelbus, naar het magazijn van HP, waar de pakketten werden uitgelaten.
2.4. [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] hebben tijdens politieverhoren verklaard verschillende pakketten van HP te hebben verduisterd en verkocht aan [gedaagde sub 1 vrijwaring] en [gedaagde sub 2 vrijwaring]. Eén van de verduisteringen waar [gedaagde sub 1 hoofdzaak] over heeft verklaard betrof een door hem gepleegde verduistering van ongeveer 50 pakketten op 22 november 2002.
2.5. Op 21 december 2004 is [gedaagde sub 1 hoofdzaak] door de politierechter van deze rechtbank veroordeeld voor ‘verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft’ in de periode van 22 november 2002 tot en met 30 april 2003. Door dezelfde politierechter is [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] op dezelfde datum veroordeeld voor hetzelfde feit over de periode van 1 maart 2003 tot en met 17 april 2003. Deze vonnissen zijn inmiddels in kracht van gewijsde gegaan.
2.6. Met een tweetal arresten van 28 augustus 2006 heeft het Gerechtshof te Amsterdam de vonnissen van de politierechter van deze rechtbank van 9 juni 2005 waarin [gedaagde sub 1 vrijwaring] en [gedaagde sub 2 vrijwaring] werden veroordeeld wegens heling, vernietigd en hen van dat ten laste gelegde feit vrijgesproken. Deze arresten zijn inmiddels in kracht van gewijsde gegaan.
2.7. Met de brieven van 22 juli 2005 heeft UPS [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] aansprakelijk gesteld voor alle schade die uit de door hen gepleegde verduisteringen is voortgekomen. Daarbij is ook aan beiden aangegeven dat die brieven mede zijn bedoeld als schorsing van verjaring en als stuiting daarvan als bedoeld in artikel 3:317 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW).
2.8. Met een faxbericht van 18 november 2005 heeft de advocaat van HP de advocaat van UPS -onder meer- verzocht het schikkingsbedrag ad USD 644.096,70 over te maken. Met een e-mail van 19 december 2005 heeft de raadsman van HP aan het kantoor van de raadsman van UPS bericht: ‘Vandaag ontving ik het schikkingsbedrag.’.
3.1. UPS vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
A. [gedaagde sub 1 hoofdzaak] veroordeelt tot betaling aan UPS van de tegenwaarde van
USD 300.932,15, zijnde EUR 249.311,56 (in verband met de schade ten gevolge van de verduistering op 22 november 2002) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2005, de dag van betaling aan HP, tot aan de dag der algehele voldoening,
B. [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] hoofdelijk, zo dat de een bevrijd zal zijn door betaling door de ander, althans [gedaagde sub 1 hoofdzaak], althans [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring], veroordeelt tot betaling aan UPS van EUR 290.946,44 (in verband met de door UPS geleden schade ten gevolge van negen andere verduisteringen) plus EUR 23.612,26 (in verband met buitengerechtelijke incassokosten), alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2005, de dag van betaling door UPS,
alles met hoofdelijke veroordeling van Van Gefffen en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring], althans [gedaagde sub 1 hoofdzaak], althans [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring], in de kosten van het geding.
3.2. [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] hebben afzonderlijk verweer gevoerd en beiden geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
3.3. [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] vordert dat de rechtbank [gedaagde sub 1 vrijwaring] en [gedaagde sub 2 vrijwaring], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gelijktijdig en hoofdelijk veroordeelt om aan [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] te betalen
primair
al hetgeen waartoe [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] in de hoofdzaak ten behoeve van UPS mocht worden veroordeeld,
subsidiair
al hetgeen waartoe [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] in de hoofdzaak ten behoeve van UPS mocht worden veroordeeld, waarbij in mindering strekt het gedeelte waartoe [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] naar rato wordt veroordeeld te voldoen aan UPS
zowel primair als subsidiair
met veroordeling van [gedaagde sub 1 vrijwaring] en [gedaagde sub 2 vrijwaring] in de kosten van het geding in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak.
3.4. [gedaagde sub 1 vrijwaring] en [gedaagde sub 2 vrijwaring] hebben afzonderlijk verweer gevoerd en beiden geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
In de hoofdzaak
4.1. Beoordeeld dient te worden of [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] de door UPS gestelde schade in verband met verduistering van pakketten van HP dienen te vergoeden. Alvorens deze vraag te beantwoorden overweegt de rechtbank als volgt.
de akte na conclusie van dupliek
4.2. [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] heeft verzocht om de akte na conclusie van dupliek aan de zijde van UPS buiten beschouwing te laten.
4.3. De rechtbank stelt vast dat het verzoek van UPS om een nadere akte te nemen is toegestaan naar aanleiding van een op 9 mei 2009 gedateerd verzoek van UPS. Daarin is aangegeven dat zowel [gedaagde sub 1 hoofdzaak] als [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] in hun conclusies van dupliek punten van verweer aanvoeren die niet eerder aan de orde zijn geweest. Daarop is UPS toegestaan een akte na conclusie van dupliek te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze gang van zaken niet in strijd met het recht van hoor en wederhoor. Immers (ook) [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] is in de gelegenheid gesteld een antwoordakte te nemen -van welke gelegenheid gebruik is gemaakt- zodat van schending van dat recht geen sprake is. De mogelijkheid dat [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] alleen met het nemen van die akte door UPS heeft ingestemd omdat hem door UPS was medegedeeld dat die akte enkel zou zien op het door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] nieuw gevoerde verjaringsverweer, kan dit oordeel niet anders maken. De toestemming van de rechtbank aan UPS tot het nemen van die akte was immers niet afhankelijk van die instemming door [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring].
4.4. Naar [gedaagde sub 1 hoofdzaak] stelt is de vordering van UPS jegens hem verjaard. Dit verweer kan niet slagen. De vordering van UPS is gebaseerd op het onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] en vorderingen strekkende tot vergoeding van schade verjaren ingevolge artikel 3:310, lid 1 BW door verloop van 5 jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Reeds omdat de gevorderde schade niet eerder dan 22 november 2002 is ontstaan kan, gezien de brieven van 22 juli 2005 en de datum van dagvaarding, van verjaring geen sprake zijn.
4.5. Voor zover [gedaagde sub 1 hoofdzaak] heeft bedoeld te stellen dat hem een beroep toekomt op een in het Convention relative au contrat de transport international de marchandises par route (hierna te noemen: de CMR) genoemde -kortere- verjaringstermijn merkt de rechtbank op dat ook dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Immers zelfs als [gedaagde sub 1 hoofdzaak] een dergelijk beroep zou toekomen, zou de ingevolge artikel 32 CMR geldende verjaringstermijn van drie jaren -ingevolge het in dat geval onverkort van toepassing zijnde artikel 3:319 BW- zijn gestuit door de brief van UPS van 22 juli 2005 en zou op dat moment een nieuwe verjaringstermijn van drie jaar zijn aangevangen die voor het moment van dagvaarden nog niet zou zijn verstreken.
4.6. De strafvonnissen van 21 december 2004 tegen [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] zijn in kracht van gewijsde gegaan. Dat betekent dat de inhoud daarvan op grond van het bepaalde in artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen: Rv) dwingend bewijs oplevert in de onderhavige procedure. [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] hebben de inhoud van deze vonnissen niet betwist en tegen de inhoud daarvan ook geen tegenbewijs aangeboden zodat als vaststaand wordt aangenomen dat [gedaagde sub 1 hoofdzaak] in de periode van 22 november 2002 tot en met 30 april 2003 pakketten van HP heeft verduisterd en dat [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] dat in de periode van 1 maart 2003 tot en met 17 april 2003 heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat de schade zoals die door UPS in deze procedure wordt gevorderd schade betreft in verband met verduisteringen welke allen hebben plaatsgevonden in de periode waarop deze veroordelingen van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] zien.
de verduistering van 22 november 2002
4.7. Door [gedaagde sub 1/hoofdzaak] wordt niet betwist dat hij de verduistering van 22 november 2002 heeft gepleegd. Nu omstandigheden die tot een ander oordeel dienen te leiden gesteld noch gebleken zijn, staat daarmee vast dat [gedaagde sub 1 hoofdzaak] door het plegen daarvan jegens UPS onrechtmatig heeft gehandeld en hij gehouden is de daardoor door UPS geleden schade te vergoeden.
de negen verduisteringen in de periode van maart 2003 tot en met april 2003
4.8. Ter onderbouwing van haar stelling dat deze verduisteringen door van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en/of [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] zijn gepleegd heeft UPS verschillende documenten in de procedure gebracht. Overgelegd is het Investigation Detail Report, zijnde het rapport opgesteld door [security supervisor], security supervisor in dienst bij UPS (hierna te noemen: [security supervisor]), naar aanleiding van het door hem ingestelde onderzoek naar verschillende vermissingen. In dit rapport heeft [security supervisor] de onderzochte vermissingen aangemerkt als case A tot en met case M, waarbij is opgemerkt dat de vordering van UPS zich enkel uitstrekt over case B tot en met case K. Daarnaast zijn overgelegd verschillende scanlijsten van de betreffende vermiste pakketten waaruit blijkt dat en wanneer de betreffende pakketten uit de loods van UPS in Utrecht zijn uitgescand en zogenaamde Automated Delivery Information (ADI’s) waaruit blijkt wie pakketten naar het magazijn van HP heeft vervoerd op de dagen dat de vermiste pakketten van HP werden uitgescand. Bij conclusie van repliek heeft UPS gemotiveerd aangegeven op basis van welke systematiek uit deze gegevens kan worden afgeleid dat het tijdens de ritten van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] moet zijn geweest dat de betreffende pakketten zijn verduisterd.
4.9. Door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] is op deze door UPS weergegeven systematiek gereageerd met de opmerking dat uit de scanlijst van case D blijkt dat het pakket twee maal is uitgescand. Hoewel het de rechtbank ook niet zonder meer duidelijk is wat de achtergrond daarvan is, kan zij de stelling van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] dat reeds daaruit blijkt dat het door UPS weergegeven systeem niet betrouwbaar is, niet volgen. Uit de scan blijkt immers wel dat het vermiste pakket is uitgescand op 8 april 2003, de dag waarop [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring], blijkens de bij case D gevoegde ADI, pakketten naar het magazijn van HP heeft vervoerd.
4.10. Door [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] is op deze door UPS weergegeven systematiek gereageerd met de stelling dat onvoldoende is bewezen dat hij de vermiste pakketten heeft vervoerd nu UPS geen ADI’s heeft overgelegd van de vermiste pakketten. Dit verweer kan niet slagen. Nog daargelaten het feit dat UPS heeft aangegeven waarom zij daartoe niet is overgegaan (het overleggen van ADI’s kan alleen van afgeleverde pakketten) kan het enkele feit dat UPS die ADI’s niet heeft overgelegd niet zonder meer als argument gelden voor de stelling dat de weergegeven systematiek niet klopt. Daarvoor had immers moeten worden gesteld welk gebrek er kleeft aan die systematiek maar dat heeft [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] met het aangeven van een andere mogelijke wijze van bewijslevering, niet gedaan. Voor zover [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] er in dit verband op heeft gewezen dat in de door UPS overgelegde ADI’s ‘DELIVERED’ is vermeld merkt de rechtbank nog op dat een dergelijke vermelding in de lijn der verwachting ligt nu deze ADI’s, zoals door UPS aangegeven, pakketten betreffen die wel zijn bezorgd.
4.11. [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] heeft subsidiair aangegeven de schadebedragen bij case K en case L buiten beschouwing gelaten dienen te worden nu niet is aangetoond dat deze vrachten door hem zijn vervoerd aangezien de op de ADI’s aangegeven data van vervoer niet overeenstemmen met de data van vermissing. Bij conclusie van repliek heeft UPS al aangegeven dat de ADI’s bij case K en case L abusievelijk zijn verwisseld. Door het herstellen van deze omissie komt de onderbouwing van dit verweer van [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] te vervallen zodat dit niet kan slagen. Door [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] is in dit verband verder nog gewezen op het feit dat bij de op case K betrekking hebbende stukken een scanlijst ontbreekt maar ook dit kan niet tot afwijzing van de vordering van UPS leiden nu het op de weg van [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] had gelegen op dit punt zijn verweer verder te onderbouwen. Het enkele feit dat deze scanlijst ontbreekt, betekent weliswaar dat de door UPS voorgestane systematiek voor case K niet zonder meer kan worden toegepast maar nu niet is gesteld of gebleken dat het niet [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] is geweest die deze dag HP pakketten heeft vervoerd en evenmin wordt betwist dat hij degene is geweest die dat specifieke pakket heeft verduisterd, kan dit evenmin afdoen aan de vordering van UPS.
4.12. Daarnaast is door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] nog gesteld dat uit de scanlijsten en de ADI’s niet kan worden afgeleid dat hij (of [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring]) de betreffende pakketten heeft verduisterd omdat het regelmatig voorkwam dat er bij het laden wat mis ging waardoor dozen kwijt raakten of verdwenen. Ook werd hij, naar hij stelt, regelmatig geconfronteerd met een pakket in de loods in Utrecht waar de inhoud al uit verdwenen was. Ook deze stellingen kunnen niet tot afwijzing van de vordering van UPS leiden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.13. Door UPS is dit deel van haar vordering beperkt tot de vermissing van een negental pakketten die door HP bij haar in rekening zijn gebracht. Met de door haar overgelegde stukken heeft zij duidelijk aangegeven welke pakketten, op welke dagen vermist zijn. Zij heeft bovendien voldoende duidelijk gemaakt dat die verduisteringen hebben plaatsgevonden tijdens ritten waarop [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] of [gedaagde sub 1 hoofdzaak] pakketten van HP vervoerde.
4.14. Daartegenover staat dat [gedaagde sub 1 hoofdzaak] tegenover de politie heeft verklaard dat hij ‘ongeveer 60 a 70 dozen bij [gedaagde sub 1 vrijwaring]’ heeft afgeleverd maar daarbij geen concrete data of gegevens heeft genoemd (de verduistering van 22 november 2002 daargelaten). Daarnaast heeft hij onder meer verklaard ‘In het begin leverde ik een doos aan [gedaagde sub 1 vrijwaring] en later leverde ik meerdere dozen tegelijk. In ben ongeveer 10 tot 15 keer op deze afgesproken plaats geweest om dozen met computer-chips aan [gedaagde sub 1 vrijwaring] te leveren.’ en ‘Ik denk dat ik 10 tot 15 keer bij de woning van [gedaagde sub 1 vrijwaring] ben geweest om een (1) of meerdere dozen aan hem te leveren.’ [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] heeft bij de politie onder meer verklaard ‘ongeveer 15 keer een of meerdere dozen met daarin computeronderdelen’ aan [gedaagde sub 1 vrijwaring] geleverd te hebben. Ook hij heeft daarbij geen concrete data of gegevens genoemd.
4.15. Ook in de onderhavige procedure heeft noch [gedaagde sub 1 hoofdzaak] noch [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] specifiek verweer gevoerd tegen de door UPS genoemde concrete vermissingen door concreet en gemotiveerd te betwisten dat zij aan juist die negen verduisteringen schuldig zijn. Weliswaar heeft [gedaagde sub 1 hoofdzaak] de hiervoor in 4.12 genoemde punten aangevoerd maar daarmee heeft hij, mede gezien het feit dat hij heeft bekend 60 à 70 pakketten te hebben verduisterd, onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij juist voor deze door UPS genoemde negen vermissingen aansprakelijk is of kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] gelegen om in dat verband gemotiveerd te betwisten waarom hij (of [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring]) juist die betreffende dagen de betreffende pakketten niet kon hebben vervoerd of waarom het betreffende pakket niet in de door hem gebruikte bestelauto heeft of kan hebben gezeten. Nu hij dat heeft nagelaten is de vordering van UPS daarmee onvoldoende betwist.
4.16. De rechtbank hecht er in dit verband voorts nog aan op te merken dat zij, gezien het door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] toegegeven aantal verduisteringen en het feit dat door UPS in deze procedure schadevergoeding wordt gevorderd van een negental vermissingen (die van 22 november 2002 daargelaten), de stelling van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] dat UPS hem (en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring]) nu alle vermissingen in de schoenen tracht te schuiven niet kan plaatsen.
4.17. Voor het overige zijn door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] geen punten van verweer gevoerd tegen deze door UPS weergegeven systematiek zodat van de juistheid daarvan zal worden uitgegaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] jegens UPS onrechtmatig hebben gehandeld door het plegen van de negen door UPS genoemde verduisteringen.
4.18. Omtrent de vraag of één of meer van de negen verduisteringen in meer of mindere mate aan [gedaagde sub 1 hoofdzaak] of aan [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] zou zijn toe te rekenen, overweegt de rechtbank dat [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] heeft gesteld dat het aandeel van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] in de verduisteringspraktijken, blijkens het overgelegde strafdossier, aanzienlijk groter moet worden geacht dan het aandeel van [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring]. Nog daargelaten het feit dat [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] daarbij niet concreet heeft aangegeven uit welke onderdelen van het strafdossier dat gestelde grotere aandeel van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] zou blijken ligt, gezien hetgeen [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] daarover bij de politie hebben verklaard, een dergelijke verdeling in ieder geval niet in de rede voor wat betreft de verduisteringen in de periode van maart en april 2003 waarvan UPS thans schadevergoeding vordert. Door [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] is in dit verband verklaard dat hij volgens hem ‘in maart 2003’ door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] werd benaderd om de dozen te leveren en dat hij vanaf dat moment verschillende pakketten heeft afgeleverd. Voor zijn stelling dat [gedaagde sub 1/hoofdzaak] een groter aandeel zou hebben dan [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] vindt de rechtbank voor de onderhavige periode dan ook geen onderbouwing. Nu [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] zijn stelling op dit punt niet nader heeft gespecificeerd kan deze dan ook niet slagen.
4.19. Voor zover [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] in dit verband nog heeft gesteld dat hij niet gehouden is tot volledige betaling van het gevorderde omdat hij zijn handelingen heeft verricht in opdracht van een tweetal helers merkt de rechtbank nog op dat de mogelijkheid dat [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] in opdracht van een ander heeft gehandeld, aan de onrechtmatigheid van zijn handelen en daarmee aan zijn aansprakelijkheid jegens UPS niet kan afdoen Voor het overige zal dit punt in de vrijwaringsprocedure aan de orde komen.
4.20. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] jegens UPS onrechtmatig hebben gehandeld door het plegen van de negen genoemde verduisteringen en dat zij hoofdelijk gehouden zijn de daardoor door UPS geleden schade te vergoeden
4.21. Zowel [gedaagde sub 1 hoofdzaak] als [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] hebben de hoogte van de door UPS gevorderde schade betwist. De rechtbank zal eerst de vordering jegens [gedaagde sub 1 hoofdzaak] tot betaling van de schade van EUR 249.311,56 beoordelen en vervolgens de van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] gevorderde hoofdelijke schadevergoeding van EUR 290.946,44. Tenslotte zal de rechtbank de gevorderde kosten van juridische bijstand beoordelen.
4.22. Ter onderbouwing van haar vordering tot betaling van de schade ten gevolge van de verduistering van de pakketten op 22 november 2002 heeft UPS de facturen overgelegd die haar door HP in verband met die verduistering zijn toegezonden. Deze facturen betreffen, naar UPS stelt, opgeteld het gevorderde totaalbedrag van USD 300.932,15 (zijnde
EUR 249.311,56).
4.23. Door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] is weliswaar gesteld dat met de producties bij dagvaarding geen bewijs is geleverd van de omvang van de schade maar blijkens de overige inhoud van zijn conclusie van antwoord ziet die stelling op de omvang van de schade van de overige negen verduisteringen. Nu hij tegen de optelling door UPS van de schade ten gevolge van de verduistering van 22 november 2002 geen verweer heeft gevoerd staat als onbetwist vast dat HP bij UPS EUR 249.311,56 in rekening heeft gebracht en dit door UPS in verband met de verduistering op 22 november 2002 door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] als schade is aan te merken.
4.24. Naar UPS heeft gesteld hebben de door haar gevoerde onderhandelingen met HP ertoe geleid dat verschillende verduisteringen niet bij haar in rekening zijn gebracht en voor deze negen vermissingen uiteindelijk een schadevergoeding aan HP van EUR 290.946,44 is betaald. Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde sub 1 hoofdzaak] betwist dat dit bedrag door UPS daadwerkelijk is betaald. UPS heeft daarop bij conclusie van repliek gereageerd en daarbij onder meer gesteld dat optelling van de bedragen genoemd op de door haar als productie 7 en 8 overgelegde facturen het bedrag betreft dat door haar, in twee fasen (eerst een vervoerderslimiet en vervolgens het schikkingsbedrag) aan HP is betaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft UPS dit deel van de vordering daarmee voldoende onderbouwd. Nu bij conclusie van dupliek door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] niet meer op deze onderbouwing is gereageerd kan dit verweer niet slagen.
4.25. Hetgeen door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] is aangevoerd omtrent de vraag of er door UPS verkoop- in plaats van inkoopprijzen worden gevorderd alsmede hetgeen is aangevoerd omtrent de op het Investigation Detail Report bedragen kan evenmin tot het oordeel leiden dat de door UPS gevorderde schade op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Uit de door UPS bij dagvaarding overgelegde facturen blijkt zonder meer dat de daarin genoemde bedragen de bedragen zijn die door HP in rekening zijn gebracht voor de vermiste pakketten en voor UPS als schade zijn aan te merken.
4.26. Door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] is verder geen te honoreren verweer tegen de hoogte van dit deel van de vordering gevoerd zodat ook dit deel van de vordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt.
De kosten voor juridische bijstand
4.27. Door UPS wordt tevens vergoeding gevorderd van de door haar betaalde kosten voor juridische bijstand ten bedrage van EUR 23.612,26 in verband met het treffen van een schikking met HP. Naar zij stelt heeft zij deze kosten gemaakt om daarmee haar schade te beperken.
4.28. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:96, lid 2, aanhef en onder a BW komen als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht.
4.29. Naar het oordeel van de rechtbank heeft UPS heeft in redelijkheid kunnen beslissen te trachten op deze manier haar schade te beperken. Ook de in dit verband gemaakte kosten acht de rechtbank, mede gezien het financiële belang van de zaak en de door UPS overgelegde specificatie van deze kosten -waartegen door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] of [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] overigens geen inhoudelijk verweer is gevoerd-, niet bovenmatig of anderszins onredelijk. Wel is de rechtbank van oordeel dat de op dit punt door UPS eveneens gevorderde betaalde BTW niet voor vergoeding in aanmerking dient te komen. De vordering is derhalve toewijsbaar tot een bedrag van EUR 19.842,24.
4.30. De stelling van [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] dat de schikking een groter aantal verduisteringen betrof dan waarvan thans schadevergoeding wordt gevorderd kan dit oordeel niet anders maken. Het treffen van die schikking heeft er immers juist toe geleid dat die andere verduisteringen niet bij UPS in rekening zijn gebracht en thans geen onderdeel van de vordering van UPS uitmaken.
4.31. Wel is de rechtbank van oordeel dat de vordering strekkende tot hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring], gezien het daartoe door [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] gevoerde verweer, niet volledig kan worden toegewezen. De gevoerde schikkingsonderhandelingen hebben immers betrekking op de verduistering van 22 oktober 2002, waar [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] niet voor aansprakelijk is, en op de overige verduisteringen waarvoor [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] en [gedaagde sub 1 hoofdzaak] hoofdelijk aansprakelijk zijn. De rechtbank zal de in dit verband uit te spreken hoofdelijke veroordeling dan ook slechts uitspreken voor een bedrag vastgesteld naar rato van het gedeelte van de hoofdsom waarvan een hoofdelijke veroordeling is gevorderd. Dit betreft een bedrag van EUR 10.685,69 (zijnde
[EUR 290.946,44 gedeeld door EUR 540.258,-] maal EUR 19.842,24). Tot vergoeding van de overige EUR 9.156,55 zal alleen [gedaagde sub 1 hoofdzaak] worden veroordeeld .
Resumé inzake de hoogte van de schade
4.32. Gelet op het vorenstaande wordt [gedaagde sub 1 hoofdzaak] aansprakelijk geoordeeld voor de door UPS geleden schade in verband met de verduistering op 22 november 2002 vastgesteld op een bedrag van EUR 249.311,56 alsmede een bedrag van EUR 9.156,55 wegens kosten voor juridische bijstand. [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] worden hoofdelijk aansprakelijk geoordeeld voor de door UPS geleden schade in verband met de overige negen verduisteringen vastgesteld op een bedrag van EUR 290.946,44 alsmede voor een bedrag van
EUR 10.685,69 wegens kosten voor juridische bijstand.
4.33. Door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] is nog gesteld UPS niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu hem geen sommatie tot betaling is gestuurd. Dit verweer kan niet slagen omdat [gedaagde sub 1 hoofdzaak] op grond van het bepaalde in artikel 6:83, aanhef en onder b BW zonder ingebrekestelling is verzuim is geraakt.
4.34. Zowel door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] als door [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] is aangevoerd dat de op hen rustende schadevergoedingsplicht dient te worden verminderd in verband met eigen schuld aan de zijde van UPS, als bedoeld in artikel 6:101 BW.
4.35. In dit verband wordt er door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] op gewezen dat het op de weg van UPS had gelegen zich te verzekeren voor schade als waarvan thans sprake is. Dit verweer kan niet slagen. Dit zou mogelijk anders zijn indien er op UPS een verplichting zou rusten of als het gebruikelijk is zich terzake te verzekeren maar van een dergelijke situatie is geen sprake.
4.36. De stelling van [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] dat de schadevergoedingsverplichting dient te worden verminderd omdat de schade volledig is te wijten aan de slecht georganiseerde controlestructuur binnen UPS kan evenmin slagen. Gezien de achtergrond van de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] kan van enige mate van eigen schuld in dit verband geen sprake zijn.
4.37. Dit lot treft tevens de stelling van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] dat er sprake is van eigen schuld nu UPS [chauffeur] niet heeft aangesproken. Nog daargelaten het feit dat het UPS vrij staat te beslissen op wie zij tracht de door haar geleden schade te vergoeden, is haar keuze dat in dit geval op [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring], aan wie het immers direct te wijten is dat de schade is ontstaan, te doen naar het oordeel van de rechtbank zeer wel te rechtvaardigen en dan ook geen enkele aanleiding om tot enige vermindering van de verplichting tot schadevergoeding van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] te beslissen.
4.38. Voor zover is aangevoerd dat UPS zich jegens HP had dienen te beroepen op verjaringstermijnen uit het CMR of op enig bestaande limitering van haar aansprakelijkheid overweegt de rechtbank nog als volgt.
4.39. Uit de door partijen overgelegde stukken en ingenomen stellingen blijkt dat in de overeenkomst tussen HP en UPS sprake is van gecombineerd goederenvervoer. UPS is met HP overeengekomen de pakketten vanuit het Verenigd Koninkrijk naar Keulen door de lucht te vervoeren en de pakketten vanaf Keulen naar de eindbestemming in Nederland over de weg te vervoeren. Uit het bepaalde in artikel 8:41 BW volgt dat over het deel van het vervoer over de weg (het traject vanaf Keulen naar de eindbestemming in Nederland), tijdens welke deel de pakketten zijn verduisterd, de op vervoer over de weg toepasselijke rechtsregelen gelden.
4.40. Artikel 1 CMR bepaalt:
‘Dit Verdrag is van toepassing op iedere overeenkomst onder bezwarende titel voor het vervoer van goederen over de weg door middel van voertuigen, wanneer de plaats van inontvangstneming der goederen en de plaats bestemd voor de aflevering, zoals deze zijn aangegeven in de overeenkomst, gelegen zijn in twee verschillende landen, waarvan tenminste één een bij het Verdrag partij zijnd land is, ongeacht de woonplaats en de nationaliteit van partijen.’
Nu -in ieder geval- Nederland partij is bij dit verdrag en ook aan de overige voorwaarden voor toepasselijkheid is voldaan zijn de bepalingen van de CMR dwingendrechtelijk op de overeenkomst tussen HP en UPS van toepassing.
4.41. De CMR bepaalt verder, voor zover thans relevant,
‘De vervoerder is aansprakelijk voor geheel of gedeeltelijk verlies en voor beschadiging van de goederen, welke ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen en het ogenblik van de aflevering, alsmede voor vertraging in de aflevering.’
en in artikel 29:
‘1. De vervoerder heeft niet het recht om zich te beroepen op de bepalingen van dit hoofdstuk, die zijn aansprakelijkheid uitsluiten of beperken of die de bewijslast omkeren, indien de schade voortspruit uit zijn opzet of uit schuld zijnerzijds, welke volgens de wet van het gerecht, waar de vordering aanhangig is, met opzet gelijkgesteld wordt.
2. Hetzelfde geldt bij opzet of schuld van de ondergeschikten van de vervoerder of van alle andere personen, van wier diensten hij voor de bewerkstelliging van het vervoer gebruik maakt, wanneer deze ondergeschikten of deze andere personen handelen in de uitoefening van hun werkzaamheden. In dat geval hebben deze ondergeschikten of andere personen eveneens niet het recht om zich, voor wat hun persoonlijke aansprakelijkheid betreft, te beroepen op de bepalingen van dit hoofdstuk, als omschreven in het eerste lid.
4.42. Uit het vorenstaande volgt dat UPS jegens HP aansprakelijk was voor de schade door HP geleden in verband met het verlies van de pakketten. Bovendien volgt daaruit dat UPS, nu de schade is voortgekomen uit opzet of schuld van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] (zijnde ondergeschikten van wier diensten UPS voor de bewerkstelliging van het vervoer gebruik heeft gemaakt) niet het recht had zich te beroepen op bepalingen uit de CMR die haar aansprakelijkheid uitsluiten of beperken. De op dat punt gevoerde verweren dan ook niet kunnen slagen.
4.43. Voor zover wordt gesteld dat UPS zich jegens HP had dienen te beroepen op enige uit het CMR volgende verjaringstermijn wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 4.5 hetgeen op de rechtsverhouding tussen UPS en HP onverkort van toepassing is nu de stelling van UPS, dat zij door HP tijdig aansprakelijk is gesteld, niet is betwist.
4.44. Door [gedaagde sub 1 hoofdzaak] is gesteld dat er aanleiding bestaat om de door hem te betalen schadevergoeding, met toepassing van het bepaalde in artikel 6:109 BW te matigen. In dit artikel is in lid 1 bepaald dat de rechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding kan matigen indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden.
4.45. De rechtbank zal niet tot matiging van de verplichting tot schadevergoeding overgaan. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de schade voor UPS is ontstaan door het opzettelijk handelen van [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] in hun hoedanigheid van werknemer. Zij hebben opzettelijk pakketten verduisterd waarvan zij wisten dat de inhoud een zeer grote waarde had en het verlies daarvan voor anderen derhalve grote schade tot gevolg zou hebben. Zij hebben met deze verduistering enkel eigen geldelijke bevoordeling voor ogen gehad. Noch de mogelijkheid dat [gedaagde sub 1 hoofdzaak] thans een beperkte draagplicht heeft en er geen vermogen in de familie is, noch de mogelijkheid dat [gedaagde sub 1 hoofdzaak] geen strafblad had, noch de mogelijkheid dat [gedaagde sub 1/hoofdzaak] in het kader van een ontnemingsvordering reeds een bedrag aan de Staat heeft betaald (hetgeen aan de hoogte van de door UPS geleden schade immers geen enkele afbreuk doet), noch de mogelijkheid dat [gedaagde sub 1 hoofdzaak] de winst verkregen door de verduistering ‘over de balk heeft gesmeten’ en dus niet meer heeft, noch het feit dat deze civiele zaak een zware wissel op [gedaagde sub 1 hoofdzaak] trekt zijn omstandigheden die, gezien de aard van de aansprakelijkheid, tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.46. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank [gedaagde sub 1 hoofdzaak] veroordelen tot betaling aan UPS van een bedrag van EUR 249.311,56 alsmede een bedrag van EUR 9.156,55. [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan UPS van een bedrag van EUR 290.946,44 alsmede een bedrag van EUR 10.685,69.
4.47. Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen afzonderlijk verweer gevoerd zodat die zal worden toegewezen zoals gevorderd.
4.48. [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Tegen de hoofdelijke veroordeling is geen verweer gevoerd zodat die zal worden toegewezen zoals gevorderd. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van UPS op:
- dagvaardingen EUR 156,64
- vast recht 4.667,00
- salaris procureur 9.030,00 (3,5 punten x tarief EUR 2.580,-)
Totaal EUR 13.853,64
In de vrijwaringszaak
4.49. Beoordeeld dient te worden of [gedaagde sub 1/vrijwaring] en/of [gedaagde sub 2 vrijwaring] dienen te worden veroordeeld om aan [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] te betalen hetgeen waartoe [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] in de hoofdzaak is veroordeeld.
4.50. [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1/vrijwaring] en [gedaagde sub 2 vrijwaring] onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door willens en wetens misbruik van hem maken met als enig doel financieel gewin. Ter nadere onderbouwing daarvan stelt [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] dat de schade niet zou zijn ontstaan als hij niet zou zijn benaderd door [gedaagde sub 1 vrijwaring] en [gedaagde sub 2 vrijwaring]. Het ligt, naar hij aanvoert, dan ook in de rede dat UPS de door haar aangevoerde schade op [gedaagde sub 1 vrijwaring] en [gedaagde sub 2 vrijwaring] verhaalt in plaats van op hem. Dit geldt temeer gelet op het grote aandeel dat zij, als helers, in het geheel hebben gehad alsmede gelet op het feit dat naar verwachting het overgrote deel van de winst naar hen is gegaan.
4.51. Primair overweegt de rechtbank dat, als [gedaagde sub 1 vrijwaring] en [gedaagde sub 2 vrijwaring] [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] zouden hebben benaderd, het de eigen verantwoordelijkheid van [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] is al dan niet in te gaan op die benadering. Omstandigheden die aan die eigen verantwoordelijkheid van [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] op dat punt afbreuk doen zijn de rechtbank niet gebleken. [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] heeft weliswaar gesteld dat [gedaagde sub 1 vrijwaring] en [gedaagde sub 2 vrijwaring] misbruik van hem hebben gemaakt maar dat heeft hij op geen enkele wijze nader onderbouwd. Ook in hetgeen [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] citeert uit de verklaringen uit het strafdossier kan daarvoor geen onderbouwing worden gevonden.
4.52. De mogelijkheid dat het grootste deel van de winst naar [gedaagde sub 1 vrijwaring] en [gedaagde sub 2 vrijwaring] is gegaan kan evenmin tot toewijzing van de vordering van [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] leiden. Die mogelijkheid betekent immers slechts dat zij meer financieel gewin hebben behaald uit de de verduisteringen maar dat enkele feit betekent niet dat zij jegens [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] onrechtmatig hebben gehandeld en zij de door [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] te vergoeden schade, aan hem dienen te vergoeden.
4.53. Gelet op het vorenstaande zullen de vorderingen [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] worden afgewezen.
4.54. [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] zal, als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de vrijwaringsprocedure worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1 vrijwaring] op:
- vast recht EUR 1.120,-
- salaris procureur 5.160,- (2,0 punten x tarief EUR 2.580,-)
totaal EUR 6.280,-
en aan de zijde van [gedaagde sub 2 vrijwaring] op:
- vast recht EUR 1.120,-
- salaris procureur 5.160,- (2,0 punten x tarief EUR 2.580,-)
totaal EUR 6.280,-.
Aangezien [gedaagde sub 2 vrijwaring] met een toevoeging procedeert dient dit laatstgenoemde bedrag van EUR 6.280,- aan de griffier van deze rechtbank te worden betaald.
5.1. veroordeeld [gedaagde sub 1 hoofdzaak] om aan UPS te betalen een bedrag van EUR 249.311,56 alsmede een bedrag van EUR 9.156,55, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2. veroordeeld [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] hoofdelijk, zo dat de een bevrijd zal zijn door betaling door de ander, om aan UPS te betalen een bedrag van EUR 290.946,44 alsmede een bedrag van EUR 10.685,69, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3. veroordeeld [gedaagde sub 1 hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] hoofdelijk, zo dat de een bevrijd zal zijn door betaling door de ander, in de proceskosten aan de zijde van UPS tot op heden begroot op EUR 13.853,64,
5.4. verklaart het onder 5.1, 5.2 en 5.3 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
5.6. wijst de vorderingen af;
5.7. veroordeelt [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1 vrijwaring] tot op heden begroot op EUR 6.280,-;
5.8. veroordeelt [gedaagde sub 2 hoofdzaak/eiser vrijwaring] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2 vrijwaring] tot op heden begroot op EUR 6.280,- welk bedrag aan griffier van deze rechtbank dient te worden betaald;
5.9. verklaart het onder 5.8 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2008.