RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600670-07
Datum uitspraak: 30 november 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] (Marokko),
thans gedetineerd in P.I. Amsterdam, Huis van Bewaring Het Schouw;
Raadsman: mr. R.D.A. van Boom.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Verdachte heeft sinds eind 2003 een relatie met het slachtoffer [slachtoffer]. In juni 2004 is hun dochter, [dochter van slachtoffer en verdachte], geboren. Sinds die tijd is de relatie tussen verdachte en het slachtoffer moeizaam verlopen. De relatie kan beschreven worden als een knipperlichtrelatie. Gedurende de periodes dat de relatie goed liep verbleef verdachte bij het slachtoffer, gedurende de periodes dat het minder goed liep verbleef hij bij zijn ouders. De dagen voorafgaand aan 15 juni 2007 verbleef verdachte bij zijn ouders.
In het bedrijfsprocessensysteem van de politie komen vanaf april 2004 meldingen voor van het slachtoffer waarbij zij verdachte aanwijst als degene die haar zou bedreigen, bestelen of mishandelen. Een enkele maal heeft het slachtoffer daadwerkelijk aangifte gedaan. Het is nooit tot een veroordeling gekomen.
Op 15 juni 2007 hebben het slachtoffer en verdachte enkele sms-berichten uitgewisseld. Om 14.20 uur stuurt verdachte een bericht naar het slachtoffer met de tekst: “Dus mag ik die kleine niet zien?” .
Omstreeks 14.30 uur op 15 juni 2007 komt verdachte bij de woning van het slachtoffer. Hij bereikt de woning via een zogenaamd balkon en klopt op de dubbele schuifdeur die toegang geeft tot de woonkamer. Op dat moment bevinden het slachtoffer, getuige [getuige 1] en [dochter van slachtoffer en verdachte] zich in die woonkamer. Het slachtoffer opent de deur voor verdachte. Over de situatie die vervolgens ontstaat lopen de verklaringen uiteen. Vast staat wel dat op enig moment verdachte een mes in handen had. Het mes had een totale lengte van 32 cm en een lemmet van 20 cm met een snijzijde en een zijde met zaagvertanding .Verdachte heeft het slachtoffer met het mes een verwonding aan haar linkerbovenbeen toegebracht. Vervolgens heeft hij, toen het slachtoffer zich vooroverboog, het mes in de rug van het slachtoffer, net onder de schouderbladen en aan de rechterkant van de ruggengraat , gestoken.
Tengevolge van hetgeen hiervoor is beschreven heeft het slachtoffer een steekwond in haar linkerbovenbeen opgelopen. Voorts heeft zij ernstige schade opgelopen door de steekwond in haar rug; haar long was aan het mes gespiest en er bevond zich bloed in haar borstkas en tussen haar ribben .
De raadsman van verdachte heeft het navolgende aangevoerd.
Verdachte ontkent niet dat hij het slachtoffer heeft gestoken, maar hij ontkent het mes mee te hebben genomen naar de woning. Volgens verdachte stond het slachtoffer opeens met het mes in haar hand en heeft hij dit vervolgens van haar afgepakt. Hij had dit delict dus niet voorbereid en had, op het moment dat hij de woning binnenging, niet de intentie om het slachtoffer met een mes te doden, te verwonden of te bedreigen.
De verklaringen van het slachtoffer en getuige [getuige 1] zijn volgens verdachte onbetrouwbaar. Uit de BPS meldingen blijkt dat het slachtoffer er niet voor terugdeinst om valse meldingen en aangiften te doen tegen verdachte. Haar verklaringen in deze zaak zijn volgens verdachte ook niet betrouwbaar; zo is duidelijk dat zij absoluut niet van zins was om [dochter] aan verdachte mee te geven terwijl zij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij [dochter] altijd mocht zien. Getuige [getuige 1] is een hartsvriendin van het slachtoffer en heeft psychische problemen. Ook zou zij geen getuige van de steekpartij zijn geweest aangezien zij zich op dat moment op het balkon buiten de woning bevond.
Zelfs als de rechtbank zou vaststellen dat verdachte wel met het mes naar de woning van het slachtoffer is gekomen, dan geldt dat het enkele feit dat hij met een mes de woning inkomt onvoldoende is om te kunnen concluderen dat er sprake was van rustig overleg en kalm beraad. De raadsman heeft in dit verband tevens gewezen op de emotionele toestand van verdachte nadat het feit was gepleegd.
Verdachte doet een beroep op noodweer of noodweerexces. Het slachtoffer heeft verdachte bedreigd met een mes, verdachte heeft haar dit mes afhandig gemaakt en heeft vervolgens, in een hevige gemoedsbeweging, het slachtoffer gestoken. Als dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot ontslag van alle rechtvervolging leidt dan bepleit de raadsman om een groot deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank overweegt als volgt
Verdachte heeft zich op 15 juni 2007 vrijwillig bij de politie gemeld en heeft toen direct verklaard dat hij het slachtoffer had neergestoken. Hij is bij die verklaring gebleven. De rechtbank dient allereerst vast te stellen of verdachte het mes op 15 juni 2007 mee heeft genomen naar de woning.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte toen hij de woning binnenkwam “iets bij zich had over zijn arm. Ik zag dat hij een kledingstuk over zijn arm had hangen. Ik zag dat het een t-shirt was of iets dat daar op leek. Ik zag dat [verdachte] (rb: verdachte) hetgeen hij over zijn arm had liggen, uitpakte en ik zag dat daar een mes uit kwam. (…) Ik weet alleen nog dat het donkerkleurig was het t-shirt.” .
Het slachtoffer heeft hieromtrent verklaard: “Ik zag dat hij naar binnen liep en dat hij een soort jasje, donkerblauw opgerold in volgens mij zijn linkerhand had. (…) Daaruit pakte hij het mes.” .
De technische recherche heeft de woning onderzocht en heeft in de woonkamer, op de vloer, links van de tweezitsbank (die met de achterzijde naar de schuifdeur was geplaatst) een donkerkleurige joggingtrui aangetroffen . Verdachte heeft verklaard dat die trui wel van hem zou kunnen zijn .
Verdachte heeft voorts verklaard dat het mes van hem was, volgens hem bevond dit mes zich normaalgesproken in een keukenla in de woning van het slachtoffer . Het slachtoffer heeft ook verklaard dat het mes van verdachte was, volgens haar bevond dit mes zich normaalgesproken in zijn auto .
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van getuige [getuige 1] en van het slachtoffer op dit punt duidelijk zijn; verdachte heeft het mes, bedekt met een kledingstuk, mee de woning in genomen. De rechtbank acht deze verklaringen geloofwaardig. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de omstandigheid dat getuige [getuige 1] direct na de steekpartij met [dochter] naar de buren van het slachtoffer is gegaan en daar volkomen overstuur aankwam. De buurvrouw is vervolgens als enige bij het slachtoffer gebleven totdat de politie arriveerde . Kort nadien heeft de politie de verklaring van getuige [getuige 1] opgenomen. De rechtbank stelt vast dat getuige [getuige 1] derhalve in de periode tussen de steekpartij en het afleggen van haar verklaring redelijkerwijs geen overleg heeft kunnen voeren met het slachtoffer over de inhoud van die verklaring.
De verklaring van het slachtoffer is door de politie afgenomen in het ziekenhuis op 16 juni 2007 om 14.41 uur. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat zij op dat moment contact had gehad met getuige [getuige 1]. Verdachte is tijdens zijn verhoren bij de politie en op de terechtzitting met deze kwestie geconfronteerd en heeft in dit verband aangegeven van mening te zijn dat getuige [getuige 1] en het slachtoffer voorafgaand aan de steekpartij hun later af te leggen verklaringen hebben gecoördineerd. Gelet op deze stellingname en de kritieke toestand waarin het slachtoffer verkeerde gedurende haar eerste dag in het ziekenhuis, is de rechtbank van oordeel dat het onwaarschijnlijk is dat het slachtoffer en getuige [getuige 1] na de steekpartij maar voorafgaand aan het eerste verhoor van het slachtoffer, overleg hebben gevoerd over de details van een bij de politie af te leggen verklaring. De rechtbank wordt op dit punt in haar overtuiging gesterkt door de omstandigheid dat de verklaringen op het punt van het kledingstuk niet geheel gelijkluidend zijn, hetgeen niet wijst op een afgestemde verklaring, en door de omstandigheid dat op een met de verklaringen overeenstemmende plaats in de woning een kledingstuk (een donkerkleurige joggingtrui) op de vloer is aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat de verklaringen van getuige [getuige 1] en het slachtoffer al vóór de steekpartij waren afgestemd en dat het slachtoffer het mes onder de bank of de tafel had verstopt. Toen zij ruzie kregen en aan elkaar stonden te duwen en trekken had zij opeens dit mes in haar handen. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Uit de gang van zaken op 15 juni 2007 blijkt niet dat het slachtoffer wist dat verdachte naar de woning zou komen, zij heeft ook niet gepoogd om hem naar de woning toe te lokken. Verdachte zelf heeft juist verklaard dat hij van het slachtoffer [dochter] niet mocht zien . Die stelling wordt ondersteund door het sms bericht dat verdachte het slachtoffer om 14.20 uur stuurde . Als het slachtoffer niet wist dat verdachte langs zou komen is het onwaarschijnlijk dat zij een mes als het onderhavige (zonder enige bedekking) op de grond in de woonkamer zou leggen terwijl haar driejarige dochtertje daar aan het spelen was. Ook acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat zij, met haar vriendin, zou bedenken dat zij, voor de ogen van haar dochtertje, een mes zou trekken tegen de vader van haar dochter. Dit ook met het oog op de risico’s die dit voor haarzelf met zich mee zou brengen.
Ten aanzien van de opmerkingen van de raadsman over de geloofwaardigheid van het slachtoffer in het licht van de vele BPS-meldingen overweegt de rechtbank dat de BPS-meldingen juist door de onderhavige steekpartij in een ander licht komen te staan. Voorts geldt dat er in deze relatie sprake lijkt te zijn van een patroon dat zich herhaalt. Steeds krabbelt het slachtoffer terug en zoekt zij weer toenadering tot verdachte. Ook nu heeft zij weer contact met hem gezocht en toont zij zich bereid de relatie te hervatten . Aan deze meldingen en met name aan het intrekken van verklaringen hecht de rechtbank dus geen bijzondere waarde. Wel rijst uit het geheel van die meldingen de indruk op dat het slachtoffer geen lieverdje is, maar daaruit volgt, in de omstandigheden van dit geval, niet dat aan haar verklaring ten aanzien van de steekpartij geen of weinig waarde moet worden gehecht.
De stelling van verdachte dat getuige [getuige 1] de steekpartij niet heeft gezien aangezien zij zich volgens hem op dat moment op het balkon bevond en de gordijnen gesloten waren, acht de rechtbank eveneens niet geloofwaardig. Zowel het slachtoffer als getuige [getuige 1] hebben verklaard dat zij op het moment van de steekpartij in de woning was. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld heeft getuige [getuige 1] zeer kort na de steekpartij een gedetailleerde verklaring afgelegd die aansluit op de latere verklaring van het slachtoffer, op de in de woning aangetroffen situatie en, met uitzondering van een derde wond die zij meende te hebben gezien, op de verwondingen van het slachtoffer.
conclusies
De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte met het mes de woning van het slachtoffer is binnengegaan en dat hij daarbij het mes verhuld bij zich heeft gedragen. Hij had het mes echter wel zodanig voorhanden dat hij daarmee direct een aanval kon openen.
De rechtbank is echter niet van oordeel dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg besloten heeft het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank komt tot die conclusie op grond van de omstandigheid dat verdachte vanaf in ieder geval het moment dat hij in zijn auto stapte om naar het slachtoffer te gaan in een hevige gemoedstoestand verkeerde. Hij verklaarde zelf dat hij zich verrot en opgefokt voelde en dat dit gevoel onderweg alleen maar erger werd. Hij verklaarde: “Ik werd helemaal gek, ik werd helemaal zwart voor mijn ogen. Ik was me helemaal aan het opfokken.” . Dit gecombineerd met de houding van verdachte na de steekpartij (hij ging overstuur naar zijn zus toe en heeft afscheid genomen van zijn familie waarna hij zichzelf heeft gemeld op het politiebureau) brengt de rechtbank tot de overtuiging dat verdachte niet de intentie had om het slachtoffer van het leven te beroven. Wel heeft verdachte door zich in de hiervoor omschreven gemoedstoestand, met een wapen in zijn hand, de woning van zijn vriendin in te gaan, het risico op het ontstaan van een levensbedreigende situatie in het leven geroepen. Hij heeft zich daarbij naar het oordeel van de rechtbank niet laten afschrikken door de mogelijkheid dat het slachtoffer in de aldus ontstane situatie het leven zou laten. Verdachte bevond zich niet in een zodanige gemoedsbeweging dat hij niet langer tot rationele gedachten in staat was getuige het feit dat hij het mes bedekt heeft gedurende zijn wandeling van de auto naar de woning. Bij dit oordeel acht de rechtbank de historie van de relatie tussen het slachtoffer en verdachte van belang. Zonder daarbij aan te geven wie van beide daaraan schuldig was, kan wel worden vastgesteld dat duidelijk is dat het in deze relatie snel tot escalatie van conflicten kwam. De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat sprake is van voorwaardelijke opzet op de dood van het slachtoffer en acht verdachte derhalve schuldig aan een poging tot doodslag.
Gezien hetgeen de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld ten aanzien van het feit dat verdachte in het bezit was van het mes toen hij de woning binnenkwam behoeft het beroep op noodweer(exces) geen verdere beoordeling.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- verdachte heeft de moeder van zijn kind in het bijzijn van hun kind ernstig verwond, verdachte stelt weliswaar dat het kind op het moment van het steken buiten de kamer was, maar, als dat al het geval was, dan is dat niet het gevolg geweest van enig ingrijpen van de zijde van verdachte;
- dat het slachtoffer de steekpartij heeft overleefd is een kwestie van geluk geweest;
- het slachtoffer zal volgens de huidige prognose nooit meer volledig herstellen van haar verwondingen;
- verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de belangen van hun kind; indien de steken noodlottig waren geweest had hun kind geen moeder meer gehad.
Voorts heeft de rechtbank zich ook rekenschap gegeven van de moeizame relatie tussen partijen en de emotionele toestand van verdachte op het moment van de steekpartij. Daarbij speelt in het voordeel van verdachte mee dat hij graag contact wilde met zijn dochtertje en door de problemen die daaromtrent speelden bijzonder geëmotioneerd is geraakt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 juni 2007, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens een geweldsdelict;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van Centrum Maliebaan, d.d. 25 september 2007, opgemaakt door dhr. B.H.V. Dölle, reclasseringswerker;
- een omtrent verdachte opgemaakt rapport door dhr. C.J.F. Kemperman, psychiater, d.d. 11 september 2007, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit - indien bewezen - niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van het voorarrest.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van het voorarrest, worden volstaan.
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp dat aan verdachte toebehoort, te weten een zilverkleurig mes, zal worden verbeurd verklaard, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het bewezenverklaarde is begaan.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- een t-shirt;
- een telefoon van het merk Samsung,
acht de rechtbank [slachtoffer], domicilie kiezend op het adres van haar raadsman mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal gelasten dat deze voorwerpen aan genoemd persoon worden teruggegeven.
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- de personenauto, Volkswagen Golf met kenteken [kenteken];
- een spijkerbroek, kleur blauw;
- een wit t-shirt;
- een paar schoenen;
- een t-shirt;
- een telefoon, merk Nokia 6100, kleur grijs,
zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van een voorschot op de geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 10.000,- wegens immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feit.
Verdachte heeft zich niet verzet tegen toewijzing van het gevorderde voorschot op de schadevergoeding zodat de rechtbank deze vordering zal toewijzen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c,27, 33, 33a, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte het meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 5 jaar.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd: het hierboven genoemde zilverkleurige mes.
Gelast de teruggave van het t-shirt en de telefoon van het merk Samsung aan [slachtoffer], voornoemd.
Gelast de teruggave van
- de personenauto, Volkswagen Golf met kenteken [kenteken];
- een spijkerbroek, kleur blauw;
- een wit t-shirt;
- een paar schoenen;
- een t-shirt;
- een telefoon, merk Nokia 6100, kleur grijs,
aan verdachte voornoemd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], voornoemd, toe tot een bedrag van € 10.000,- (zegge tienduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 10.000,- (zegge tienduidend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs S.C. Hagedoorn, L.E. Verschoor- Bergsma en I.P.H.M. Severeijns, bijgestaan door B.E.M. Bruckner als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2007.