RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
1a
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2007
[eiseres].,
statutair gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het beroep heeft betrekking op het besluit van verweerder van 28 november 2006, waarbij
verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 2 augustus 2006 ongegrond heeft verklaard met correctie van de last onder dwangsom en met opneming van de hoogte van de preventieve dwangsom. Bij laatstgenoemd besluit is eiseres aangeschreven om frames ten behoeve van reclame-uitingen op nader genoemde transformatorstations te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom.
1.2 Bij uitspraak van 17 april 2007 heeft deze rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van het beroep niet (tijdig) zijn ingediend. Tegen deze uitspraak heeft eiseres verzet gedaan.
1.3 Bij uitspraak van 20 augustus 2007 heeft deze rechtbank het door eiseres gedane verzet gegrond verklaard en daartoe overwogen dat er onvoldoende grond bestond voor de kennelijke niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
1.4 Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van 13 november 2007, waar namens eiseres is verschenen mr. A.A. Westers, advocaat te Groningen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.L. Plas, werkzaam bij de gemeente Amersfoort.
Overwegingen
2.1 De rechtbank merkt allereerst op dat niet aannemelijk is geworden dat de brief van de rechtbank van 11 januari 2007, waarbij is verzocht om de gronden van het beroep, aan eiseres is verzonden en aangeboden. De rechtbank acht het beroep ontvankelijk.
2.2 Tijdens controles is verweerder gebleken dat door of namens eiseres zonder voorafgaande vergunningverlening op diverse locaties in Amersfoort aluminiumframes ten behoeve van reclame-uitingen zijn aangebracht op transformatorstations. Uit onderzoek is verweerder gebleken dat deze strijdige situatie niet gelegaliseerd kan worden. De welstandscommissie heeft geconcludeerd dat reclame die niets met de functie van het gebouw te maken heeft op deze objecten niet passend is en dat de reclame geen positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Verweerder heeft de last onder dwangsom gebaseerd op overtreding van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, omdat voor het aanbrengen van de frames aan de transformatorstations geen bouwvergunning is verleend.
2.3 Artikel 1, eerste lid aanhef en onder a, van de Woningwet bepaalt - voor zover hier van belang - dat voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder bouwen: het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Op grond van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Artikel 43, eerste lid aanhef en onder c, van de Woningwet bepaalt dat in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning is vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats. Deze algemene maatregel van bestuur betreft het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb).
2.4 De rechtbank is van oordeel dat het aanbrengen van frames aan de transformatorstations moet worden aangemerkt als het veranderen van bestaande bouwwerken. Ingevolge de definitie van bouwen neergelegd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is er met het aanbrengen van de frames dan ook sprake van bouwen in de zin van de Woningwet. Het aanbrengen van de frames aan de transformatorstations kan niet worden aangemerkt als het bouwen van een gebouw als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bblb. Eveneens kan, anders dan eiseres betoogt, het bouwen niet worden aangemerkt als een verandering van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb. Met het aanbrengen van de reclameobjecten krijgen de transformatorstations immers mede de functie van reclamedrager. Het feitelijke gebruik wijzigt daarmee gedeeltelijk, zodat niet wordt voldaan aan de eis van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, dat het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd. De rechtbank ziet overigens ook ondersteuning voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 juni 1998 (www.rechtspraak.nl, LJN: AP6535).
2.5 De stelling van eiseres dat het aanbrengen van de reclameaffiches uitsluitend dient te worden beoordeeld aan de hand van de Algemene plaatselijke verordening (APV) kan niet slagen. Dat voor het aanbrengen van de handelsreclame een vergunning op grond van artikel 4.4.2 van de APV noodzakelijk is, betekent nog niet dat daarnaast geen bouwvergunning nodig is voor het aanbrengen van de frames. De APV kan de bouwregelgeving van de Woningwet niet opzij zetten. De Woningwet dient bovendien (deels) een ander doel dan de APV.
2.6 Volgens vaste jurisprudentie dient - met het oog op het algemeen belang - het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden bij overtreding van een wettelijk voorschrift in de regel van deze bevoegdheid gebruik te maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat in onderhavig geval geen sprake is van een concreet uitzicht op legalisatie, gelet op de negatieve adviezen van de welstandscommissie van 5 oktober 2005 en
8 maart 2006 en verweerders reactie daarop. De welstandscommissie heeft aangegeven dat zij de reclame die niets met de functie van het gebouw te maken heeft niet passend acht op de transformatorstations. Eveneens moet volgens de welstandscommissie de vormgeving ook zijn eigen samenhang en logica hebben, zodat er een relatie is tussen vorm, gebruik en constructie. Niet is gebleken dat de welstandsadviezen zodanige gebreken vertonen dat verweerder zijn oordeel ten aanzien van de eisen van welstand daarop niet heeft mogen baseren. Nu eiseres geen (tegen)advies heeft overgelegd, kan verweerder doorslaggevende betekenis toekennen aan het advies van de welstandscommissie. Het beroep op een positief welstandsadvies van onder meer de gemeente Almere treft geen doel nu de colleges van burgemeester en wethouders ten aanzien van de vraag of een bouwwerk voldoet aan de redelijke eisen van welstand, enige beoordelingsruimte is toegekend.
2.8 De rechtbank is niet gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot de conclusie dat handhavend optreden zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder van zijn bevoegdheid tot handhaving had behoren af te zien. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat sprake is van een ongelijke behandeling ten aanzien van de abri's waarin reclame vergunningvrij is. Een abri is niet zonder meer te vergelijken met een transformatorstation. Daarnaast heeft de welstandscommissie ten aanzien van transformatorstations, anders dan ten aanzien van abri's, aangegeven dat zij reclame die niets met de functie van deze gebouwen te maken heeft niet passend acht.
2.9 Gelet op verweerders toelichting ter zitting en de "Nota reclame in de openbare ruimte van de gemeente Amersfoort" is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De rechtbank ziet ondersteuning voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 april 2005 (www.rechtspraak.nl, LJN: AT4255). Zoals verweerder onweersproken naar voren heeft gebracht zijn er in de gemeente Amersfoort ruime mogelijkheden om al dan niet ideële reclame te voeren.
2.10 Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2007.
mr. M.S.D. de Weerd mr. R.P. den Otter
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel:
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.