RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/600505-07
Datum uitspraak: 20 december 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats]
Raadsman: mr. J.P.A. van Schaik.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan -overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman- worden vrijgesproken.
Overweging ten aanzien van het bewijs
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de navolgende bewijsoverweging, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van de in wettelijke vorm ambtsedig opgemaakte processen-verbaal, genummerd PL0900/07-007196 en PL0900/07-007196A die zijn opgemaakt door [agent], agent van politie.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 6 december 2007 het onder 1 tenlastegelegde ontkend en in het bijzonder dat hij een mes uit de keuken van de woning van [getuige 1] heeft gepakt en daarmee [aangever] heeft verwond, zoals in de tenlastelegging nader omschreven.
Verdachte heeft onder meer -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij op verzoek van [getuige 1] naar haar woning is gegaan en dat hij bij het betreden van de woning zijn autosleutels nog in de hand had -op de voor hem gebruikelijke wijze- om zijn middelvinger.
Hij heeft in de woonkamer -kort gezegd- [aangever] verzocht om weg te gaan, waarna hij op enig moment door [aangever] bij zijn vinger werd beetgepakt, ten gevolge waarvan hij een kwetsuur heeft opgelopen, en dat hij in zijn kruis werd getrapt. Verdachte heeft vervolgens [aangever] beetgepakt en getracht weg te duwen, waardoor [aangever] tegen de kachel ten val is gekomen in zijn poging om weg te komen. Het letsel bij de oksel van [aangever] zou op dat moment door de autosleutel(s) in zijn hand ontstaan kunnen zijn, aangezien hij [aangever] probeerde beet te pakken en overeind te tillen, aldus verdachte.
De rechtbank acht de lezing van verdachte van het gebeurde op 2 mei 2007 niet aannemelijk geworden en hecht meer geloof aan de verklaringen van [aangever] en [getuige 1].
De verklaring van [aangever] houdt onder meer -zakelijk weergegeven- in dat hij zich op
2 mei 2007 in de woning van [getuige 1] te Veenendaal in de woonkamer bevond, dat verdachte deze woning binnenkwam en een mes uit de keuken pakte. Vervolgens werd hij door verdachte ter hoogte van zijn schouder en hals beetgepakt, waarna verdachte tot tweemaal toe met het mes wilde steken. De eerste keer pakte [aangever] het mes met zijn hand om het mes af te pakken, waardoor hij een snee in zijn hand opliep. De tweede keer kon hij zich omdraaien, waardoor hij in zijn oksel werd gestoken (verklaring ter terechtzitting van 13 juli 2007 en pag. 23 en 24). [getuige 1] heeft onder meer -zakelijk weergegeven- verklaard bij de politie dat verdachte met een mes in haar woonkamer stond en twee tot drie keer op [aangever] instak (pag. 32). Ter zitting van 13 juli 2007 heeft zij aangegeven dat [aangever] zich probeerde te verweren waardoor hij in zijn hand werd gestoken.
De raadsman heeft ter zitting uitdrukkelijk de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangever] en [getuige 1] ter discussie gesteld. In zijn optiek bevatten de door de [aangever] tegenover de politie afgelegde verklaring en zijn ter zitting van 13 juli 2007 afgelegde verklaring te veel tegenstrijdigheden om deze verklaringen als betrouwbaar aan te merken, ook al blijft deze getuige vasthouden dat er sprake was van een mes. Dit geldt eveneens voor de verklaringen van [getuige 1], aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
[aangever] en [getuige 1] hebben ter zitting van 13 juli 2007 als getuigen ten overstaan van een rechter grotendeels gepersisteerd bij de eerder door hen tegenover de politie afgelegde verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [aangever] en [getuige 1] een in overwegende mate consistente verklaring afgelegd.
De rechtbank overweegt dat zij eveneens enkele verschillen constateert tussen de kort na het gebeurde afgelegde politieverklaringen en de ter zitting afgelegde verklaringen van voormelde getuigen, maar deze discrepanties zijn niet dusdanig van aard dat hierdoor iedere grond voor het aannemen van betrouwbaarheid van deze verklaringen dient te ontvallen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er sprake is van een tijdsverloop van een aantal maanden tussen het tijdstip waarop de verschillende verklaringen zijn afgelegd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [aangever] en [getuige 1] wel degelijk betrouwbaar.
De rechtbank ziet bovendien in de navolgende bewijsmiddelen bevestiging voor de lezing van [aangever] en [getuige 1], waardoor de betrouwbaarheid van hun verklaringen wordt versterkt.
- Op 3 mei 2007 heeft verdachte ten overstaan van verbalisant ten tijde van het verhoor het navolgende verklaard: “Ja, ik heb het net gehad over een sleutel die ik in mijn hand hield. Ik kan het ook wel gewoon zeggen. Ik heb inderdaad een mes in mijn hand gehad toen ik in de woning van [getuige 1] op [aangever] afliep. Ik zal daar later wel nader over verklaren”. Tijdens het tweede verhoor is dit door verbalisant verwoord in verdachtes op schrift gestelde verklaring en door hem aan verdachte voorgelezen. Na voorlezing heeft verdachte ten overstaan van verbalisant verklaard: “Nee, nee, dat moeten we er toch maar niet zo inzetten. Ik blijf bij mijn verhaal van de sleutel. Dat is misschien maar beter” (proces-verbaal van bevindingen, pag. 30).
- Een medische verklaring betreffende [aangever] d.d. 3 mei 2007 (pag. 52):
‘1 oppervlakkige snijwond oksel links’ en ‘1 oppervlakkige snijwond handpalm’.
- De foto’s van het letsel op pag. 26 en 27.
Gelet op de inhoud van voormelde verklaringen van [aangever] en [getuige 1] in samenhang bezien met de aard van het letsel, te weten een snijwond in de oksel en handpalm, acht de rechtbank de door de raadsman voorgestane mogelijkheid dat het letsel van [aangever] zou zijn ontstaan door de autosleutel(s), niet aannemelijk geworden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. In de feitelijke gedraging van verdachte en de aard van het door hem gebruikte voorwerp, te weten een mes, ligt besloten dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelwijze tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer zou kunnen leiden. Immers, verdachte heeft met een mes in het lichaam en in de oksel van [aangever] gestoken/geprikt.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld.
Hij op 2 mei 2007 te Veenendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld, hebbende hij, verdachte toen aldaar met een mes in de richting van het lichaam en in de oksel van die [aangever] gestoken/geprikt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat zoals hiervoor is besproken.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder
1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is naar de woning van zijn naar eigen zeggen (toenmalige) vriendin gegaan, alwaar hij het slachtoffer, een ex-partner van zijn vriendin, aantrof. Verdachte had het slachtoffer diezelfde dag al verschillende keren in niet mis te verstane bewoordingen laten weten dat hij niet gediend was van zijn aanwezigheid in de nabijheid van zijn vriendin.
In de woning is het vervolgens tot een gewelddadige escalatie gekomen. Verdachte heeft het slachtoffer vastgepakt en met een -eerder door hem uit de keuken gepakt- mes
gestoken/geprikt, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven.
Hoewel de rechtbank de gecompliceerde relatie tussen verdachte, zijn vriendin en het
slachtoffer in aanmerking neemt, rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij zijn frustratie
en jaloezie op deze manier tot uiting heeft gebracht en geen rekening heeft gehouden met de
mogelijke fysieke en psychische gevolgen voor het slachtoffer. Dat de schade relatief beperkt
is gebleven, zoals blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring, is niet aan verdachte te
danken. Niet alleen het slachtoffer, maar ook zijn vriendin heeft verdachte door zijn
handelwijze in een angstaanjagende situatie gebracht. Verdachte heeft bovendien de
lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de persoon van de verdachte. Uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 juni 2007 -in samenhang bezien met de mededeling van de raadsman ter terechtzitting- blijkt dat het gerechtshof op 17 september 2007 een door verdachte begane mishandeling (tegen zijn vriendin) bewezen heeft verklaard, doch het bewezenverklaarde niet strafbaar heeft verklaard wegens een gerechtvaardigd beroep op noodweer, waardoor verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging.
In de voorlichtingsrapportage van de Reclassering Nederland d.d. 10 juli 2007, opgemaakt door G. Valenkamp, reclasseringswerker, wordt geadviseerd om verdachte in elk geval een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht en een behandeling bij een instelling voor forensische psychiatrische behandeling.
Omtrent verdachte is daarnaast een rapport d.d. 12 oktober 2007 opgemaakt door drs. E.W.P. Rosenberg, gz-psycholoog, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten -indien bewezen- niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige wat betreft de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare
De rechtbank heeft acht geslagen op de eis van de officier van justitie. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 2 wordt vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit onder meer wordt veroordeeld tot -kort
gezegd- een gevangenisstaf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact ook als dit inhoudt een behandeling bij “De Waag”.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Wanneer de rechtbank evenwel tot een veroordeling van een of meer van de ten laste gelegde feiten komt, kan naar het oordeel van de raadsman worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van de bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact ook als dit inhoudt een behandeling bij “De Waag”, nu verdachte zelf het belang van hulpverlening inziet.
De verdachte heeft ter terechtzitting de bereidheid uitgesproken een behandeling bij “De Waag” te ondergaan.
De rechtbank acht, alles afwegende en mede gelet op de straffen die de rechtbank in
vergelijkbare gevallen van geweld pleegt op te leggen, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan onder meer gelet op de omstandigheid dat verdachte ter zake van het onder 1 primair laste gelegde feit is vrijgesproken.
De rechtbank ziet in de persoon van verdachte aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel na te melden bijzondere voorwaarde te verbinden.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp, te weten een mes, kleur zwart,
acht de rechtbank [getuige 1], wonende te [woonadres], degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal gelasten dat dit voorwerp aan genoemde persoon wordt teruggegeven.
De vordering van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het tenlastegelegde, te weten een bedrag van € 75,- wegens materiële schade en een niet nader omschreven bedrag wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade en schadepost 3 (bloed op lange broek) is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit.
De materiële schade wordt begroot op € 65,-.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 8 (acht) MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (vier) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, ook als die inhouden dat veroordeelde zich onder ambulante behandeling dient te stellen bij “De Waag”, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde reclasseringsinstelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave van een mes, kleur zwart, aan [getuige 1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 65,- (zegge vijfenzestig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 65,- (zegge vijfenzestig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A. Wassing, M.L. van der Bel en A.M.M.E. Doekes, bijgestaan door mr. J. Benard als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2007.