RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/613127-06
Datum uitspraak: 27 december 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres] te [woonplaats].
Raadsman: mr. J.J. van de Beek.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 december 2007.
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 september 2006 te Bilthoven, gemeente De Bilt, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Soestdijkseweg Zuid (zijnde
een voorrangsweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
te rijden met het door hem bestuurde motorrijtuig met een snelheid van 74 tot
76 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter
plaatse geldend maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of
zijn motorrijtuig niet tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij
de weg kon overzien en deze vrij was,
waardoor hij, verdachte, is gereden/gebotst tegen (de bestuurderszijde van)
een auto die, komende vanaf de Julianalaan, de Soestdijkseweg Zuid op reed,
waardoor de bestuurster van de aangereden auto, genaamd [aangever], zwaar
lichamelijk letsel, te weten (onder andere) een bekkenfractuur op meerdere
plaatsen (schaambeen, heiligbeen), of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening
van de normale bezigheden is ontstaan;
hij, op of omstreeks 29 september 2006, te Bilthoven, gemeente De Bilt, als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Soestdijkseweg Zuid,
met het door hem bestuurde motorrijtuig met een snelheid van 74 tot 76
kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse
geldend maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of
zijn motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover
hij de weg kon overzien en deze vrij was,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd;
Aan verdachte wordt, zoals hierboven is omschreven, een aantal verkeersgedragingen verweten, ten gevolge waarvan zijn voertuig (een personenauto) in botsing kwam met een andere personenauto.
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 13 december 2007 – zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
“Ik reed op 29 september 2006 als bestuurder van een personenauto (een [Nissan]) over de Soestdijkseweg Zuid te Bilthoven. Ik was me er van bewust dat ik te hard reed. Ik wilde snel naar huis. Ik schat dat ik ongeveer 80 kilometer per uur reed. Ik zag geen andere auto’s op de weg. Opeens zag ik dat een Mini de Soestdijkseweg Zuid op kwam rijden. Ik heb geremd maar kon niet meer voorkomen dat ik de Mini aanreed.”
De bestuurster van de Mini, [aangever], heeft het volgende verklaard. “Ik reed op de parallelweg van de Soestdijkseweg in de richting van de spoorwegovergang. Ik stopte voor de kruising met de Soestdijkseweg en keek links en rechts. Op dat moment zag ik geen auto’s op de Soestdijkseweg. Ik gaf gas om linksaf te slaan en direct daarna hoorde ik piepende banden en voelde ik een enorme klap.”
Uit het proces-verbaal verkeersongeval analyse blijkt dat het ongeval heeft plaatsgevonden op het kruispunt Soestdijkseweg Zuid en de Julianalaan, gelegen binnen de bebouwde kom. De Soestdijkseweg Zuid betreft een voorrangsweg. Uit de snelheidsberekening is gebleken dat de Nissan met een snelheid van tenminste 74 km/u heeft gereden. Doordat deze snelheid hoger lag dan de toegestane 50 km/u kon de bestuurder van de Nissan zijn auto niet meer op tijd tot stilstand krijgen. De Nissan reed tegen de linkerzijde van de Mini. Na een stopafstandberekening werd duidelijk dat als hij op dat moment met een snelheid van 50 km/u zou hebben gereden, de aanrijding hoogstwaarschijnlijk vermeden had kunnen worden. Als toch een aanrijding had plaatsgevonden, had het letsel en/of de ontstane schade tot een minimum beperkt kunnen blijven.
Uit het dossier blijkt volgens de rechtbank dat met de linkerzijde van de Mini de bestuurderszijde wordt bedoeld.
Voorts blijkt uit de medische verklaring dat slachtoffer [aangever] tengevolge van deze aanrijding onder meer een bekkenfractuur op meerdere plaatsen heeft opgelopen waarbij onder andere het schaambeen en heiligbeen zijn gebroken. De herstelduur werd op maanden geschat.
Uit een brief van slachtoffer [aangever] blijkt dat zij grote hinder heeft ondervonden van het opgelopen letsel. In februari 2007 kon zij pas weer voor 50% werken en zij hoopte per 1 mei 2007 weer volledig inzetbaar te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel verdachte op een voorrangsweg reed en [aangever] hem in beginsel voorrang had moeten verlenen, dit ongeval toch verdachte kan worden aangerekend. Verdachte heeft namelijk (bewust) veel harder gereden dan ter plekke was toegestaan. Hij kon daardoor zijn auto niet meer op tijd tot stilstand brengen op het moment dat [aangever] de Soestdijkseweg Zuid op reed. De relevantie van de snelheidsoverschrijding voor het ontstaan en de gevolgen van het ongeval is in het proces-verbaal ongevals analyse op heldere en overtuigende wijze uiteen gezet.
De rechtbank is van oordeel dat door de gedraging van verdachte (het te hard rijden waardoor hij niet op tijd zijn auto tot stilstand kon brengen) een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden tengevolge waarvan [aangever] ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen, waar zij lange tijd de gevolgen van heeft ondervonden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op 29 september 2006 te Bilthoven, gemeente De Bilt,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Soestdijkseweg Zuid (zijnde
een voorrangsweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig,
te rijden met het door hem bestuurde motorrijtuig met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en
zijn motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover
hij de weg kon overzien en deze vrij was, waardoor hij, verdachte, is gereden/gebotst tegen de bestuurderszijde van een auto die, komende vanaf de Julianalaan, de Soestdijkseweg Zuid op reed,
waardoor de bestuurster van de aangereden auto, genaamd [aangever], zwaar
lichamelijk letsel, te weten (onder andere) een bekkenfractuur op meerdere
plaatsen (schaambeen, heiligbeen) werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bovenomschreven bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een werkstraf van 40 uur;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte reed met een te hoge snelheid op een voorrangsweg door de bebouwde kom van Bilthoven en kon niet meer stoppen voor een van rechts komende personenauto, zijnde een Mini. Verdachte raakte met zijn auto hard de Mini. De bestuurster van de Mini heeft tengevolge van de aanrijding onder meer een bekkenfractuur op meerdere plaatsen opgelopen. Uit de brief van het slachtoffer blijkt dat het herstel van het opgelopen letsel maanden heeft geduurd waardoor zij ook lange tijd niet (volledig) heeft kunnen werken. Daarnaast hebben de aanrijding zelf maar ook de gevolgen daarvan een grote psychische impact op het slachtoffer.
Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd, als na te melden passend en geboden.
Gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 november 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten, acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid als bijkomende straf op zijn plaats. De rechtbank heeft hierbij mede rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte voor de uitoefening van zijn werkzaamheden over zijn rijbewijs dient te beschikken.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
Dit vonnis is gewezen door mrs W. Foppen, M.L. van der Bel en A.J.P. Schotman, bijgestaan door mr. M.C. Grotenhuis als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 december 2007.