ECLI:NL:RBUTR:2007:BC1202

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604024-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en verlaten van de plaats van het ongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 december 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee verkeersongevallen. De eerste gebeurtenis vond plaats op 4 september 2006 te Soest, waar de verdachte als bestuurder van een personenauto een fietser aanreed. De fietser, genaamd [aangever 1], liep hierbij zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een breuk van de derde halswervel en een breuk in het onderbeen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich roekeloos had gedragen door niet tijdig en onvoldoende naar links uit te wijken, wat leidde tot het ongeval. De verdachte betoogde dat de fietser zelf plotseling naar links was uitgeweken, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet geloofwaardig en concludeerde dat er voldoende ruimte was om de fietser veilig in te halen.

De tweede gebeurtenis vond plaats op 5 december 2006 te Maartensdijk, waar de verdachte na een verkeersongeval de plaats van het ongeval verliet zonder zijn identiteit kenbaar te maken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door plotseling linksaf te slaan, een motorrijder, genaamd [aangever 2], had gedwongen om hard te remmen, wat leidde tot een valpartij. De verdachte had moeten beseffen dat zijn handelen mogelijk schade had veroorzaakt en had daarom niet mogen doorrijden.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de eerdere verkeersdelicten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604024-07
Datum uitspraak: 27 december 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats].
Raadsvrouwe: mr. M.A. van der Made.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 december 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is -na een door de officier van justitie gevorderde en door de rechtbank toegestane wijziging tenlastelegging- ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 04 september 2006 te Soest als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de
weg, de A.P. Hilhorstweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld
te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
bij het naderen van een in dezelfde richting als hij, verdachte, rijdende
bestuurster van een fiets niet tijdig naar links uit te wijken en/of
onvoldoende naar links uit te wijken en/of op of aan te rijden tegen, althans
in aanraking te komen met (de bestuurster van) die fiets,
waardoor die fietsster (genaamd [aangever 1]) zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder andere) een breuk van de derde halswervel en/of een breuk in het onderbeen en/of een wond in de rechterzij, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair
hij, op of omstreeks 04 september 2006, te Soest, als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de A.P. Hilhorstweg,
bij het naderen van een in dezelfde richting als hij, verdachte, rijdende
bestuurster van een fiets niet tijdig naar links is uitgeweken en/of
onvoldoende naar links is uitgeweken en/of is op- of aangereden tegen, althans
in aanraking is gekomen met (de bestuurster van) die fiets,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd;
2.
(parketnummer 442524-07)
hij op of omstreeks 05 december 2006 te Maartensdijk, gemeente De Bilt,
althans in het arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig
betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval
was veroorzaakt op de Dorpsweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan
een ander (te weten [aangever 2]) letsel en/of schade was toegebracht;
De bewezenverklaring
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Aan verdachte wordt, zoals hierboven is omschreven, een aantal verkeersgedragingen verweten, ten gevolge waarvan zijn motorrijtuig (een personenauto) in botsing kwam met een fietser.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Vast staat dat op 4 september 2006 een aanrijding heeft plaatsgevonden op de A.P. Hilhorstweg te Soest tussen de door verdachte bestuurde auto en het fietsende slachtoffer [aangever 1].
Het slachtoffer heeft hierbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de medische verklaring blijkt dat [aangever 1] tengevolge van deze aanrijding onder meer een breuk in de derde halswervel en een breuk in het rechteronderbeen heeft opgelopen. Uit een verklaring van de moeder van het slachtoffer blijkt dat het slachtoffer tot april 2007 niet haar normale bezigheden heeft kunnen uitoefenen. Het slachtoffer heeft een groot blijvend litteken op haar rug en heup. In juni 2007 is nog een pin uit haar rechteronderbeen verwijderd.
De vraag is of verdachte een ernstige verkeersfout kan worden verweten. De kern van het verwijt is dat verdachte te laat en/of te weinig naar links is uitgeweken waardoor de aanrijding is ontstaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 13 december 2007 verklaard dat hij op 4 september 2006 als bestuurder van zijn personenauto heeft gereden op de A.P. Hilhorstweg te Soest. Hij reed volgens eigen zeggen ongeveer 50 km/u. Hij heeft gezien dat een fietser voor hem reed. Toen hij bij haar kwam, is verdachte ongeveer anderhalve meter uitgeweken om haar in te halen. Volgens verdachte is hij voldoende uitgeweken maar doordat de fietser zelf plotseling naar links uitweek, heeft hij haar toen met zijn auto geraakt. Er was op dat moment geen ander verkeer op de weg.
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Gelet op hetgeen verdachte heeft verklaard, kan niet worden gesproken van schuld aan verdachtes zijde aan dit ongeval. Enkel door de gedraging van het slachtoffer heeft dit ongeval plaatsgevonden, aldus de raadsman. Derhalve kan niet gesproken worden van een aan verdachtes schuld te wijten ongeval en dient verdachte te worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidair onder 1 tenlastegelegde.
Subsidiair bepleit de raadsman dat in het geval de rechtbank toch schuld van verdachte aanneemt, er zijns inziens hooguit van onoplettendheid kan worden gesproken.
De rechtbank overweegt, evenals de officier van justitie, als volgt.
Het slachtoffer [aangever 1] heeft niet gesproken over uitwijken van haar kant. Zij heeft alleen verklaard dat ze plotseling van achter werd aangereden door een auto.
Uit het proces-verbaal verkeersongevals analyse blijkt het volgende. De A.P. Hilhorstweg, waar het ongeval heeft plaatsgevonden, is ongeveer 4,1 meter breed. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zich ten tijde van het ongeval geen ander verkeer in de buurt bevond. De auto van verdachte is met de voorzijde tegen de achterzijde van de fiets gebotst. Uit de analyse van de op het wegdek aangetroffen sporen blijkt dat de fietster ten tijde van het ongeval ongeveer 0,6 meter van de rechterzijde van de rijbaan heeft gereden.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij zelf zo’n anderhalve meter is uitgeweken met zijn auto en dat het slachtoffer is uitgeweken waardoor de aanrijding is ontstaan, niet geloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat er genoeg ruimte was om het slachtoffer op veilige wijze in te halen. Door niet tijdig en/of niet genoeg uit te wijken heeft er een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte heeft zich aldus zeer onoplettend gedragen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 04 september 2006 te Soest als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de
weg, de A.P. Hilhorstweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld
te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onoplettend,
bij het naderen van een in dezelfde richting als hij, verdachte, rijdende
bestuurster van een fiets niet tijdig naar links uit te wijken en onvoldoende naar links uit te wijken en op of aan te rijden tegen de bestuurster van die fiets,
waardoor die fietsster (genaamd [aangever 1]) zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder andere) een breuk van de derde halswervel en een breuk in het onderbeen werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Aan verdachte wordt verweten dat hij op 5 december 2006, na betrokken te zijn geweest bij een verkeersongeval dan wel dat door zijn gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Dorpsweg te Maartensdijk, de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan [aangever 2] letsel en/of schade was toegebracht.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Vast staat dat verdachte als bestuurder van een personenauto, zijnde een Opel met kenteken [kenteken], op 5 december 2006 op de Dorpsweg te Maartensdijk, gemeente De Bilt, heeft gereden en bij de Molenweg linksaf sloeg. De heer [aangever 2] reed eveneens op genoemde Dorpsweg en kwam vanuit de tegenovergestelde richting. [aangever 2] bereed een motor. Nadat verdachte linksaf was geslagen, kwam [aangever 2] met zijn motor ten val waardoor de motor en helm schade opliepen. Verdachte heeft gezien dat, toen hij de Molenweg was ingeslagen, achter hem de motorrijder ten val was gekomen. Hij is doorgereden zonder zijn identiteit kenbaar te maken.
De vraag is of verdachte betrokken is geweest bij een verkeersongeval dan wel dat door zijn gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 13 december 2007 verklaard dat hij toen en aldaar richting heeft aangegeven en linksaf de Molenweg is ingeslagen. Verdachte heeft een motorrijder vanuit tegenovergestelde richting zien aankomen. Die motor was nog dusdanig ver weg, dat verdachte daar volgens zijn inschatting met gemak voor langs kon. Verdachte sloeg niet plotseling linksaf. Verdachte zag dat de motorrijder achter verdachte onderuit gleed. Verdachte vond dat hij niets te maken had met het ongeval en is daarom doorgereden. Het was regenachtig weer en de motor reed te hard. Volgens verdachte is de motor daardoor uitgegleden.
Namens de verdachte is door de raadsman aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat verdachte bij het verkeersongeval betrokken is geweest dan wel dat door zijn gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt. Het is mogelijk dat de motor door het slechte weer en het te hard rijden is uitgegleden, zonder enige betrokkenheid van de zijde van verdachte. Dit is onvoldoende onderzocht door de politie.
Verdachte dient, aldus de raadsman, vrij te worden gesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt, evenals de officier van justitie, als volgt.
De vrouw van verdachte, [vrouw van verdachte], heeft in de auto naast verdachte gezeten ten tijde van dit voorval. Zij heeft evenals verdachte verklaard dat er meer dan voldoende ruimte was om voor de motorrijder linksaf te slaan.
Motorrijder [aangever 2] heeft echter anders verklaard. Hij zag dat een uit tegenovergestelde richting komende auto, zijnde een blauwe Opel met kenteken [kenteken], bij de Molenweg plotseling linksaf sloeg. Hij werd niet geraakt door de auto maar omdat hij erg hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen, viel hij met zijn motor. De motor heeft daardoor schade opgelopen.
De verklaring van [aangever 2] vindt steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Deze getuigen hebben beiden verklaard dat een blauwe personenauto met kenteken
[kenteken] bij een kruising op de Dorpsweg te Maartensdijk linksaf een straat in reed. De bestuurder deed dit echter plotseling. De bestuurder deed dit net voor een motorrijder die tegemoet kwam rijden. Zij zagen dat de motorrijder remde en vervolgens uitgleed.
Mede gelet op het feit dat de verklaringen van de getuigen [getuigen 1 + 2] onafhankelijk van [aangever 2] zijn afgelegd, hecht de rechtbank meer waarde aan deze verklaringen dan aan die van verdachte en zijn vrouw.
De rechtbank is van oordeel dat door verdachtes gedraging – zijnde het plotseling linksaf slaan waardoor de motorrijder hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen - een verkeersongeval is veroorzaakt.
De vraag die nog resteert, is of verdachte van zijn betrokkenheid bij dit ongeval af had moeten dan wel had kunnen weten. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende aanwijzingen waren voor verdachte waaruit hij zijn betrokkenheid bij het ongeval had kunnen afleiden. Naast het feit dat hij dicht achter zich de motorrijder onderuit had zien gaan, was één van die aanwijzingen dat een getuige achter verdachte is aangereden en op zijn auto heeft geslagen om verdachte aan te spreken. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting zelf verklaard dat het wel kan zijn dat dit met de val van de motorrijder te maken had.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op 05 december 2006 te Maartensdijk, gemeente De Bilt,
als bestuurder van een motorrijtuig door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Dorpsweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan
een ander (te weten [aangever 2]) schade was toegebracht;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
2. Overtreding van artikel 7 lid 1 onder a van de Wegenverkeerswet 1994.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren;
- een werkstraf van 120 uren;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden
voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zeer onvoorzichtig gereden waardoor hij een fietster heeft aangereden terwijl er genoeg ruimte was om het slachtoffer op veilige wijze in te halen. De fietster heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen bestaande uit meerdere breuken. Uit de verklaring van haar moeder blijkt dat de gevolgen groot zijn geweest. Het slachtoffer, dat op het moment van het ongeval vijftien jaar was, heeft gedurende lange tijd niet haar normale bezigheden – school en sport - kunnen uitoefenen. In juni 2007 is ze nog een keer geopereerd waarbij een pin uit haar onderbeen is verwijderd. Verder heeft ze een groot blijvend litteken op haar rug en heup. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zeer aan.
Zelfs na het ongeval van 4 september 2006 is verdachte – door haast en/of onoplettendheid – op 5 december 2006 weer bij een verkeersongeluk betrokken geraakt en vervolgens doorgereden zonder zich om het slachtoffer te bekommeren.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 november 2007, waaruit blijkt dat de verdachte in 2005 een transactie van €220,- aangeboden heeft gekregen voor overtreding van artikel 8 lid 2 onder 1 Wegenverkeerswet 1994.
Uit de bewezenverklaarde feiten zou kunnen worden opgemaakt dat de verdachte als verkeersdeelnemer zich kenmerkt door een te grote mate van onverschilligheid ten opzichte van zijn medeweggebruikers. Verdachtes opstelling ter terechtzitting doet aan dit beeld geen afbreuk. Dit baart de rechtbank zorgen; temeer nu verdachte ook als vrachtwagenchauffeur optreedt.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden en een (deels) onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid als na te melden passend en geboden.
De rechtbank zal echter het onvoorwaardelijke deel van de ontzegging van de rijbevoegdheid beperken en het voorwaardelijke deel wat verlengen nu verdachte het rijbewijs voor zijn werk nodig heeft en kostwinner is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die net iets lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 120 (honderd en twintig) uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 (zestig) dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
Dit vonnis is gewezen door mrs M.L. van der Bel, W. Foppen en A.J.P. Schotman, bijgestaan door mr. M.C. Grotenhuis als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 december 2007.