RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/600659-07 en 23/004283-04 (TUL)
Datum uitspraak: 20 december 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte]
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Raadsman: mr. A.M.C.J. Baaijens.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 1 primair ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 6 december 2007 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
“Verklaringen onbetrouwbaar”
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de verklaringen van de slachtoffers, in combinatie met de verklaringen van de andere familieleden [familie], in onderling verband bezien, en gelet op de mogelijkheid van het “afstemmen” allen als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt en derhalve buiten de bewijsvoering moeten blijven.
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat de verklaringen van de familieleden [familie] wel degelijk voor het bewijs gebezigd kunnen worden. De rechtbank acht de verklaringen van de [familie] juist nu zij op onderdelen niet geheel gelijkduidend zijn betrouwbaar. Daarnaast acht de rechtbank het afstemmen van de verklaringen gelet op het voorgaande niet aannemelijk en zijn bovendien de broers [zoon1] en [zoon2] gelijk na het incident aangehouden en in verzekering gesteld. De verklaringen van [vader] (vader) zal de rechtbank niet gebruiken voor het bewijs, daar zijn eerste verklaring afgelegd in het Mesos ziekenhuis is opgenomen met behulp van een vertalende neef, zijnde geen officiële tolk, en deze verklaring afwijkt van zijn latere op 14 juni 2007 afgelegde verklaring.
De raadsman heeft daarnaast ter zitting uitgebreid stilgestaan bij zijn stelling dat door de [familie] en andere buurtgenoten het politieonderzoek is tegengewerkt.
De rechtbank deelt deze stelling niet. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de politie ter plaatse een zeer chaotische situatie heeft aangetroffen, dat de gemoederen zeer verhit waren en dat in elke geval een aantal leden van de [familie] zich ten opzichte van verdachte bepaald niet onbetuigd heeft gelaten. De rechtbank leidt echter uit het dossier niet af dat er sprake is geweest van bewuste samenspanning gericht op het ten nadele van verdachte verbergen van de waarheid.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de -navolgende- motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0913/07-009500.
De rechtbank komt tot de vaststelling van de navolgende feiten.
Na een woordenwisseling met één van de broers [familie] is verdachte naar de woning gelopen van de [familie] gelegen aan de Marchalllaan 72 te Utrecht. Verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij de vader van de broers [familie] wilde aan spreken op het gedrag van zijn zonen. Deze verklaring wordt bevestigd door [zoon3] (blz. 77) die verdachte voor de woning te woord staat en verdachte hoort vragen of hij zijn vader kan roepen. Nadat vader, [vader], ook buiten voor de hal van de flat is gekomen ontstaat er een woordenwisseling waarbij dreigende taal wordt geuit door verdachte. Even later verschijnt ook [zoon1] (de rechtbank begrijpt [zoon1, anders geschreven]) voor de hal van de flat. [zoon1] heeft zelf verklaard dat hij boos werd en verdachte een duw in zijn gezicht heeft gegeven (blz. 89). Zowel [zoon1] (blz. 89) als zijn broer [zoon3] (blz. 77) verklaren dat verdachte wegliep in de richting van de woning van zijn ouders aan de Marchalllaan 76. Heel kort hierna is verdachte volgens de verklaring van de laatstgenoemde broers teruggekomen met een mes in zijn handen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [broer verdachte], broer van verdachte. Hij was die nacht en op dat moment in de ouderlijke woning aanwezig en heeft naar eigen zeggen nog naar een jongen bij de heg geroepen dat verdachte een mes had (blz. 67).
De rechtbank verwerpt aldus het verweer van de verdediging dat deze laatste verklaring niet betrouwbaar zou zijn. Het enkele feit dat deze getuige psychische problemen had/heeft brengt niet mee dat aan diens verklaring geen waarde kan worden gehecht. Hier komt deze verklaring zoals hiervoor reeds aangegeven overeen met verklaringen van anderen en komt zij bovendien uit onverdachte bron. De getuige was zelf immers niet actief bij het gebeuren betrokken. Daarbij is de getuige een broer van verdachte; derhalve valt niet aan te nemen dat hij verdachte zonder dat daartoe reden zou zijn zou belasten.
Nadat verdachte weer terugkomt met het mes ontstaat er tussen hem en leden van de familie [familie] een duw- en trekpartij. Verdachte maakt vervolgens zwaaiende bewegingen met het mes en [zoon1] komt op enig moment ten val. Op het moment dat [zoon1] op de grond ligt wordt hij in zijn gezicht geschopt door verdachte (blz. 89). [getuige1]is getuige van dit geweld van verdachte richting [zoon1] (blz. 9 B-verbaal).
[zoon2], die boven in de woning lag te slapen is inmiddels beneden gekomen en voegt zich met een stok in zijn handen bij zijn broers en vader (blz. 92). Verdachte heeft in de richting van [zoon2] stekende bewegingen gemaakt en voornoemde [zoon2] wordt bij het afweren van het mes geraakt in zijn hand. Hierna slaat [zoon2] verdachte direct met de stok die hij in zijn handen heeft waarna verdachte is weggerend in de richting van de hoek Marchalllaan met de Peltlaan (blz. 95). [zoon3] heeft weliswaar omtrent het steken in de richting van zijn broer [zoon2] verklaard, dat zijn broer niet in zijn hand werd geraakt maar volgens hem in zijn gezicht (blz. 78). Op het eerste gezicht lijkt deze verklaring niet overeen te komen met het door [zoon2] opgelopen letsel aan zijn hand, [zoon2] heeft echter over het bloed aan zijn gezicht heeft verklaard dat dit afkomstig was van zijn hand (blz. 93).
Verdachte is zoals in de vorige alinea is weergegeven, maar ook volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting, na een enkele klap met een stok weggerend in de richting van de hoek Marchalllaan met de Peltlaan. [zoon1] en [zoon2] hebben vervolgens de achtervolging ingezet. Beiden hadden op dat moment respectievelijk een stok en een rode tafelpoot in hun handen (blz. 90, 92 en 9 B-verbaal).
Op de hoek van de Marchalllaan met de Peltlaan komt verdachte ten val. [zoon1] heeft verdacht inmiddels achterhaald. [zoon1] wordt op dat moment naar eigen zeggen gestoken met het mes in zijn gezicht, linkerschouder en linkerelleboog (blz. 90). Deze verklaring van [zoon1] wordt ondersteund door de verklaring van [zoon2]. Hij ziet dat verdachte op de grond ligt en [zoon1] met het mes steekt (blz. 93). Ondertussen waren ook diverse andere mensen op voormelde hoek gearriveerd, waaronder [zoon3], [getuige2] en [getuige1](blz. 90). [zoon3]heeft omtrent de gebeurtenis op de hoek Marchalllaan met de Peltlaan verklaard dat hij zag dat er met stokken werd gevochten en dat hij zag dat zijn broer [zoon1] met het mes in zijn gezicht was geraakt. Daarnaast ziet hij verdachte meermalen stekende bewegingen maken in de richting van [zoon2] en ziet hij [zoon2] telkens slaan met een rode stok op het lichaam van verdachte (blz. 79).
Van het door [zoon1] opgelopen letsel zijn foto’s gemaakt en uit de medische gegevens blijkt dat hij daadwerkelijk meerdere snijwonden/steekwonden heeft opgelopen in zijn gelaat en aan zijn linkerschouder en linkerelleboog (blz. 16 A-verbaal).
“Voorwaardelijk opzet”
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'opzettelijk' in artikel 287 WvSr dient (minimaal) komen vast te staan dat er sprake is van voorwaardelijk opzet, dat wil in casu zeggen, dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door het gebruik van het mes het slachtoffer zou komen te overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer ten gevolge van zijn handelen zou komen te overlijden. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking de omstandigheden dat verdachte op korte afstand van het slachtoffer stond, een mes in zijn handen had en hiermee het slachtoffer [zoon1] heeft verwond. Blijkens de medische gegevens die zijn opgesteld door V. Heukels, arts-assistent op de afdeling spoedeisende hulp, heeft het slachtoffer op drie plaatsen verwondingen opgelopen door toedoen van het gebruik van een mes.
Naar algemene ervaringsregels is door het lukraak steken of snijden met mes in het gezicht een als aanmerkelijk te beschouwen kans op het overlijden van het slachtoffer in het leven geroepen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel vormt van het menselijke lichaam, waardoor messteken op die plaats vaak een fataal gevolg hebben. Verondersteld mag worden dat ook bij de verdachte ten tijde van voornoemd handelen de wetenschap bestond van de aanmerkelijke kans dat zo een dodelijk gevolg kon intreden. Door desondanks aldus te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer aanvaard en op de koop toe genomen. Dat dit gevolg niet is ingetreden is niet aan verdachte te danken.
De rechtbank acht -gelet op het vorenstaande- wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld.
Hij op 13 juni 2007, in Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [zoon1] van het leven te beroven, met dat opzet, als volgt heeft gehandeld: met een mes in het gezicht en de (linker)schouder en de (linker)elleboog, van die [zoon1] heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dit misdrijf niet voltooid.
hij op 13 juni 2007 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [zoon2] met een mes in diens hand heeft
gestoken en/of gesneden, waardoor voornoemde [zoon2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder de feiten 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde dat weliswaar uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het slachtoffer in zijn gezicht heeft geschopt, maar dat dit in dit geval geen poging tot doodslag oplevert. Een enkele trap kan echter onder omstandigheden wel degelijk voornoemde juridische kwalificatie opleveren.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder feit 1 primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot doodslag.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
De strafbaarheid van de verdachte
“Noodweer”
De raadsman heeft namens de verdachte aangevoerd dat verdachte ten aanzien van feit 1 en 2 heeft gehandeld uit noodweer.
De rechtbank overweegt omtrent dit verweer als volgt.
De verdachte is na een woordelijke confrontatie met [zoon3], [zoon1] en [vader] een mes gaan halen en heeft vervolgens met dit mes in zijn handen opnieuw de confrontatie gezocht. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachtes intentie was gericht op het aangaan van een confrontatie met de [familie], waarbij het gebruik van dit mes niet zou worden geschuwd. Het voorgaande blijkt ook uit het feit dat verdachte zowel voor het portiek van de woning van de [familie] als later op de hoek van de straat degene was die als eerste geweld gebruikte. Voor de woning was het [zoon2] die door verdachte werd gestoken in zijn hand en op de hoek van de straat was het [zoon1] die op meerdere plaatsen door verdachte met het mes werd gestoken of gesneden. Het feit dat de slachtoffers zich inmiddels hadden bewapend met stokken en verdachte ook danig hebben toegetakeld is een omstandigheid die er niet aan af doet dat verdachte zichzelf in die situatie had gebracht en zelf deze situatie had gecreëerd. Het was verdachte die bewust de confrontatie heeft gezocht en het gevecht heeft geïnitieerd.
Het (noodweer)verweer van de raadsman wordt derhalve.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voormelde ernstige feiten.
Na eerst woordelijk de confrontatie gezocht te hebben met de leden van de [familie] is deze confrontatie uitgegroeid tot een fysieke confrontatie tussen verdachte en deze familie. Nadat verdachte in zijn gezicht is geduwd is hij weggegaan naar de woning van zijn ouders en direct teruggekomen met een mes in zijn handen. Zowel [zoon2] als later [zoon1] zijn door verdachte met dit mes gestoken. Dat met name het laatstgenoemde slachtoffer geen ernstigere verwondingen heeft opgelopen mag gezien de plaats van de verwondingen en de agressie waarmee steken gepaard ging een wonder genoemd worden, hetgeen geenszins aan verdachte is te danken.
Een delict als het onderhavige heeft een voor de rechtsorde schokkend karakter en het brengt bij omwonende maar ook bij andere burgers angstgevoelens teweeg. De verdachte heeft met zijn handelswijze bovendien een bijzonder grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en er blijk van gegeven ernstig gewelddadig en agressief gedrag niet te schuwen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 juni 2007, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld voor geweldsdelicten.
- een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 27 september 2007 van drs. F. Jonker, gezondheids psycholoog in opleiding, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen met aftrek van het voorarrest, geheel waarvan 168 dagen voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren zich dient te gedragen naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen;
- een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis;
- omzetting van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in een werkstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
De ernst van de feiten en de door verdachte opgebouwde recidive rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur. De rechtbank zal hier echter van afzien daar ernstig rekening gehouden dient te worden met het feit dat de slachtoffers zich ook niet onbetuigd hebben gelaten, er van hen en van anderen ook geweld uitging en verdachte ook aanzienlijk letsel heeft opgelopen. Bovendien acht de rechtbank het in het voordeel van verdachte dat hij wil werken aan zijn alcoholprobleem en er een verzoeningsgesprek heeft plaatsgevonden tussen de families [familie verdachte] en [familie]. Gelet hierop acht de rechtbank, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passen en geboden.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de in beslag genomen cd-roms, acht de rechtbank het Mesos ziekenhuis Ouderijn degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal gelasten dat deze voorwerpen aan genoemd ziekenhuis worden teruggegeven.
De vordering van de benadeelde partij ([zoon1])
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Daarom zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 22 april 2005 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 28 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
De rechtbank overweegt omtrent deze vordering als volgt.
Voornoemd arrest is op tegenspraak gewezen. Ingevolge artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dient de mededeling voorwaardelijke veroordeling in dat geval per post aan verdachte te worden toegezonden. Deze mededeling is door de rechtbank echter niet in de stukken aangetroffen. Op grond van de in het dossier aanwezige stukken valt daarom niet vast te stellen wat de daadwerkelijk datum is geweest waarop de proeftijd in werking is getreden.
Nu niet duidelijk is geworden of de veroordeelde -gelet op het vorenstaande- zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt en als dit al zo zou zijn geweest, de onderhavige feiten in het allerlaatste deel van de proeftijd hebben plaatsgevonden, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf afwijzen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 57, 300, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 (twaalf) MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 8 (acht) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde (één of meer van) na te melden bijzondere voorwaarden niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook indien dit inhoudt een behandeling bij Centrum Maliebaan of De Waag met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 75 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen cd-roms aan de rechthebbende.
Bepaalt dat de benadeelde partij [zoon1] niet ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van parketnummer 23/004283-04:
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis d.d. 22 april 2005.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, M.L. van der Bel en W.H.P. Pronk, bijgestaan door J.J. Veldhuizen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2007.
Mr. W.H.P. Pronk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.