ECLI:NL:RBUTR:2007:BC0292

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
215804/ HA ZA 06-1700
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap naar Turks recht met afwijzing van vordering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht diende, ging het om de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap volgens Turks recht. De eiser, vertegenwoordigd door procureur mr. J.M. van Noort, vorderde een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De gedaagde, vertegenwoordigd door procureur mr. M.L.F.J. Schyns, verweerde zich tegen deze vordering. De rechtbank had eerder op 23 mei 2007 een tussenvonnis gewezen waarin werd vastgesteld dat het regime van verwervingsdeelneming van toepassing was op de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, zoals geregeld in het Nieuw Turks Burgerlijk Wetboek (TBW). De rechtbank verduidelijkte dat verwervingen en persoonlijk vermogen van de echtgenoten onderscheiden moeten worden. De rechtbank concludeerde dat er geen verwervingen aanwezig waren op het moment van beëindiging van het huwelijksgoederenregime, waardoor de vordering van de eiser geen wettelijke grondslag had. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot op heden waren begroot op EUR 1.378,--. Dit vonnis werd uitgesproken op 5 december 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 215804 / HA ZA 06-1700
Vonnis van 5 december 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.M. van Noort,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. M.L.F.J. Schyns.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure na het tussenvonnis van 23 mei 2007 blijkt uit:
- de akte van [eiser]
- de akte van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank blijft bij en bouwt voort op hetgeen zij in het tussenvonnis van 23 mei 2007 (hierna: het tussenvonnis) reeds heeft overwogen.
2.2. De rechtbank heeft in het tussenvonnis vastgesteld dat vanaf 1 januari 2002 op de huwelijksgoederengemeenschap van partijen het regime van verwervingsdeelneming (Errungenschaftsbeteiligung) van toepassing is, zoals geregeld in de artikelen 218 tot en met 241 van het Nieuw Turks Burgerlijk Wetboek (TBW). Het regime van verwervingsdeelneming houdt - kort weergegeven - het volgende in.
2.3. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de verwervingen en het persoonlijk vermogen van ieder van de echtgenoten (artikel 218 TBW). Het vermogen van iedere echtgenoot bestaat uit twee deelvermogens, de verwervingen en het persoonlijk vermogen, zodat in totaal vier vermogens te onderscheiden zijn.
2.4. Als verwervingen worden beschouwd de tijdens dit deelgenootschap om baat verworven vermogensbestanddelen, in het bijzonder: de inkomsten uit arbeid, sociale verzekeringen, uitkeringen wegens verlies aan arbeidsvermogen, inkomsten uit persoonlijk vermogen, vervangende vermogensbestanddelen (artikel 219 TBW).
2.5. Tot het persoonlijk vermogen behoren op grond van de wet: de ten huwelijk aangebrachte en staande huwelijk door erfrecht of schenking verworven vermogensbestanddelen, de voor persoonlijk gebruik bestemde goederen, vorderingen uit immateriële schadevergoeding en de vervangende vermogensbestanddelen (artikel 220 TBW). Iedere echtgenoot beheert zijn eigen vermogen en beschikt daarover.
2.6. Indien door de rechter is beslist tot beëindiging van het huwelijk wegens echtscheiding, eindigt het huwelijksgoederenregime op het tijdstip waarop de rechtszaak aanvangt (artikel 225 TBW).
2.7. Bij echtscheiding vindt een financiële afrekening plaats voor wat betreft hetgeen tijdens het huwelijk is verworven. De op het tijdstip van de beëindiging van het huwelijksgoederenregime aanwezige verwervingen worden naar de waarde van het tijdstip van de vereffening aan de berekening toegevoegd. (artikel 235 TBW). Daarbij wordt de nettowaarde van de verwervingen in aanmerking genomen: van de verwervingen van de echtgenoot worden eerst de daarop drukkende schulden afgetrokken en de andere echtgenoot krijgt op hem een vordering ten bedrage van de helft van de nettowaarde (de zogenaamde deelgenootschapsvordering). Waardevermindering wordt niet in aanmerking genomen, een negatief saldo evenmin.
2.8. Tevens wordt nagegaan of eventueel een echtgenoot op de andere echtgenoot een vordering heeft vanwege investering in een goed van die ander welke heeft plaatsgevonden zonder enige of zonder passende vergoeding (de zogenaamde bijdragevordering). Is dit vermogensbestanddeel bij echtscheiding in waarde gestegen, dan verkrijgt de echtgenoot die heeft bijgedragen voor het bijgedragen deel een vorderingsrecht op de ten tijde van de vereffening bij dit goed vastgestelde vermeerderde waarde. Is de waarde ten opzichte van de waarde aan het begin van de bijdrage gedaald, dan verkrijgt hij het geïnvesteerde bedrag.
2.9. Al deze vorderingen worden uiteindelijk tegenover elkaar gezet en in voorkomend geval verrekend. Het persoonlijk vermogen wordt hierbij in beginsel niet betrokken.
2.10. Verder geldt dat de echtgenoten met hun hele vermogen aansprakelijk zijn voor hun schulden (artikel 224 TBW). Bij de beëindiging van het regime moet worden vastgesteld welke schulden er zijn, zowel onderlinge schulden als de schulden jegens derden. Vervolgens wordt een schuld toegerekend aan het deelvermogen waarop zij rust (artikel 230 tweede volzin TBW). Is zulks niet mogelijk, dan wordt zij toegerekend aan de verwervingen.
2.11. Uit het voorgaande volgt dat ook na 1 januari 2002 tussen partijen geen sprake is van een huwelijksgoederengemeenschap die voor verdeling vatbaar is. Immers, gesteld noch gebleken is dat er op het tijdstip van de beëindiging van het huwelijksgoederenregime sprake was van verwervingen. Nu de vordering tot verdeling van [eiser] gezien het voorgaande een wettelijke grondslag ontbeert, dient zij te worden afgewezen.
2.12. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- betaald vast recht 248,--
- salaris procureur 1.130,-- (2,5 punt × tarief EUR 452,--)
Totaal EUR 1.378,--
Daarbij zal de rechtbank toepassing geven aan artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.378,--, te voldoen aan de griffier,
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2007.
w.g. griffier w.g. rechter