ECLI:NL:RBUTR:2007:BC0032

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600009-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord met psychische aandoening en tbs-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 13 december 2007 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op zijn vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 december 2006 in Amersfoort zijn vader met een mes heeft doodgestoken, na een psychotische episode waarin hij een stem hoorde die hem opdroeg zijn vader te vermoorden. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij ten tijde van de daad volledig ontoerekeningsvatbaar was. Dit werd onderbouwd door deskundigen die een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte vaststelden, waaronder een schizoïde persoonlijkheidsstoornis en een psychotische stoornis. De rechtbank heeft echter wel de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd, op basis van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, om de verdachte te behandelen en te beschermen tegen herhaling van dergelijk gedrag. De rechtbank oordeelde dat de kans op herhaling aanwezig was, gezien de psychische kwetsbaarheid van de verdachte en zijn geschiedenis van middelenafhankelijkheid. De rechtbank heeft de beslissing genomen na zorgvuldige overweging van de rapportages van verschillende deskundigen, die unaniem adviseerden om de verdachte als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen en hem van rechtsvervolging te ontslaan. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van het mes dat gebruikt is bij de moord gelast, en de teruggave van andere in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een langdurige behandeling in een klinische setting voor de verdachte, gezien zijn complexe psychische toestand en het risico op herhaling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/600009-07
Datum uitspraak: 13 december 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Nieuwegein, PI Utrecht – HvB locatie Nieuwegein.
Raadsvrouwe: mr. E.D. van Elst.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 april 2007 en 29 november 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
hij op of omstreeks 31 december 2006 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met
voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
- meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp (met kracht) in de borst en/of elders in het lichaam van die
[slachtoffer] gestoken en/of geprikt en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, (met kracht) in de keel en/of de hals van die [slachtoffer] gesneden
en/of gestoken en/of geprikt,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit als volgt heeft begaan:
hij op 31 december 2006 te Amersfoort
opzettelijk en met
voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
- meermalen, met een mes,
met kracht in de borst en elders in het lichaam van die
[slachtoffer] gestoken
- meermalen, met een mes
met kracht in de keel en de hals van die [slachtoffer] gesneden
en/of gestoken
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisanten X en Y] , het sectierapport d.d. 2 januari 2007 opgemaakt door dr. Tromp van het Nederlands Forensisch Instituut en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting van 12 april 2007 .
Uit deze en nader te noemen bewijsmiddelen leidt de rechtbank de volgende feitelijke gang van zaken af.
Op 31 december 2006 bevond de vader van verdachte zich in de woonkamer van zijn flat te Amersfoort. De verdachte lag op zijn vaders bed in diens slaapkamer en hoorde toen in zijn hoofd een stem die hem zei: “Je moet je vader vermoorden”. Verdachte is daarop opgestaan, heeft zich naar de keuken van de flat begeven en daar van het afdruiprek een scherp snijmes met een totale lengte van 32 cm gepakt. Met dit mes is hij naar de woonkamer gelopen waar zijn vader op de bank zat. In de woonkamer heeft verdachte zijn vader meermalen met het mes in het bovenlichaam gestoken. Verdachte heeft daarop de flat verlaten en heeft vervolgens buiten, rondom het flatgebouw enige tijd rondgelopen. Daarbij heeft hij aan passanten onder meer medegedeeld dat hij zijn vader had vermoord . Verdachte is vervolgens het flatgebouw weer binnengegaan en trof zijn vader aan, liggend in het trapportaal, in een plas bloed en kreunend. Verdachte heeft toen in de flatwoning het eerder door hem gebruikte mes gepakt, is daarmee teruggelopen naar zijn vader en heeft vervolgens met het mes meermalen in het bovenlichaam van zijn vader gestoken. Tot slot heeft verdachte met het mes de keel van zijn vader ten dele doorgesneden.
Uit het sectieverslag volgt dat de door verdachte aan het slachtoffer toegebrachte verwondingen het overlijden van de laatste tot gevolg hebben gehad.
De psychotische toestand waarin verdachte verkeerde ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit staat aan bewezenverklaring van de bestanddelen ‘opzettelijk’ en ‘met voorbedachten rade’ niet in de weg. Voor wat betreft het opzet-vereiste is in dit verband van belang dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een zodanig ernstig geestelijke afwijking dat verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken is geweest .
Voor wat betreft de voorbedachte raad acht de rechtbank van belang dat de verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen besluit zijn vader te doden, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. De feitelijke verenigbaarheid van kalm en rustig beraad enerzijds en het bestaan van een psychotische toestand anderzijds kan onder meer worden opgemaakt uit hetgeen de deskundige Offermans hieromtrent tijdens het onder ter terechtzitting van 12 april 2007 heeft opgemerkt. Met betrekking tot het juridisch-normatieve kader kan worden verwezen naar HR 10 januari 2006, NS 2006, 52.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Moord
De strafbaarheid van de verdachte
Er is een tweetal gedragskundige rapportages uitgebracht over verdachte.
Ten eerste de rapportage, op verzoek van de rechter-commissaris, van P.E. Geurkink, psycholoog, J.M.J.F. Offermans, psychiater d.d. 05 april 2007 (met daarin verwerkt een milieurapportage van W. van Kreel, sociaal psychiatrisch werker Reclassering Nederland), inhoudende –zakelijk weergegeven- als conclusie:
“Tijdens het tenlastgelegde is er sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een psychotische stoornis NAO en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en schizoïde kenmerken. Daarnaast is er sprake van alcohol- en cannabisafhankelijkheid.
Het ten laste gelegde vindt plaats tegen de achtergrond van een geïsoleerd, gedepriveerd en in wezen uitzichtloos bestaan, waarbij betrokkene geen mogelijkheden ziet om zich hieraan te onttrekken of de situatie te veranderen. De boosheid en de frustratie die dit met zich meebrengt kan betrokkene niet ervaren, deze worden slechts zelden zichtbaar en in plaats daarvan verdrongen en ondergronds gehouden in zijn persoonlijkheid. Betrokkene komt hierdoor toenemend onder spanning te staan, waardoor zijn psychische draaglast steeds groter wordt (bij geringe draagkracht), zonder dat hij zich hiervan bewust is. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een psychotische decompensatie waardoor betrokkene in de aanloop naar het tenlastegelegde psychotisch wordt. Vanuit deze psychose valt betrokkene zijn vader met een mes tot twee keer toe aan. Het ten laste gelegde komt voort uit betrokkene’s pathologie. Gelet hierop adviseren we betrokkene als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen en hem van rechtsvervolging te ontslaan.
Ten tweede de rapportage van het Pieter Baan Centrum d.d. 09 november 2007, opgemaakt op verzoek van de rechtbank door I. Schilperoord, psycholoog en R.J.P. Rijnders, psychiater, inhoudende –zakelijk weergegeven- als conclusie:
“Onderzochte heeft ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid, overeenkomstig een dergelijk besef, te bepalen.
Onderzochte was ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit lijdende aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat hij voor dit feit als ontoerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.”
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundigen over en maakt deze tot de hare.
De verdachte is, gelet op voormelde conclusie, niet strafbaar en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Op grond van de door de deskundigen vastgestelde gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens ziet de rechtbank aanleiding tot het opleggen van na te melden maatregel ex. artikel 37a Sr.
Motivering van de op te leggen maatregelen
De rechtbank stelt vast dat de deskundigen die de rechtbank hebben geadviseerd omtrent de geestvermogens van verdachte eensgezind zijn in hun oordeel over de aard van de geestelijke stoornis van verdachte (een schizoïde persoonlijkheids stoornis) en het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten onder invloed was van een kortdurende paranoïde psychose met bevelshallucinaties en wanen. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) verschillen evenwel van inzicht met de deskundigen Offermans en Geurkink over de kans dat verdachte, gegeven zijn persoonlijkheid(sstoornis) en middelenafhankelijkheid, andermaal (onder invloed van psychose) gewelddadig gedrag zal vertonen en daarmee over de vraag welke maatregel aan verdachte dient te worden opgelegd.
De deskundigen Geurkink en Offermans adviseren in voormeld rapport de rechtbank als volgt:
“De kans op herhaling van een soortgelijk delict is zeker aanwezig. Gezien zijn gecombineerde pathologie – met daaruit voortkomend zijn kwetsbaarheid om psychotisch te decompenseren in combinatie met zijn neiging tot isolatie, deprivatie en middelengebruik - is het te verwachten dat betrokkene opnieuw psychotisch decompenseert, van waaruit hij kan overgaan tot bizar, agressief gedrag naar zijn omgeving.
Gelet hierop is het noodzakelijk dat er behandeling komt. Deze behandeling zal lang duren en moet, zeker gezien zijn passiviteit en neiging tot het vermijden van contacten, in elk geval in een klinische setting starten. Gezien het ontbrekend ziekte-inzicht, de structuurloosheid, het gebrek aan overzicht en de verwachte lange behandelingsduur is een behandeling in het kader van art 37 Sr. of een terbeschikkingstelling met voorwaarden naar onze mening volstrekt ontoereikend. Het risico dat betrokkene dan op termijn door het ontbreken van externe structuur en toezicht opnieuw psychotisch zal decompenseren is te groot.
Op grond van deze overwegingen adviseren rapporteurs de maatregel tot terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot dwangverpleging van overheidswege op te leggen.”
De deskundigen van het PBC, Rijnders en Schilperoord, adviseren de rechtbank in voornoemd rapport als volgt.
“Het onderzoekend team overweegt met betrekking tot de kans dat betrokkene zich in de toekomst opnieuw aan een ernstig delict schuldig maakt het volgende.
Betrokkene is een man met een schizoïde persoonlijkheidsstoornis met een gevoeligheid voor het ontwikkelen van een psychose. De paranoïde psychose met bevelshallucinaties en wanen is thans in remissie. Tijdens zijn psychose heeft betrokkene ernstig agressief handelend gedrag vertoond. Dit heeft plaatsgevonden binnen een heel specifieke context, namelijk met zijn vader als slachtoffer en tegen de achtergrond van de gezinssituatie, een sterk verengd sociaal leven, voortdurende middelenafhankelijkheid en een ambivalente relatie met zijn vader. Uit de voorgeschiedenis blijkt dat betrokkene niet bekend is met agressieve handelingen. Met zijn schizoïde persoonlijkheidsstoornis, die een structurele stoornis is, is hij pas tot agressief gedrag gekomen in een paranoïde psychose. De kans dat betrokkene opnieuw psychotisch wordt is reëel aanwezig. Door zijn neiging tot sociale isolatie, zijn zucht naar alcohol en cannabis en zijn bemoeilijkte wijze van steun en hulp vinden, kan betrokkene aldus psychisch afglijden en opnieuw psychotisch worden. Hoewel met het ontstaan van een nieuwe psychose nog niet direct gevaar voor een hernieuwd ernstig agressief delict ontstaat, is het zeker denkbaar dat in de toekomst opnieuw iemand significante betekenis in betrokkene’s leven krijgt en dat deze persoon het centrum van betrokkene’s psychose kan gaan uitmaken. Het onderzoekend team acht de kans op een nieuw ernstig delict al met al weliswaar niet zeer groot of direct aanwezig, maar ook zeker niet uitgesloten. Wij achten op grond van het recidivegevaar de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar (art. 37 Sr) noodzakelijk is en adviseert uw college deze aan betrokkene op te leggen. Het onderzoekend team acht deze maatregel toereikend om het recidivegevaar te bestrijden, zodat terbeschikkingstelling niet noodzakelijk is.
Het onderzoekend team meent dat het van belang is dat binnen en vanuit de psychiatrische kliniek betrokkene’s psychose-kwetsbaarheid wordt bewerkt, een woonomgeving en sociaal systeem wordt gecreëerd en dat betrokkene in een dagactiviteitenprogramma wordt gesitueerd. Het geven van psycho-educatie aan betrokkene en zijn familie over betrokkene’s stoornissen, alsmede over het vervroegd onderkennen en de behandelingsmogelijkheden van psychotische fenomenen is hierbij van belang. Het team verwacht dat de feitelijke opname in een psychiatrisch ziekenhuis niet van heel lange duur hoeft te zijn en dat voor betrokkene reeds spoedig na plaatsing een omvattend behandelings- en begeleidingsplan kan worden opgesteld. Die verwachting is gestoeld op betrokkene’s stoornissen, zijn geuite motivatie voor behandeling en begeleiding, alsmede de observatie dat betrokkene in de loop van het zeven weken durende onderzoek opener is geworden in het contact.”
Ter zitting is door deskundige Rijnders nog nader toegelicht dat een langdurige behandeling van verdachte nodig is om de problematiek waarmee verdachte te kampen heeft het hoofd te kunnen bieden. Rijnders en Schilperoord achten het evenwel passend dat deze behandeling in een civielrechtelijk kader plaats zal vinden, waarbij aandacht dient te zijn van de behandelaars voor een eventueel afglijden van verdachte vanuit de sociale setting waarin hij zal gaan verblijven.
Van belang is het op te merken dat de vier genoemde rapporteurs tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 29 november 2007, ook na kennisneming van elkaars rapportage en na het aanhoren van de ter terechtzitting gegeven toelichting, ieder voor zich volhardden in eerder op schrift gestelde adviezen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de op te leggen maatregel aansluiting gezocht bij het advies gegeven in de rapportages van de heren Geurkink en Offermans en gevorderd dat verdachte zal worden ontslagen van rechtsvervolging en ter beschikking wordt gesteld met bevel tot dwangverpleging. De door alle deskundigen noodzakelijk geachte jarenlange behandeling van verdachte acht de officier van justitie onverenigbaar met de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, waarvan het gedwongen karakter na een jaar beëindigd is. Het advies van het deskundigen van het PBC heeft naar het oordeel van de officier van justitie te veel open einden en teveel onzekerheden, waardoor in het licht van de naar het oordeel van de deskundige bestaande kans op herhaling, de maatschappij onvoldoende bescherming wordt geboden.
De verdediging heeft ten aanzien van de op te leggen maatregel aansluiting gezocht bij het advies van de deskundigen van het PBC. Deze deskundigen hebben meer dan de ambulante deskundigen rekening gehouden met de jarenlange geschiedenis die vooraf is gegaan aan het delict. Deze zeer speciale context maakt dat het recidiverisico door het PBC lager wordt ingeschat dan door de ambulante deskundigen. Daarbij komt dat in het advies van het PBC ook rekening wordt gehouden met de geconstateerde contactgroei.
Nu deze deskundigen van mening zijn dat kan worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel dan TBS met dwangverpleging, dient de rechtbank dit advies dan ook te volgen, aldus de raadsvrouwe.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de ernst van het onderhavige feit met zich brengt dat een maatregel wordt opgelegd die voldoende waarborgen biedt dat verdachte, gegeven diens persoonlijkheidsstoornis en middelenafhankelijkheid, niet in herhaling zal vallen. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank enkel het geval bij het opleggen van de maatregel tbs met dwangverpleging. Vast staat immers dat verdachte een langdurige behandeling behoeft. Ook de deskundigen van het PBC achtten het – mede gezien het ook door hun onderkende gevaar voor herhaling, zo begrijpt de rechtbank hun toelichting ter zitting – noodzakelijk dat verdachte gedurende deze behandeling in de gaten wordt gehouden door zijn omgeving en/of zijn behandelaars teneinde te voorkomen dat verdachte op enig moment mocht afglijden. Meer in het bijzonder zou dienen te worden voorkomen, zo begrijpt de rechtbank, dat verdachte psychisch afglijdt en als gevolg daarvan in een psychotische toestand komt te verkeren. In dat geval bestaat namelijk de kans dat iemand die significante betekenis in het leven van verdachte heeft gekregen het centrum van diens psychose kan gaan uitmaken, met de kans op gevolgen als beschreven in de onderhavige strafzaak. De door de deskundigen van het PBC voorgestelde optie om verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis, is slechts duidelijk en vastomlijnd gedurende de tijd dat de maatregel duurt, te weten een periode van maximaal één jaar. Daarna zijn de waarborgen die kunnen worden geboden mede afhankelijk van de medewerking/motivatie van verdachte, waarbij ook alcohol- en cannabisverslaving van invloed kan zijn en zijn sociale omgeving van dat moment. Thans is onduidelijk welke personen en/of instanties dat betreffen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee onvoldoende zekerheid wordt geboden tegen het door alle deskundigen als reëel geschetst risico van afglijden van verdachte, nog voor zijn behandeling zal zijn voltooid. Dit geldt te meer nu de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte geen enkel sociaal vangnet heeft waarop hij zou kunnen terugvallen en vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis vooralsnog ook niet de behoefte heeft aan sociale contacten zodat het niet reëel is te veronderstellen dat hij een dergelijk sociaal vangnet op eigen kracht weet te bewerkstelligen. Hoewel de rechtbank aannemelijk acht dat het tenlastegelegde, ernstig agressieve, handelen van verdachte moet worden bezien binnen de specifieke context zoals door de deskundigen van het PBC geschetst, acht de rechtbank de door alle deskundigen genoemde kans op herhaling (ook al is die niet acuut aanwezig), gezien de ernst van het feit derhalve dusdanig gevaarzettend dat niet kan worden volstaan met de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
De rechtbank zal dan ook de maatregel van ter beschikking stelling met dwangverpleging opleggen, nu het bewezen verklaarde feit behoort tot een misdrijf genoemd in artikel 37a eerste lid onder sub1 van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank van oordeel is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank hierbij gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 03 januari 2007 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf.
De rechtbank acht van belang te vermelden dat deze maatregel voldoende ruimte biedt om de beoogde terugkeer van verdachte in de maatschappij gestructureerd en met voldoende waarborgen omkleed te laten verlopen. Het belang van verdachte bij een voortvarende behandeling en adequate invulling van de maatregel zal bovendien bij iedere periodieke toetsing van de maatregel aan de orde kunnen komen.
Onttrekking aan het verkeer:
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten het mes, zal onttrokken worden verklaard aan het verkeer, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezenverklaarde is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de overige in beslag genomen voorwerpen, te weten de sigarettenpeuken en de bierblikjes, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36c, 37a, 37b, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar.
Ontslaat de verdachte voor het bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een mes
Gelast de teruggave van 10 sigarettenpeuken en 10 bierblikjes aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mrs W. Foppen, P.J.M. Mol en D.C.P.M. Straver, bijgestaan door D.G.W. van de Haar-Kleijer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2007.