ECLI:NL:RBUTR:2007:BB9809

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/602608-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen na diefstal en poging tot oplichting

Op 4 december 2007 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en poging tot oplichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) voor de duur van twee jaar. De feiten waar de verdachte voor werd aangeklaagd, vonden plaats in mei 2007 en betroffen onder andere het wegmaken van een handtas en het beschadigen van eigendommen van de politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 mei 2007 in Leusden een handtas heeft gestolen, die toebehoorde aan een ander, en dat zij op dezelfde dag opzettelijk een muur in het politiebureau heeft beschadigd. Daarnaast heeft de verdachte op 23 mei 2007 geprobeerd om met valse emballagebonnen geld te verkrijgen van een supermarkt, wat niet is gelukt. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van deze feiten gebaseerd op de aangiften van de slachtoffers en de bekennende verklaring van de verdachte tijdens de zitting.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De verdachte heeft met opzet de handtas van een slachtoffer weggenomen, wat heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Ook heeft zij, uit boosheid, schade toegebracht aan de eigendommen van de politie. De rechtbank heeft de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, gezien haar psychische toestand en eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft geadviseerd dat een intensieve behandeling in een gesloten setting noodzakelijk is om de kans op herhaling van delictgedrag te verkleinen. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 60,--, terwijl de vordering van de politie niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/602608-07
Datum uitspraak: 4 december 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans civielrechtelijk geplaatst in J.J.I. De Hunnerberg te Nijmegen.
Raadsman: mr. D. Fasseur, advocaat te Nieuwegein.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2007,
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. De inhoud daarvan is hier ingevoegd:
1.
zij op of omstreeks 01 mei 2007 te Leusden, althans in het arrondissement Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een handtas, ondermeer inhoudende een portemonnee en/of een mobiele telefoon en/of sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 01 mei 2007 te Leusden, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een muur van een ophoudkamer in het politiebureau aldaar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Regio Utrecht, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en / of haar mededader(s), heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar tezamen en in vereniging met haar mededader(s), althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk met een hard voorwerp een tekst op een muur heeft gekrast;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.(ter berechting gevoegd 513725-07)
zij op of omstreeks 23 mei 2007 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, C1000 Supermarkt te Amersfoort te bewegen tot de afgifte van een totaalbedrag van 20,40 EURO, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid emballagebonnen (die zij als cassiere van een klant had ontvangen) bij de kassa heeft ingeleverd om hier geld voor te ontvangen terwijl die emballagebonnen al eerder ingeleverd/gebruikt waren, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld, namelijk dat
1.
zij op 01 mei 2007 te Leusden, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een handtas, ondermeer inhoudende een portemonnee en een mobiele telefoon en sleutels, toebehorende aan [aangever 1].
2.
zij op 1 mei 2007 te Leusden, opzettelijk en wederrechtelijk een muur van een ophoudkamer in het politiebureau, toebehorende aan Politie Regio Utrecht, heeft beschadigd, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk met een hard voorwerp een tekst op een muur te krassen.
3.(ter berechting gevoegd 513725-07)
zij op 23 mei 2007 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, C1000 Supermarkt te Amersfoort te bewegen tot de afgifte van een totaalbedrag van 20,40 EURO, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en listiglijk emballagebonnen die zij als caissière van een klant had ontvangen bij de kassa heeft ingeleverd om hier geld voor te ontvangen, terwijl die emballagebonnen al eerder ingeleverd waren, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring op grond van de aangifte van [aangever 1] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring op grond van de aangifte van [aangever2] namens Politie Regio Utrecht en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring op grond van de aangifte van [aangever 3] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort beschadigen.
Ten aanzien van feit 3:
Poging tot oplichting.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, met het oogmerk om gemakkelijk aan geld te komen, een handtas weggegrist uit het mandje aan het stuur van de fiets van het slachtoffer.
Dergelijke feiten zorgen voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving en voor veel ongemak voor het slachtoffer.
Vervolgens heeft verdachte, na aanhouding voor de hierboven genoemde diefstal, uit boosheid op een agent, met een uit de celdeur gevallen schroef woorden gekrast in de muur van een ophoudkamer van het politiebureau te Leusden. Verdachte heeft middels deze actie geen respect getoond voor het eigendom van een ander.
Drie weken later heeft verdachte niet geschroomd emballagebonnen, van de supermarkt waar zij nota bene als caissière werkzaam was, achter te houden nadat die emballagebonnen al eerder ingeleverd waren, waarna zij heeft getracht deze in te leveren bij de kassa teneinde geld hiervoor te ontvangen. Verdachte heeft verklaard dit feit gepleegd te hebben, omdat zij dacht dat zij toch niet gepakt zou worden. Tevens dacht ze dat het toch niet uitmaakte, omdat het een grote winkelketen betrof.
Het is een feit van algemene bekendheid dat ondernemers jaarlijks grote schade oplopen door dit soort feiten. Verdachte heeft in het geheel niet stilgestaan bij de maatschappelijke gevolgen van het plegen van dit soort delicten, zoals het verrekenen van de onkosten middels prijsstijgingen van producten.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 juli 2007, waaruit blijkt dat de verdachte éénmaal eerder is veroordeeld door de meervoudige kamer te Utrecht d.d. 15 maart 2005 terzake van het medeplegen van poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachte raad tot jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden;
- twee rapportages raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming resp. d.d. 4 mei 2007 en 23 augustus 2007, beiden opgemaakt door R.D. Peters, raadsonderzoeker;
- een evaluatie Plan van Aanpak van Bureau Jeugdzorg Utrecht d.d. 14 juli 2007, opgemaakt door M. Idzerda, jeugdreclasseringswerker;
- een de verdachte betreffend pro justitia rapport, opgemaakt d.d. 12 september 2007 door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater en vast gerechtelijk deskundige, onder meer – zakelijk weergegeven - inhoudende:
[verdachte] is lijdende aan ziekelijke stoornis in de zin van een gedragsstoornis en misbruik (mogelijk afhankelijkheid) van softdrugs en vermoedelijk misbruik van harddrugs, een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een stoornis in de ontwikkeling van de persoonlijkheid met vooral antisociale, maar ook borderline en narcistische kenmerken. Ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten - indien bewezen - leed [verdachte] aan de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens zoals hiervoor beschreven. Zij was echter, voor zover na te gaan, niet onder invloed van drugs en/of alcohol. De stoornis en gebrekkige ontwikkeling beïnvloedden betrokkenes gedragskeuzes cq gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig, dat het tenlastegelegde daaruit (mede) kan worden verklaard.
Er bestaat een relatie tussen de tenlastegelegde feiten en de psychopathologie. De feiten 1 en 2 zijn vooral gekoppeld aan een gebrekkige gewetensfunctie (in het bijzonder het gebrekkige vermogen van [verdachte] om zich in te leven in de ander), passend bij de stoornis in de ontwikkeling van de persoonlijkheid en in (veel) mindere mate aan de impulsiviteit van [verdachte]. Ondergetekende adviseert [verdachte] voor beide (onder 1 en 2) tenlastegelegde feiten als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Gezien de ernstige psychopathologie in de zin van misbruik van cannabis en vermoedelijk ook van harddrugs, de gedragsstoornis en de stoornis in de ontwikkeling van de persoonlijkheid en een eerder gepleegd steekincident met een mes in 2004, is de kans op herhaling van de tenlastegelegde feiten verhoogd. Haar relatie/vriendschap met [vriend verdachte], die in oktober 2007 vrijkomt, zou een risicofactor kunnen betekenen.
Ondergetekende maakt zich (zeer) ernstig zorgen over de ontwikkeling van [verdachte]. Indien haar ontwikkeling zich zo doorzet als de afgelopen jaren, is te verwachten dat er zich bij haar een (zeer) ernstige persoonlijkheidsstoornis (antisociale persoonlijkheidsstoornis, borderline persoonlijkheidsstoornis en een narcistische persoonlijkheidsstoornis) ontwikkelt met kans op het plegen van (ernstige) delicten.
De enige manier om de kans op herhaling substantieel te verkleinen is een intensieve behandeling gericht op de zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis. Behandeling als bijzondere voorwaarde heeft geen zin omdat [verdachte] van mening is dat er niets met haar aan de hand is en zij niets voelt voor een behandeling. Dit geldt ook voor het opleggen van een voorwaardelijke PIJ. Indien de ernst van de feiten het toelaat, zou een onvoorwaardelijke PIJ kunnen leiden tot plaatsing en behandeling in een jeugdinrichting;
- een de verdachte betreffend pro justitia rapport, opgemaakt d.d. 11 september 2007 door drs. K.B. Schultz, GZ-psycholoog, onder meer – zakelijk weergegeven - inhoudende:
Betrokkene lijdt aan een gedragsstoornis en er is tevens sprake van misbruik van cannabis, mogelijk misbruik van harddrugs en een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale en narcistische trekken. De gedragsstoornis was aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en beïnvloedde onderzochtes gedragkeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig dat het tenlastegelegde mede daaruit verklaard kan worden.
Op basis van haar intellectueel functioneren mag zij goed in staat worden geacht om de consequenties van haar gedrag en handelen te beredeneren en te overzien. Gebleken is dat bij [verdachte] sprake is van een gebrekkige gewetensontwikkeling en een gering inlevingsvermogen. Gesteld mag worden dat er een verband is tussen de gedragsstoornis en het plegen van de tenlastegelegde feiten anderzijds, waardoor zij niet geheel vrij was in haar handelen. [verdachte] kan op grond hiervan als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
[verdachte]’s gebrekkige gewetensontwikkeling, het gebrek aan empatische vermogens, haar geringe respect voor geldende regels en normen en narcistische/antisociale aspecten van haar persoonlijkheid, het misbruik van softdrugs dan wel harddrugs, haar zwakke sociaal-emotionele ontwikkeling en gebrek aan een toekomstbeeld voor zichzelf, maken de kans op recidive groot.
De vriendenkring vormt eveneens een risico. Het is niet ondenkbaar dat zij elkaar in hun gedrag en handelen negatief bekrachtigen. Met haar huidige bagage en onbehandelde stoornis is de kans groot dat zij wederom een eigen verkeerde koers zal gaan varen.
Een OTS en/of een voorwaardelijke straf bieden [verdachte], gezien de ernst van haar pathologie, haar leeftijd en geringe motivatie voor behandeling te weinig perspectief.
Zonder gerichte behandeling acht ondergetekende de kans groot dat bij [verdachte] zich een ernstige persoonlijkheidsstoornis zal ontwikkelen. In een gesloten behandelsetting is de kans het grootst dat [verdachte] zich in positieve richting kan gaan ontwikkelen. Een langdurig traject in het kader van een PIJ-maatregel kan hierin het beste voorzien, bij voorkeur middels plaatsing in J.J.I. De Lindenhorst te Zeist;
- een de verdachte betreffende brief van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 18 september 2007, opgemaakt door C.G. van Leeuwenstijn, casusregisseur, onder meer - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Na multidisciplinair overleg over de uitkomsten van het dubbele persoonlijkheidsonderzoek, sluit de Raad zich aan bij de geformuleerde adviezen, namelijk behandeling in het kader van een PIJ-maatregel;
- een de verdachte betreffend individueel verblijfsplan van J.J.I. De Hunnerberg te Nijmegen, d.d. 9 november 2007, opgemaakt door drs. Mw. M. Janssen-Steenberg, GZ-psycholoog i.o. en drs. dhr. J.H.M. Nijhuis, algemeen directeur, onder meer – zakelijk weergegeven - inhoudende:
[verdachte] is aangemeld voor een gesloten behandelplek in De Lindenhorst. Echter in afwachting van plaatsing is de situatie verergerd. [verdachte] heeft aangegeven niet volledig voor zichzelf te kunnen instaan. Vanaf 28 september 2007 is [verdachte] in afwachting van een rechtzaak van de meervoudige kamer ter overbrugging via een gesloten crisisplaatsing in het kader van een VOTS geplaatst in De Hunnerberg, teneinde escalatie tegen de directe omgeving en dreiging om slachtoffer te worden van gedwongen prostitutie, een seksueel misdrijf, geestelijke of lichamelijke mishandeling of om in contact te komen met de politie, te voorkomen.
[verdachte] is een cognitief hoog functionerend, 17-jarig meisje dat zich de praktische vaardigheden redelijk vlot heeft eigen gemaakt. Ze zal in de komende periode aan de meer complexe vaardigheden gaan werken. Zorgelijk is haar beperkte empatisch vermogen, haar lacunaire gewetensontwikkeling en haar gehardheid richting anderen en zichzelf. [verdachte] houdt niet altijd rekening met anderen en voelt het regelmatig niet aan wanneer bepaald gedrag gepast is of niet. Hierdoor maakt ze regelmatig choquerende opmerkingen of gaat ze over de grens van anderen. Daarnaast bouwt [verdachte] veel spanning op die zich op bepaalde momenten kan uiten in agressief gedrag. [verdachte] heeft geen zicht op de opgebouwde spanning en kan haar emoties niet op adequate wijze herkennen en uiten. Tot slot bestaat het vermoeden dan [verdachte] kenmerken heeft van ADHD. [verdachte] kan zich moeilijk concentreren, is druk en kan impulsief zijn. De behandeling van [verdachte] zal zich enerzijds moeten richten op vaardigheden met betrekking tot emotieherkenning en regulatie en vergroten van empatisch vermogen, anderzijds is schemagerichte therapie om de basale angsten te behandelen noodzakelijk. Dit vergt veel tijd en specifieke behandeling. Het team van De Hunnerberg staat daarom achter het plan om [verdachte] te behandelen in een gesloten setting in de vorm van een PIJ-maatregel.
Met de hiervoor weergegeven conclusies en de gegeven adviezen kan de rechtbank zich verenigen en zij maakt die tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot - kort gezegd -:
- Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaar;
- Toewijzing van de vordering benadeelde partij van [aangever] tot een bedrag van € 60,--, met de schadevergoedingsmaatregel subsidiair 1 dag jeugddetentie;
- Niet-ontvankelijkheid van de vordering benadeelde partij van Politie Utrecht, omdat de vordering onvoldoende duidelijk is.
Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt de rechtbank voorts het volgende.
Verdachte wordt veroordeeld voor misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De rechtbank zal de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 1].
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 60,-- wegens materiële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De materiële schade wordt begroot op € 60,--.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij Politie Utrecht.
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Daarom zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 77s, 310, 326 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 en 3 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel van PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR JEUGDIGEN.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1], wonende te Leusden, toe tot een bedrag van € 60,-- (zegge zestig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 60,-- (zegge zestig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij Politie Utrecht niet ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr L. Bakker-Splinter, kinderrechter en mrs L.E. Verschoor-Bergsma en A.G. Bakker, bijgestaan door H.A.M. Blom als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2007.