ECLI:NL:RBUTR:2007:BB9739

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-617778-06 en 16-603001-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en diefstal met braak in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 11 december 2007 uitspraak gedaan in twee gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting en diefstal met braak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 mei 2006 in Bilthoven, door middel van geweld en bedreiging, de aangeefster, een medewerkster van de supermarkt waar hij als afdelingschef werkte, heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De verdachte heeft de aangeefster meegenomen naar een afgesloten ruimte, waar hij haar heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door forensisch bewijs, waaronder DNA-analyse die bevestigde dat het aangetroffen sperma van de verdachte afkomstig kon zijn. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan verkrachting en heeft een gevangenisstraf van 22 maanden opgelegd.

Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij een diefstal uit een kinderdagverblijf in Houten, gepleegd in 1998. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang tot het kinderdagverblijf heeft verschaft door middel van braak en dat hij verschillende goederen heeft weggenomen. De rechtbank heeft echter niet wettig en overtuigend bewezen geacht dat de verdachte ook betrokken was bij een andere inbraak in een schoolgebouw in 's-Gravenhage, en heeft hem daarvan vrijgesproken. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster van de verkrachting, toegewezen tot een bedrag van € 2.082,- voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen gelast aan de aangeefster en de supermarkt waar de feiten zich hebben afgespeeld.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/617778-06 en 16/603001-06 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 11 december 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de gevoegde zaken tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Raadsman: mr. M.G. van Westrenen
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 november 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is onder 16/617778-06 (waarbij een wijziging tenlastelegging is toegestaan) ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 mei 2006 te Bilthoven, althans in het arrondissement
Utrecht, door geweld en / of een andere feitelijkheid en / of door bedreiging
met geweld en / of een andere feitelijkheid
[aangeefster A] (zijnde medewerkster in de supermarkt waar hij,
verdachte, als (afdelings-)chef werkzaam is)
heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of
mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers
heeft hij, verdachte, [aangeefster A] gedwongen te dulden dat hij met
zijn vinger(s) en/of (meermaals) met zijn penis haar vagina is binnengedrongen
en bestaande dat geweld en/of de bedreiging met geweld hierin dat hij,
verdachte, (onverhoeds) die [aangeefster A] bij de arm heeft gepakt en/of
(vervolgens) heeft meegenomen/meegetrokken het (zogenaamde) sigarettenhok in
waarna hij de deur van die ruimte op slot heeft gedaan en/of (vervolgens)
haar broek heeft losgemaakt en/of
bestaande die andere feitelijkheid en/of bedreiging met die andere
feitelijkheid hierin dat hij, verdachte,
misbruik heeft gemaakt van (een) uit feitelijke verhouding(en) voortvloeiend
overwicht en/of het uit verdachtes leeftijd voortvloeiende geestelijke
overwicht en/of (aldus) voor die [aangeefster A] een bedreigende situatie
heeft doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
Aan de verdachte is onder 16/603001-06 ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 7 april 1998 tot en met 8 april 1998 te
Houten, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening in / uit een kinderdagverblijf aan de [straat] aldaar
heeft weggenomen een sleutelbos en/of een fotocamera (merk Canon, type
AF-7dateprima) en/of een geldkist en/of een giropas en/of een bedrag aan geld
groot ongeveer 412 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [aangever B] en/of [aangever C], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren)
onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak op en/of
verbreking van een kozijn/raam en/of een (voor)deur;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 december 2004 tot en met 13 december
2004 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening in / uit een schoolgebouw aan de [straat] aldaar heeft
weggenomen een geldkist met inhoud (zijnde ongeveer 393,-- euro en/of een of
meer bankpas(sen) en/of een portemonnee (met inhoud) en/of twee, in elk geval
een of meer strippenkaart(en) en/of negen, in elk geval een of meer zogenaamde
VVV-bonnen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het
[aangever D], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de
toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het
weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door
een valse sleutel;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 in de zaak met parketnummer16/603001-06 is ten laste gelegd.
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging verkregen dat verdachte het feit heeft begaan. Hierbij heeft het volgende een rol gespeeld.
Terzake van dit feit bevindt zich een aangifte in het dossier inhoudende dat er tussen 11 en 13 december 2004 werd ingebroken in de school [aangever D] te ’s Gravenhage. Het alarm werd op 11 december 2004 om 17:00:19 uur uitgeschakeld door een persoon met code 3. Alleen conciërge [getuige 1] en invalconciërge [getuige 2] maakten gebruik van code 3. [Getuige 2] beschikte over de sleutels van de school. De muurkluis in de kamer van de directeur was op grove wijze opengebroken. Diverse goederen werden weggenomen.
Uit het dossier is gebleken dat [getuige 2] de broer van verdachte is.
De technische recherche heeft ter plekke geen braakschade geconstateerd aan de binnendeuren welke volgens de conciërge wel op slot hebben gezeten. Voorts trof de technische recherche op de deurstijl en op de muur naast de kluis enkele bloedvegen aan. Van deze bloedvegen werden monsters genomen en door het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht.
Volgens het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) kan het aangetroffen bloedspoor van verdachte zijn zodat van betrokkenheid van verdachte kan worden gesproken.
De kans dat het aangetroffen dna-spoor aan verdachte valt toe te schrijven is echter, gelet op de mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting, aanzienlijk kleiner geworden, omdat de betrokkenheid van verdachtes broer niet kan worden uitgesloten. De kans dat een willekeurig gekozen persoon een profiel heeft dat gelijk is aan het in de school aangetroffen dna-profiel is hierdoor kleiner dan 1 op de 10.000 in plaats van de eerder opgeven kans van 1 op de 1 miljard.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zich niet te kunnen herinneren dat hij deze inbraak heeft gepleegd.
Nu geen andere aanknopingspunten in het dossier te vinden zijn voor betrokkenheid van verdachte bij deze inbraak, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan. De verdachte zal derhalve van hetgeen hem onder 2 in de zaak met parketnummer16/603001-06 is ten laste gelegd worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
Ten aanzien van 16/617778-06
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 16/617778-06 ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op 26 mei 2006 te Bilthoven door een feitelijkheid [aangeefster A] (zijnde medewerkster in de supermarkt waar hij, verdachte, als (afdelings-)chef werkzaam is) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of
mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
immers heeft hij, verdachte, [aangeefster A] gedwongen te dulden dat hij met
zijn vinger en meermaals met zijn penis haar vagina is binnengedrongen
en bestaande die feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, die [aangeefster A] bij de arm heeft gepakt en vervolgens heeft meegenomen het (zogenaamde) sigarettenhok in waarna hij de deur van die ruimte op slot heeft gedaan en vervolgens haar broek heeft losgemaakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, met name de navolgende.
De bewijsmiddelen.
De verklaring van aangeefster [aangeefster A] afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank op 27 november 2007 waar zij – zakelijk weergegeven – het volgende heeft verklaard:
Ik was op 26 mei 2006 het vlees aan het afprijzen in de [supermarkt] te Bilthoven. Verdachte, was die dag de leidinggevende. Hij heeft mij bij mijn arm gepakt en mij meegenomen naar het zogenoemde sigarettenhok. Dit ging niet op een gewelddadige manier. Ik dacht dat hij me wat wilde vragen. Ik ben toen meegelopen. Toen hij de deur van die ruimte op slot deed en de sleutel uit het slot had gehaald, werd ik heel erg bang. Ik was bang voor wat er zou gebeuren. Ik sloeg toen helemaal dicht en heb me daarom niet afgeweerd. Ik heb alleen gevraagd waarom hij dit deed terwijl hij een vrouw en drie kinderen thuis heeft. Verdachte zei dat zijn vrouw daar niets van merkte. Hij zei waar ik moest gaan staan en maakte mijn broek los. Ik wilde geen seks met verdachte maar ik zat helemaal op slot van binnen. Hij ging met zijn vinger in mijn vagina en deed zijn penis in mijn vagina. Vervolgens werd er omgeroepen dat ik kassa moest draaien. Ik moest van verdachte naar voren bellen en zeggen dat ik nog bezig was met vlees afprijzen. Dit heb ik gedaan. Ik was bang omdat de deur op slot zat en daarom heb ik toen niets door de telefoon gezegd. Er is maar één sleutel van die deur en die had verdachte. Verdachte pakte mij bij mijn arm en ging weer verder. Hij deed zijn penis in mijn vagina en bewoog weer heen en weer. Ik was bang omdat ik er niet uit kon en verdachte de sleutel had. Na een tijdje stopte verdachte en haalde de deur van het slot. Ik ging naar de wc en heb mijn vagina schoongemaakt omdat ik me vies voelde. Ik heb vóór die keer op 26 mei 2006 nooit gemeenschap gehad met verdachte.
Deze verklaring vindt steun in het volgende.
Aangeefster is op 27 mei 2006 onderzocht is in het Utrechts Medisch Centrum. Daar zijn uitstrijkjes gemaakt. Op 28 mei 2006 heeft aangeefster haar slip overhandigd welke zij heeft gedragen ten tijde van het misdrijf.
Verdachte heeft op 5 juli 2006 vrijwillig dna-materiaal afgestaan.
De uitstrijkjes, sporen afkomstig uit de slip en het dna-materiaal van verdachte zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzocht en met elkaar vergeleken.
De uitkomsten hiervan zijn neergelegd in een deskundigenrapport van 17 oktober 2006.
Dit rapport stelt dat er sperma diep in de vagina van aangeefster en in haar slip is aangetroffen welk sperma afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat een willekeurig gekozen man een profiel heeft dat gelijk is aan de in de vagina en slip aangetroffen dna-profielen is kleiner dan één op één miljard.
Daarbij betrekt de rechtbank het gegeven dat verdachte ter terechtzitting van de rechtbank op 27 november 2007 geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat sperma dat hoogstwaarschijnlijk van hem afkomstig is, diep in de vagina van aangeefster is aangetroffen. Volgens verdachte heeft hij geen seks gehad met aangeefster. De resultaten uit het NFI-rapport kon hij niet verklaren.
Verdachte onderschrijft voorts een gedeelte van de verklaring van aangeefster. Hij heeft die dag gewerkt bij de [supermarkt] te Bilthoven. Hij was die middag de enige leidinggevende in de winkel. Aangeefster was bezig met het afprijzen van vlees. Hij heeft haar daarmee geholpen. Er is volgens hem één sleutelbos met daaraan de sleutel van het sigarettenhok.
Tenslotte ondersteunt ook de verklaring van kassamedewerkster [getuige 3] een deel van de verklaring van aangeefster. Zij heeft immers verklaard dat verdachte die dag de beschikking had over de sleutelbos met daaraan de sleutel van het sigarettenhok.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van aangeefster.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden omdat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is. Met name heeft de raadsman gewezen op de verklaring van [getuige 4] inhoudende dat zij die dag op het tijdstip waarop de verkrachting zou hebben plaatsgevonden met aangeefster in de winkel heeft gesproken.
Anders dan de raadsman van verdachte ter terechtzitting heeft betoogd, acht de rechtbank voornoemde verklaring van aangeefster wel betrouwbaar omdat deze steun vindt in andere, hiervoor genoemde, bewijsmiddelen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat aangeefster consistent heeft verklaart bij de politie en ter terechtzitting, waarbij aangeefster op de rechtbank een betrouwbare indruk heeft gemaakt.
De rechtbank hecht, voor zover het gaat om precieze tijdstippen, minder waarde aan de verklaring van mevrouw [getuige 4], omdat zij pas 10 dagen na het gebeurde door de politie is gehoord. Gelet op dit tijdsverloop is het goed mogelijk dat deze getuige zich toen heeft vergist in het tijdstip waarop zij met aangeefster heeft gesproken.
Ten aanzien van de opzet van verdachte.
Door de deur op slot te draaien en vervolgens de (enige) sleutel uit de deur te halen, creëerde verdachte een machtssituatie. Hieruit leidt de rechtbank af dat de intentie van verdachte was om aangeefster, tegen haar wil, in het sigarettenhok te houden. Aangeefster kon hierdoor immers niet weg komen. Voor verdachte moet het, gelet op deze omstandigheid, duidelijk zijn geweest dat het niet om vrijwillige geslachtsgemeenschap ging, ook al heeft aangeefster geen uitdrukkelijke signalen afgegeven dat zij de seksuele handelingen niet wilde.
Ten aanzien van de bewezen verklaarde feitelijkheden.
De rechtbank acht niet bewezen dat de in de tenlastelegging beschreven feitelijke handelingen, bestaande uit het bij de arm pakken van aangeefster, het meenemen naar het sigarettenhok, het op slot draaien van de deur en het losmaken van haar broek, gekwalificeerd kunnen worden als geweld of bedreiging met geweld. Aangeefster heeft immers verklaard dit niet als gewelddadig te hebben ervaren. Voorts kan uit haar verklaring niet worden afgeleid dat zij bang was dat verdachte geweld op haar zou uitoefenen.
Wel kunnen deze handelingen worden aangemerkt als andere feitelijkheden en heeft de rechtbank ze als zodanig bewezen verklaard. De rechtbank overweegt in dit verband dat de bewezenverklaring niet onverenigbaar is met de bewoordingen van de tenlastelegging. Uit de verklaring van aangeefster blijkt immers wel dat zij door de bewezen handelingen enorme psychische druk heeft ervaren. De steller van de tenlastelegging heeft kennelijk ook beoogd tot uitdrukking te brengen dat verdachte door de omschreven handelingen dusdanige psychische druk op het slachtoffer heeft uitgeoefend dat aangeefster zich gedwongen voelde de beschreven seksuele handelingen te ondergaan.
Omdat aangeefster niet heeft verklaard dat de positie van verdachte als haar leidinggevende een rol heeft gespeeld bij het tegen haar zin ondergaan van de seksuele handelingen, acht de rechtbank niet bewezen dat misbruik van deze positie een feitelijkheid is geweest waardoor aangeefster gedwongen is geweest tot het ondergaan van de bewezen verklaarde handelingen.
Wel merkt de rechtbank op dat verdachte door zijn positie als leidinggevende gemakkelijk de situatie kon creëren dat aangeefster met hem mee ging naar het sigarettenhok.
Ten aanzien van 16/603001-06
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 in de zaak met parketnummer16/603001-06 ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 7 april 1998 tot en met 8 april 1998 te Houten met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een kinderdagverblijf aan de [straat] aldaar heeft weggenomen een sleutelbos en een fotocamera (merk Canon, type AF-7dateprima) en een geldkist en een giropas en een bedrag aan geld groot ongeveer 412 gulden, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever B] en/of [aangever C], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een kozijn/raam en een (voor)deur.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De rechtbank verstaat het onder 1 in de zaak met parketnummer16/603001-06 ten laste gelegde “euro” terwijl dit “gulden” moet zijn, als een kennelijke schrijffout. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Het geen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmotivering
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, met name de navolgende.
Terzake dit feit bevindt zich een aangifte van [getuige 5] namens benadeelde [aangever B] en [aangever C] in het dossier inhoudende dat er tussen 7 april 1998 omstreeks 18.30 uur en 8 april 1998 omstreeks 7.30 uur in het schoolpand aan de [straat] te Houten is ingebroken. De voordeur, twee inpandige deuren en een metalen archiefkast werden daarbij opengebroken. Bij deze inbraak werden de in de bewezenverklaring genoemde goederen weggenomen waaronder een fotocamera Canon AF-7dateprima in een groene doos.
De technische recherche heeft in dit gebouw op 8 april 1998 een bloedspoor aangetroffen op het kozijn bij de binnendeur van het gastouderbureau.
Het NFI heeft dit bloedspoor onderzocht en geconcludeerd dat dit bloedspoor van verdachte afkomstig kan zijn. De kans dat een willekeurig gekozen persoon een profiel heeft dat gelijk is aan het bij de inbraak aangetroffen dna-profiel is kleiner dan één op één miljard.
De rechtbank acht het aannemelijk dat het bij het kinderdagverblijf gestolen fototoestel korte tijd later, namelijk in dezelfde nacht, werd aangetroffen bij [getuige 6] die op dat moment in Houten was. Het bij hem aangetroffen fototoestel betrof namelijk een Canon Prima AF-7date. [Getuige 6] heeft verklaard dat het fototoestel uit het dashboardkastje van een door hem gestolen rode Opel Kadett heeft gehaald en dat dit fototoestel in een groen doosje zat, net zoals aangever heeft beschreven. Daarbij komt dat [getuige 6] en verdachte elkaar die nacht hebben gezien. [Getuige 6] heeft verklaard dat hij die nacht met ene [roepnaam verdachte] naar Houten is gegaan. Hij kent deze [roepnaam verdachte] uit de [wijk] te Utrecht. Verdachte heeft aangegeven [getuige 6] te kennen als [roepnaam getuige 6] uit de [wijk].
De eigenaar van de rode Opel Kadett heeft verklaard dat had hij geen fototoestel in zijn auto had liggen.
Nu verdachte en [getuige 6] die nacht op enig moment bij elkaar zijn geweest, verdachtes dna-materiaal overeenkomt met het op de plek van de inbraak aangetroffen dna, exact hetzelfde fototoestel dat gestolen is bij het kinderdagverblijf zeer kort na de inbraak bij [getuige 6] werd aangetroffen en dit alles plaats had binnen de gemeente Houten, komt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de inbraak bij het kinderdagverblijf heeft gepleegd. Dat de verdachte de inbraak samen met [getuige 6] zou hebben gepleegd is evenwel niet bewezen.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 16/617778-06 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Verkrachting.
Het in de zaak met parketnummer 16/603001-06 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het slachtoffer in de zaak met parketnummer 16/617778-06 heeft ter terechtzitting aangegeven tot op de dag van vandaag ernstige psychische gevolgen te ondervinden van hetgeen haar is overkomen. Dit klemt des te meer nu verdachte op de bewuste dag slachtoffers leidinggevende was en misbruik heeft gemaakt van de tussen hem en het slachtoffer aanwezige vertrouwensrelatie. Verdachte heeft daarbij geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor het door hem gepleegde feit.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
5 november 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor zedendelicten maar wel meermalen voor vermogensdelicten is veroordeeld. Hierbij moet worden opgemerkt dat de laatste veroordeling dateert uit 1998.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 16/617778-06 en onder 16/603001-06 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden.
De raadsman heeft bij pleidooi aangevoerd dat de eis van de officier van justitie zijns inziens te hoog is. Gezien de gezinssituatie van zijn cliënt lijkt een werkstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf meer op zijn plaats.
De raadsman heeft voorts ten aanzien van het onder 1 in de zaak met parketnummer16/603001-06 tenlastegelegde gewezen op de ouderdom van het feit.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden, ondanks de omstandigheid dat verdachte van het onder 2 van 16/603001-06 tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
De rechtbank is zich bewust van het tijdsverloop in deze strafzaak nu sinds het gebeurde geruime tijd is verlopen en het strafrechtelijk onderzoek al ruim een jaar geleden is afgerond.
Omdat de bewezen verklaarde verkrachting een zeer ernstig feit is met grote gevolgen voor het slachtoffer dient aan verdachte een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat doorgaans voor verkrachting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd van 2 jaren. Er zijn geen omstandigheden naar voren gebracht die tot een aanzienlijke strafvermindering zouden moeten leiden.
De hoogte van de straf is met name is ingegeven door de verkrachting; zonder af te willen doen aan de ernst daarvan, heeft de bewezen verklaarde diefstal uit 1998 weinig invloed op de strafmaat gehad.
Beslag
Teruggave in beslaggenomen goederen
Met betrekking tot het in beslag genomen stuk ondergoed zal de rechtbank de teruggave gelasten aan [aangeefster A].
Met betrekking tot de in beslag genomen handdoek (kleur beige) zal de rechtbank de teruggave gelasten aan [supermarkt] te Bilthoven.
Benadeelde partij
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster A]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 16/617778-06 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 283,58 wegens materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 180,- in verband met het twee keer volgen van een cursus weerbaarheid, € 82,- in verband met bezoek aan een psycholoog en € 21,58 in verband met ingehouden wachtgeld. Voorts wordt een bedrag van € 2.750,- gevorderd wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten in verband met ingehouden wachtgeld en in verband met de cursus weerbaarheid zijn niet van zo eenvoudige aard dat dit deel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 16/617778-06 bewezen verklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 2.000,- en de materiële schade wordt begroot op € 82,-, derhalve in totaal € 2.082,-.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 242, 310 en 311, van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het bij parketnummer 16/603001-06 onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 16/617778-06 ten laste gelegde feit, zoals in dit vonnis omschreven, heeft begaan.
Verklaart bewezen dat de verdachte het bij 16/603001-06 onder 1 ten laste gelegde feit, zoals in dit vonnis is omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 16/617778-06 en 16/603001-06 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 22 maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave van een stuk ondergoed aan [aangeefster A].
Gelast de teruggave van een handdoek (kleur beige) aan [supermarkt] te Bilthoven.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster A], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van
€ 2.082,- (zegge tweeduizend en twee en tachtig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft de kosten in verband met ingehouden wachtgeld en de kosten van de weerbaarheidscursussen ten bedrage van in totaal € 201,58 en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 2.082,- (zegge tweeduizend en twee en tachtig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs C.W. Bianchi, D.C.P.M. Straver en J. Ozinga, bijgestaan door mr. M.C. Grotenhuis als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2007.
Mr. J. Ozinga is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.