ECLI:NL:RBUTR:2007:BB8827

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
214818/HA ZA 06-1564
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenlease en eigen schuld in de zaak AEGON BANK N.V. tegen eisers

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht diende, hebben eisers, bestaande uit drie personen, een vordering ingesteld tegen AEGON BANK N.V. in verband met een effectenleaseproduct genaamd Sprintplan. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 24 januari 2007 eisers opgedragen te bewijzen dat de tussenpersoon hen had gegarandeerd dat zij hun inleg aan het einde van de looptijd van het product zouden terugkrijgen. Tijdens de procedure hebben eisers verklaringen overgelegd van twee collega-werknemers die stelden dat de tussenpersoon hen geruststelde over de veiligheid van het product. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze verklaringen onvoldoende bewijs opleverden voor de gestelde garanties aan eisers.

De rechtbank heeft verder gekeken naar de specifieke omstandigheden van de deelnemers, zoals hun leeftijd, opleidingsniveau en financiële situatie, om de mate van eigen schuld vast te stellen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de eigen schuld van eisers op 40% werd vastgesteld. Dit betekent dat AEGON BANK N.V. aansprakelijk werd gesteld voor 60% van de schade die eisers hadden geleden. De rechtbank heeft de schadevergoeding voor elk van de eisers berekend en AEGON BANK N.V. veroordeeld tot betaling van de respectieve bedragen, vermeerderd met wettelijke rente.

De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 28 november 2007 door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot effectenlease en de verantwoordelijkheden van tussenpersonen in dergelijke overeenkomsten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 214818 / HA ZA 06-1564
Vonnis van 28 november 2007
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. J.J.W. Remme,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
procureur mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiser c.s.] en Spaarbeleg genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 januari 2007,
- de akte van de zijde van [eiser c.s.],
- de antwoordakte van de zijde van Spaarbeleg.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In genoemd tussenvonnis is [eiser c.s.] ieder voor zich opgedragen te bewijzen dat de tussenpersoon heeft gegarandeerd dat zij ieder de maandelijks betaalde bedragen aan het einde van de looptijd zouden terugkrijgen. [eiser c.s.] heeft afgezien van getuigenverhoor en heeft bij akte een tweetal verklaringen overgelegd van collega-werknemers, [collega 1] en [collega 2]. Beiden verklaren, ieder voor zich, dat [tussenpersoon 1] van De Spaarbelegger in 1999 bij hen is geweest en met hen heeft gesproken over het product Sprintplan van Spaarbeleg. [collega 1] verklaart dat [tussenpersoon 1] haar heeft gegarandeerd dat ze hoogstens de rente over het geld, maar nooit de inleg kon verliezen en letterlijk heeft gezegd: “Alleen als de wereld vergaat ben je je inleg kwijt, want dat zijn we er allemaal niet meer.” [collega 2] verklaart dat [tussenpersoon 1] heeft verteld dat het product veilig was en zonder veel risico, omdat je in het ergste geval alleen de inleg terug zou krijgen zonder rente.
2.2. [eiser c.s.] heeft voorts bij akte verklaard omtrent de opleidings- en inkomensniveaus van [eiser sub 1], [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3], waarbij alleen ten aanzien van [eiseres sub 3] ook een onderbouwend stuk is bijgevoegd. Spaarbeleg betwist de (eigen) verklaringen van [eiser c.s.] bij gebrek aan wetenschap en acht deze voorts niet overtuigend.
2.3. Zoals de rechtbank in diverse uitspraken, waaronder het vonnis van 18 oktober 2006 (LJN AZ 0660), heeft overwogen is zij van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer aan het SprintPlan als gevolg van een schending van de zorgplicht van Spaarbeleg heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is.
2.4. Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals:
- de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen;
- de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst;
- de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer;
- de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer;
- de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen;
- de rol van een eventuele tussenpersoon.
Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen.
2.5. Met betrekking tot de rol van de tussenpersonen heeft [eiser c.s.] gesteld dat deze hebben gegarandeerd dat zij ieder de maandelijks betaalde bedragen aan het einde van de looptijd zouden terugkrijgen. Gelet op de betwisting van Spaarbeleg, is [eiser c.s.] hieromtrent bewijs opgedragen.
Omtrent de tussenpersoon die [eiseres sub 3] heeft bezocht, Pepping, is geen nadere onderbouwing van de stelling gegeven, zodat het haar opgedragen bewijs niet geleverd is. Ten aanzien van [tussenpersoon 1], de tussenpersoon van [eiser sub 1 en eiseres sub 2], is slechts in de verklaringen van [collega 1] en [collega 2] aangegeven dat deze zich tegenover [collega 1] en [collega 2] heeft uitgelaten in de door hen aangegeven zin. Over de gestelde garanties jegens [eiser sub 1] verklaren zij niet. Hoewel de verklaringen van [collega 1] en [collega 2], dat [tussenpersoon 1] naar hen garanties heeft gegeven, de stelling van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] aannemelijker maken, zijn ze onvoldoende om te dienen als bewijs dat [tussenpersoon 1] (ook) juist aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] de gestelde garanties gegeven heeft.
2.6. Ten aanzien van de overige, onder 2.4 genoemde, elementen is in het tussenvonnis vastgesteld dat [eiser c.s.] de brochure niet ontvangen heeft. Voor het overige kan uit de door [eiser c.s.] bij akte gestelde -en verder niet of nauwelijke onderbouwde- informatie over leeftijd, opleidings- en inkomensniveau van ieder van hen worden vastgesteld dat daarin -ook in samenhang met het ontbreken van de brochure- geen aanleiding gevonden worden af te wijken van het onder 2.3 geformuleerde uitgangspunt, noch in positieve, noch in negatieve zin.
2.7. Het bovenstaande brengt mee, dat de eigen schuld van [eiser c.s.] wordt vastgesteld op 40%, zodat van de geleden schade respectievelijk voor [eiser sub 1] 60% van EUR 8.167,80 = EUR 4.900,68 voor vergoeding door Spaarbeleg in aanmerking komt, voor [eiseres sub 2] 60% van EUR 5.445,60 = EUR 3.267,36 en voor [eiseres sub 3] 60% van EUR 2.772,80 = EUR 1.663,68.
2.8. [eiser c.s.] heeft een bedrag aan buitengerechtelijke (incasso-)kosten gevorderd.
De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
[eiser c.s.] heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden kan dat niet worden afgeleid. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten moet daarom worden afgewezen.
2.9. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiser sub 1] te betalen een bedrag van EUR 4.900,68, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de telkens door [eiser sub 1] gedane betalingen tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiseres sub 2] te betalen een bedrag van EUR 3.267,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de telkens door [eiseres sub 2] gedane betalingen tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiseres sub 3] te betalen een bedrag van EUR 1.663,68, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de telkens door [eiseres sub 3] gedane betalingen tot de dag van volledige betaling,
3.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2007.
w.g. griffier w.g. rechter