RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer:16/600833-07
Datum uitspraak: 22 november 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1957 te[geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
thans gedetineerd in [PI Utrecht]
Raadsvrouw: mr. C. Lamphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 08 november 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het ten laste gelegde feit ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde. Bij een voltooide poging dient een begin van uitvoering aanwezig te zijn en daarvan is door de handelingen die verdachte heeft verricht geen sprake. Verdachte heeft in zijn contacten niet het woord seks genoemd, geen verzoeken in die richting gedaan en er is ook geen fysiek contact tussen hem en de meisjes geweest. Verdachte had ook niet het voornemen om pornografische foto’s van de meisjes te maken. Hij wilde enkel een fotoreportage maken, waarbij de meisjes gekleed zouden zijn. Dit blijkt ook uit zijn mailtje aan [getuige A] d.d 25 juli 2007, waarin hij haar vraagt verschillende kleding en eventueel cosmetica mee te nemen, aldus de raadsvrouw.
Dat verdachte bij de politie anders heeft verklaard is veroorzaakt doordat in de vragen weinig structuur was aangebracht, terwijl verdachte wel veel structuur nodig heeft, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van het meer subsidiaire is de raadsvrouwe eveneens van oordeel dat vrijspraak dient te volgen, nu in de flyers en het e-mailcontact geen sprake is van andere feitelijkheden in de zin van psychische druk.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de -navolgende- overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0940/07-01227A tot en met C.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij in Amersfoort flyers heeft verspreid waarin hij zich voorstelde als student fotografie aan de Hogeschool van Utrecht en aangaf op zoek te zijn naar fotomodellen. Hij zocht voor een eindproject meisjes in de leeftijd van 9 tot en met 13 jaar voor een fotoreportage en een video opname. Geïnteresseerden konden een e-mail sturen naar het adres [naam]@hotmail.com of [naam]@hotmail.com of een telefoonnummer bellen. Als vergoeding werd € 20,-- geboden.
[Getuige A], een meisje van 13 jaar, verklaarde de flyer te hebben gelezen, geïnteresseerd te zijn in modellenwerk en een mailtje te hebben gestuurd naar het genoemde adres . Dit mailtje werd beantwoord door een persoon die zich Lizzie noemde. Op 25 juli 2007 deed deze Lizzie een aantal voorstellen voor data en locaties voor de reportages. Getuige was in de veronderstelling dat deze Lizzie een vrouw was.
Daarnaast is de genoemde flyer door [getuige B] in haar brievenbus aangetroffen . Getuige woont in dezelfde straat als verdachte en heeft een dochter van 9 jaar, genaamd [naam dochter getuige B]. Zij heeft samen met haar dochter wel eens met verdachte gesproken. De voornamen van de gezinsleden staan op een bordje bij de voordeur.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij e-mails naar [getuige A] heeft gestuurd en dat hij zichzelf Lizzie noemde. Hij is geen student aan de Hogeschool van Utrecht maar gebruikte dit om zijn verzoek wat meer inhoud te geven.
Bij de doorzoeking van de kamer van verdachte is een agenda aangetroffen waarin op de bladzijde van een datum waarop verdachte had voorgesteld [getuige A] te ontmoeten, - onder meer - stonden aangetekend de persoonlijke gegevens van [getuige A] en: “Foto Rep naakt + plas + poep”.
Bij de huiszoeking is voorts een groot aantal DVD’s met poep- en plassex aangetroffen. Op 6 van deze DVD’s zat een sticker met daarop handgeschreven aantekeningen, zoals: “[naam dochter getuige B], 9 jaar, en - onder meer – videotrailers kaviar 50 laten zien en vragen of ze dit ook durft.” Voorts werd in de kamer van verdachte een zwart boek aangetroffen met het opschrift “Notitie Boek [naam dochter getuige B] Amersfoort”. In dit boek worden zeer gedetailleerd scenario’s beschreven over het maken van seksfilms met [naam dochter getuige B] .
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij van de modellen eerst gewone foto’s wilde maken, gekleed, en daarna naakt . Zijn einddoel was een poepvideo te maken . Deze verklaring heeft verdachte bevestigd bij de rechter-commissaris: “Wat er in die films gebeurde, wilde ik ook met die meisjes doen” .
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hierna vermeld heeft begaan.
Dat verdachte het voornemen had de meisjes die reageerden op zijn uitnodiging opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden, leidt de rechtbank af uit de bij hem aangetroffen DVD’s, de aantekeningen in genoemde agenda, het notitieboek en voornoemde verklaringen van verdachte bij de politie en de rechter-commissaris.
Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van de verdediging dat hij slechts bekennend zou hebben verklaard ten gevolge van een ongestructureerde verhoorsituatie. Verdachte heeft zijn verklaring immers herhaald tijdens het verhoor door de rechter-commissaris, waarbij zoals blijkt uit het proces-verbaal de feiten en omstandigheden ordelijk en gestructureerd aan bod zijn gekomen.
De hieromtrent gevoerde verweren worden dan ook verworpen.
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
hij op tijdstippen omstreeks de maand juli 2007 te
Amersfoort, ter uitvoering van het door
hem voorgenomen misdrijf om door beloften van geld en
misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misleiding,
[Getuige A], geboren 07 april 1994, en/of mogelijke andere meisjes
uit genoemde leeftijdscategorie(n) waarvan verdachte wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige
handelingen van verdachte te dulden,
te weten
het zich door verdachte laten strelen en/of
het zich door verdachte laten vingeren en/of
het zich laten fotograferen/filmen door verdachte terwijl zij bij
zichzelf seksuele handelingen verricht en/of terwijl zij haar
ontlasting en/of urine laat lopen,
- in door hem verspreide flyers een bedrag van 20 euro aan
meisjes in de leeftijd van 9 tot en met 13 jaar en/of 10 tot en met 13 jaar heeft beloofd
voor het maken van fotoreportages van hen en
- in door hem verpreide flyers meisjes in de leeftijd
van 9 tot en met 13 jaar en/of 10 tot en met 13 jaar heeft misleid door zich voor te doen
als student van een fotografie-opleiding aan een hogeschool te Utrecht die
voor een eindproject (een) fotorapportage(s) wilde/moest maken, en
- in hem verstuurde email-berichten zich als "Lizzie" heeft voorgedaan
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot door belofte van geld, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misleiding een persoon, waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereiktt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden.
De strafbaarheid van de verdachte
Over de geestvermogens van verdachte is d.d. 18 oktober 2007 een rapport uitgebracht door drs. F.C.P. Zuidhof, justitieel forensische GZ-psycholoog, inhoudende als conclusie – zakelijk weergegeven- dat bij verdachte sprake is van een schizotypische en borderline persoonlijkheidsstoornis, met trekken van de theatrale persoonlijkheid. Daarnaast is sprake van een perverse seksualiteit, te weten parafilie NAO (coprofilie: poepseks) en pedofilie. Ook zijn er aanwijzingen voor ADHD. Verdachte heeft vanuit de combinatie gedachtevlucht, perverse fantasie en polymorf perverse seksualiteit gekoppeld aan zijn persoonlijkheids-stoornissen, een fantasiewereld ontwikkeld, waarin hij het contact met de realiteit heeft verloren. Gelet op de geconstateerde ernstige stoornissen van de geestvermogens kan verdachte worden beschouwd als verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Er is de rechtbank overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte volledig uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gepoogd jonge meisjes te bewegen tot het plegen of het dulden van ontuchtige handelingen. Door tijdig ingrijpen is het niet tot een voltooid delict gekomen.
Het betreft hier meisjes in de leeftijd van 9 tot 13 jaar. Van meisjes in deze levensfase kan in het algemeen worden gesteld dat zij zich in de ontwikkeling van hun seksualiteit bevinden. Dergelijke delicten zouden, naast een grove inbreuk op hun lichamelijke en geestelijke integriteit een schadelijke invloed op hun seksuele ontwikkeling tot gevolg hebben. Als feit van algemene bekendheid kan immers worden aangenomen, dat slachtoffers van dit soort delicten vaak nog lang psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
Uit de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 31 juli 2007, blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor dergelijke strafbare feiten.
Over de geestesgesteldheid van verdachte ten tijde van het gepleegde feit is een rapport opgemaakt door de eerder genoemde drs. F.C.P. Zuidhof. Naast hetgeen in dit rapport is opgemerkt over de toerekenbaarheid van het feit aan verdachte, waarover de rechtbank reeds onder het kopje ‘de strafbaarheid van verdachte’ heeft overwogen en waarnaar zij thans verwijst, wordt in voornoemd rapport geadviseerd verdachte binnen het kader van een voorwaardelijke straf reclasseringsbegeleiding op te leggen en te plaatsen in een RIBW (regionale instelling beschermd wonen), dan wel een soortgelijke setting.
Voornoemd advies wordt ondersteund door het advies van Reclassering Nederland, uitgebracht in het voorlichtingsrapport betreffende de verdachte d.d. 22 oktober 2007, opgemaakt door F. van der Kruk, reclasseringswerker.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouwe een schrijven d.d. 07 november 2007 overgelegd van de Stichting Door te Middelburg, waaruit blijkt dat verdachte wordt uitgenodigd voor een intake gesprek.
Eveneens heeft de raadsvrouwe een afschrift verstrekt van een e-mailbericht, d.d. 07 november 2007, van reclasseringswerker Van der Kruk gericht aan de raadsvrouwe, waarin Van der Kruk aangeeft geen bezwaar te hebben tegen opname van verdachte bij de Stichting Door, als tijdelijke overbrugging van de periode tussen de detentie en een beschermende woonvorm met ondersteunende begeleiding.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met het feit dat het niet gaat om een voltooid feit, maar een poging, waarvan de door verdachte gepleegde gedragingen nog niet hebben geleid tot een inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daarnaast houdt de rechtbank in sterke mate rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank zal het verzoek van de raadsvrouw, inhoudende bij strafoplegging van een gevangenisstraf van langer dan vier maanden, de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf, gelet op de aard en ernst van het feit, afwijzen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 248a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 10 (TIEN) MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 (VIJF) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de
Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat
nodig acht, ook indien dit inhoudt opname bij de Stichting Door te Middelburg of een
andere instelling, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de
naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mrs N.V.M. Gehlen, P. Bender en R. Kool, bijgestaan door D.G.W. van de Haar-Kleijer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2007.
Mr Kool is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.