Om het beroep van de raadsman op artikel 37 van het IVRK te kunnen honoreren zal aannemelijk moeten zijn dat in de Glen Mills School straf- en disciplineringsmethodes worden toegepast die als foltering of anderszins als onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing kunnen worden opgevat.
De raadsman heeft zijn betoog vooral toegespitst op de filosofie en het regime van de Glen Mills School, die hij beide verwerpelijk vindt. Naar het oordeel van de rechtbank zou een door de raadsman gewenste discussie over wat de Glen Mills School met de pupillen doet en waarom, voor de beoordeling van het onderhavige verzoek relevant zou kunnen zijn wanneer de conclusie van de raadsman dat Glen Mills stelselmatig in strijd met de genoemde verdragen handelt, zou kunnen worden gestaafd. Daarvan is de rechtbank onvoldoende gebleken.
Uit het onderzoek van de Inspectie Jeugdzorg naar aanleiding van door de advocaat aangehaalde incidenten van september 2006 en in het in april 2007 uitgekomen rapport veiligheid en continuïteit van zorg in justitiële inrichtingen worden er geen diskwalificerende conclusies getrokken over het regime op de Glen Mills School. Daarnaast blijkt dat de Nederlandse afdeling van Defense voor Children International zich in haar tijdschrift voor de rechten van het kind weliswaar kritisch is over Glen Mills, maar dat zij de School het voordeel van de twijfel geeft met de aanbeveling dat het regime zal worden getoetst aan de normen van het IVRK.
Tenslotte merkt de rechtbank op dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [de minderjarige] als gevolg van het regime op Glen Mills te kampen heeft met meer of minder ernstige gevolgen daarvan. Dat [de minderjarige] depressief zou zijn geworden, zoals de advocaat stelt, is gelet op de weerspreking daarvan door de trajectbegeleider, onvoldoende aannemelijk. Wat de trajectbegeleider hierover naar voren heeft gebracht komt ook meer overeen met de eigen waarneming van de Kinderrechter. Op de zitting van 29 oktober 2007 maakte [de minderjarige] een sterkere indruk dan op de zitting van 4 oktober 2007. Wanneer [de minderjarige] echter serieuze pijnklachten heeft als gevolg van het stilzitten op de grond, zullen maatregelen moeten worden getroffen. Maar dat daarvan nu sprake is, is de rechtbank niet gebleken.
Een regime in een jeugdinternaat dat een straf- en disciplineringsysteem kent waarbij fysieke en geestelijke druk wordt uitgeoefend loopt weliswaar een risico dat de internationale normen opgenomen in het IVRK worden overschreden, maar overschrijdt deze niet per definitie. De grens is in ieder geval overschreden wanneer sprake is van kindermishandeling. In navolging van de definitie die door bewindslieden die belast zijn met jeugdbeleid wordt gehanteerd, zou daaronder het volgende kunnen worden begrepen: ‘Kindermishandeling is elke vorm van voor het kind bedreigende en gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de opvoeders van het kind in de afhankelijkheidsrelatie , actief of passief, opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend aan het kind in de vorm van fysiek letsel en/of psychische stoornissen’. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de behandeling van [de minderjarige] op de Glen Mills School moet worden opgevat als kindermishandeling laat staan als marteling of foltering. Het beroep van de raadsman op de artikelen 19 en 37 IVRK en het Folteringverdrag wordt dan ook verworpen.